3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor de diefstal van de buitenboordmotor zoals deze is ten laste gelegd in feit 3 primair. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2, 3 primair (ten aanzien van de diefstal van de scooter) en 4 heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes, een getapt telefoongesprek van 20 september 2008 waaraan verdachte heeft deelgenomen, verklaringen van getuigen en de verklaringen van verdachte zelf. De officier van justitie merkt ten aanzien van de feiten 1en 2 op dat verdachte verklaard heeft dat hij op enig moment, terwijl hij de laptops en later ook de Wii spelcomputer en het computerspel in zijn bezit had, wist dat de goederen gestolen waren. Dat is voldoende voor het bewijs van opzetheling, aldus de officier van justitie.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte voor feit 4 vrijgesproken moet worden wegens gebrek aan bewijs. Uit de ‘de auditu’ verklaring van [betrokkene 1] blijkt niet dat verdachte op de hoogte is geweest van de plaatsing van het frame. Tevens blijkt niet dat verdachte daadwerkelijk de beschikkingsmacht over het genoemde frame heeft gehad. En mocht de verklaring van verdachte, dat hij wel eens scooteronderdelen voor [betrokkene 2] bewaard heeft, gebruikt worden voor het bewijs, dan kan dat deel van de verklaring niet los gezien worden van de verklaring van verdachte dat hij alleen uitlaten en roze kappen van de scooter van de vriendin van [betrokkene 2] in huis heeft bewaard en dat de frames die hij in zijn tuin heeft gehad van hemzelf waren.
De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring hoéft te komen voor wat betreft de feiten 1 en 2. De raadsman wijst daarbij op de verklaring van verdachte die inhoudt dat verdachte niet nagedacht heeft over zijn handelen op het moment dat hij goederen van [betrokkene 2] aanpakte. Dit past bij de persoon van verdachte, aldus de raadsman. Verdachte denkt namelijk niet na over de gevolgen van zijn handelen, maar handelt juist impulsief. Dat verdachte op het moment dat hij de goederen van [betrokkene 2] aanpakte, niet wist, of redelijkerwijs behoefde te weten dat deze van een misdrijf afkomstig waren, past precies bij de persoon van verdachte. Dat verdachte later, daags na het verkrijgen van de goederen, hoorde dat de goederen van een misdrijf afkomstig waren, is niet voldoende om heling te bewijzen, aldus de raadsman. Tot slot conformeert de verdediging zich voor wat betreft feit 3 aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Hoewel de rechtbank overtuigd is dat verdachte in zijn woning scooteronderdelen voor [betrokkene 2] heeft bewaard, biedt het dossier, naast de verklaring van [betrokkene 1], onvoldoende bewijs dat verdachte dit specifieke frame, zoals omschreven in de tenlastelegging onder 4, verworven heeft of voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft gepleegd en zal hem hiervan vrijspreken.