ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7539

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600363-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en belediging van politieambtenaren

Op 22 juni 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal en belediging van politieambtenaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor de diefstal van een worst op 2 april 2009 te Utrecht en voor het beledigen van twee politieambtenaren op 26 februari 2009 te Amersfoort. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de diefstal plaatsvond in een winkel en de belediging werd geuit tijdens de rechtmatige uitoefening van de ambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanhouding van de verdachte niet onrechtmatig was, ondanks de verdediging die stelde dat de fouillering onrechtmatig was. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere vonnissen behandeld en de proeftijd verlengd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, onder leiding van de voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600363-09 en 16/600292-08 (tul) en 10/641382-08 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsvrouwe mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. M.I.M. Dierick, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 april 2009 te Utrecht een worst heeft gestolen en op 26 februari 2009 te Amersfoort twee politieambtenaren heeft beledigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen hem is ten laste gelegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde en wijst daarbij op de omstandigheid dat naar haar oordeel verdachte door de aangever onrechtmatig is gefouilleerd, nu verdachte daarvoor geen toestemming had gegeven. Het resultaat van de onrechtmatige fouillering, de worst als vermeld in de tenlastelegging, is daarom onrechtmatig verkregen, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert dat tot gevolg heeft dat zowel de worst als de aangifte moeten worden uitgesloten van bewijs waarna alleen de verklaring van verdachte overblijft hetgeen niet voldoende is om te komen tot bewezenverklaring.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het onderzoek is gebleken dat de aangever [aangever 1] door een klant/passant werd aangesproken, die hem vertelde dat hij had gezien dat verdachte in de winkel een worst in de zak van zijn jacket had gedaan. De worst werd niet ter betaling aan de kassa aangeboden. Bij de uitgang van de winkel werd verdachte door de aangever op heterdaad aangehouden ter zake diefstal van een worst. Bij de verdachte werd een rookworst aangetroffen. Ter terechtzitting heeft verdachte de diefstal van de worst bekend.
De rechtbank is van oordeel dat de aanhouding van verdachte door de aangever niet onrechtmatig was, nu in geval van betrapping van enig strafbaar feit op heterdaad iedere burger gerechtigd is tot aanhouding.
Met de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat de fouillering van de aangehouden verdachte niet door een burger verricht had mogen worden en derhalve onrechtmatig is jegens de verdachte.
Nu de aangever erop was gewezen dat verdachte een worst wegnam en deze in jacket stopte en de bekennende verklaring van verdachte dus niet alleen het gevolg is van de onrechtmatige fouillering, valt niet in te zien dat het bewijsmateriaal verkregen door de fouillering terzijde gesteld moet worden, nu gebruikmaking hiervan onder deze omstandigheden niet kan leiden tot schending van beginselen van een behoorlijke procesorde of tot veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak. Dit betekent dat de resultaten van de fouillering niet hoeven te worden uitgesloten van bewijs.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van feit 2 is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het wetboek van Sv. Er wordt derhalve volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 8 juni 2009;
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
- de aangifte van diefstal van een worst op 2 april 2009 te Utrecht van [aangever 1] namens [bedrijf 1] te Utrecht, vermeld op bladzijde 4 van het proces-verbaal van Politie Utrecht dossiernummer PL0915/09-005460;
-het relaas van verbalisant [verbalisant 1] op bladzijde 2 van voormeld proces-verbaal, inhoudende dat de winkel van [bedrijf 1] aan de [adres] te Utrecht was gelegen;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
- het proces-verbaal van bevindingen, onder meer inhoudende aangifte van belediging in de rechtmatige uitoefening van hun bediening op 26 februari 2009 te Amersfoort, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk agent en hoofdagent van politie Utrecht, vermeld op bladzijde 7 en 8 van het proces-verbaal van Politie Utrecht dossiernummer PL0940/09-003226.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte.
1.
op 2 april 2009 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een worst, toebehorende aan de firma [bedrijf 1] (filiaal [adres]);
2.
hij op 26 februari 2009 te Amersfoort, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], zijnde beiden politieambtenaar van de politie Utrecht district Eemland Zuid, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Fuck You";
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Diefstal;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen in de hoofdzaak een gevangenisstraf van 6 weken met aftrek van de preventieve hechtenis.
6.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank met name acht geslagen op de ernst van het bewezenverklaarde, te weten
het plegen van winkeldiefstal, hetwelk een hinderlijk feit is en een grote overlast vormt voor de slachtoffers van die feiten, en voorts het beledigen van twee overheidsdienaren tijdens hun werk, te weten politieambtenaren.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank met name acht geslagen op:
-een uittreksel uit het documentatieregister d.d. 3 april 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder een groot aantal malen wegens soortgelijke feiten als tenlastegelegd en bewezenverklaard is veroordeeld;
-een voorlichtingsrapport betreffende verdachte d.d. 26 mei 2009, opgemaakt door mw. A. Schreurs, reclasseringswerker bij het Centrum Maliebaan te Utrecht.
7. De vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/600292-08 verlenging van de proeftijd met 1 jaar gevorderd.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10/641382-08 toewijzing van de vordering gevorderd.
Met betrekking tot beide vorderingen tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouwe verzocht de proeftijd te verlengen.
De rechtbank stelt met betrekking tot beide vorderingen vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde, gesteld in de desbetreffende vonnissen heeft overtreden.
Met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/600292-08 zal de rechtbank de proeftijd, vermeld in het betreffende vonnis, met 1 jaar verlengen en de bijzondere voorwaarde, vermeld in het betreffende vonnis, wijzigen.
Met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10/641382-08 zal de rechtbank de vordering toewijzen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 27, 57, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals hiervoor vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES WEKEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/600292-08:
- wijzigt de aan veroordeelde bij het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 12 maart 2009 opgelegde voorwaarde in die zin dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, zolang deze reclasseringsinstelling dat nodig vindt, ook als dat inhoudt dat veroordeelde zich zal laten opnemen en behandelen in het Motivatiecentrum voor de duur van maximaal één jaar;
- verlengt de bij dit vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10/641382-08:
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam opgelegde gevangenisstraf van 55 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, W. Foppen en G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van F.P.L. van der Lee, als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2009.
Mr. Bruins en Mr. Perrick voornoemd zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.