ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7491

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
279233 / HA RK 09-445
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kinderrechter in een ondertoezichtstelling procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 december 2009 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van [verzoeker] tegen kinderrechter mr. [X]. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting van 15 december 2009, waar de verzoeken van Bureau Jeugdzorg Utrecht (BJZ) tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van mevrouw [Y] en [verzoeker] werden behandeld. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker] mr. [X] gewraakt, omdat hij meende dat zij blijk gaf van vooringenomenheid. Hij stelde dat mr. [X] niet had moeten besluiten om niet aanstonds te beslissen en dat zij zich onvoldoende voorgelicht had geacht om een uitspraak te doen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het wrakingsverzoek zorgvuldig beoordeeld. Het bleek dat mr. [X] aan het eind van de zitting had aangegeven dat zij zich nog wilde beraden over de ingebrachte argumenten en dat zij niet in staat was om direct uitspraak te doen. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees van [verzoeker] voor partijdigheid van mr. [X] konden rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, aangezien mr. [X] geen beschikking had over stukken waar [verzoeker] geen kennis van had kunnen nemen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de procedure voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 279233 / HA RK 09-445
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
van 17 december 2009
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoeker,
tegen:
mr. [X],
kinderrechter in de rechtbank Utrecht,
verder ook te noemen mr. [X],
verweerster.
1. Het verloop van de procedure
1.1. De hoofdprocedure betreft de behandeling van een verzoek van Bureau Jeugdzorg Utrecht tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van mevrouw [Y] en [verzoeker]. De zaak is bij de sector handels- en familierecht van de rechtbank te Utrecht geregistreerd onder zaaknummer 276214 / JE RK 09-2566.
1.2. Bij brief van 16 december 2009 heeft [verzoeker] mr. [X] gewraakt naar aanleiding van een in deze procedure op 15 december 2009 gehouden zitting.
1.3. Mr. [X] heeft niet in de wraking berust.
1.4. Partijen zijn door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 17 december 2009. Voorts heeft de griffier mevrouw [Y] en haar raadvrouw, alsmede BJZ van de behandeling in kennis gesteld.
1.5. Mr. [X] heeft op 17 december 2009 haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de wrakingskamer van deze rechtbank doen toekomen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de griffier hiervan, alsmede van het van de zitting van 15 december 2009 opgemaakte proces-verbaal een afschrift overhandigd aan [verzoeker] en mevrouw M. Snippe van BJZ. Aan mevrouw Snippe is daarbij tevens een afschrift van het wrakingsverzoek overhandigd.
1.6. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 17 december 2009 plaats gevonden. Daarbij was [verzoeker], vergezeld van zijn vader, aanwezig. Namens BJZ is mevrouw Snippe verschenen. Mr. [X] heeft laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
1.7. [verzoeker] heeft zijn verzoek tot wraking ter zitting toegelicht. Mevrouw Snippe heeft opgemerkt dat BJZ voor wraking geen reden ziet.
1.8. Hierna heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken voor beraad. Daarna is mondeling uitspraak gedaan.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 19 oktober 2009 heeft BJZ de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2], zonen van mevrouw [Y] en de heer [verzoeker], te verlengen met ingang van 24 december 2009.
2.2. Op 15 december 2009 heeft mr. A.H. van Hage, advocate te Den Haag, namens [verzoeker] een verweerschrift ingediend, primair strekkende tot afwijzing van het verzoek van BJZ, subsidiair tot aanhouding van de behandeling van het verzoek in afwachting van door BJZ te verstrekken nadere informatie. Het verweerschrift bevat een zelfstandig verzoek tot vaststelling van een (nadere) omgangsregeling tussen [verzoeker] en zijn beide kinderen.
2.3. Op 15 december 2009 heeft een zitting plaatsgevonden, waarop de verzoeken van BJZ en [verzoeker] mondeling zijn behandeld. Daarbij waren [verzoeker] en mevrouw [Y], beiden vergezeld van hun raadslieden, en namens BJZ de gezinsvoogd, mevrouw M. Zwaan, en mevrouw Snippe voornoemd aanwezig. Ter zitting heeft [verzoeker] een verzoek tot aanhouding van de zaak gedaan. Hierop is door mr. [X] niet aanstonds beslist. Aan het eind van de zitting heeft mr. [X] partijen meegedeeld dat zij vanaf 16 december 2009 te 12.00 uur met de griffie van de rechtbank konden bellen om de beslissing te vernemen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
3. Het verzoek en de standpunten van partijen
3.1. [verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat mr. [X] ter zitting van 15 december 2009 blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat mr. [X] ter zitting had moeten beslissen dat zij zich onvoldoende voorgelicht achtte, omdat zij pas op de voorliggende verzoeken kon beslissen nadat de ontbrekende stukken, waaronder de journaals van de contacten tussen BJZ en [verzoeker] en de geluidsopnamen die [verzoeker] van zijn contacten met BJZ heeft gemaakt, in het geding zouden zijn gebracht. [verzoeker] heeft bij herhaling verzocht om schorsing van de zitting, zodat hij in de gelegenheid zou zijn stukken in het geding te brengen en van de tot dan toe ontbrekende informatie van de zijde van BJZ kennis te nemen. Mr. [X] heeft dit verzoek ten onrechte niet gehonoreerd. Hierdoor is van een eerlijk proces geen sprake geweest.
3.2. Mr. [X] heeft zich tegen het wrakingsverzoek verweerd door erop te wijzen dat zij partijen er aan het eind van de zitting van 15 december 2009 op heeft gewezen dat zij zich niet in staat achtte direct uitspraak te doen, omdat zij zich eerst nog wilde beraden over hetgeen ter zitting naar voren was gebracht. Indien daarbij zou blijken dat relevante informatie ontbrak, zou een tussenbeschikking worden gewezen. Dat de zitting niet is geschorst, geeft evenmin blijk van (de schijn van) vooringenomenheid.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van
mr. [X] jegens [verzoeker]. Onderzocht zal daarom slechts worden of er objectief bepaalde feiten en omstandigheden zijn die [verzoeker] grond geven te vrezen dat het
mr. [X] aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat mr. [X] ter zitting de beschikking had over stukken waarvan [verzoeker] geen kennis heeft kunnen nemen. Van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor is dan ook geen sprake. De verwijten die [verzoeker] aan BJZ ten aanzien van de verstrekking van informatie heeft gemaakt, kunnen zijn verzoek tot wraking van mr. [X] niet staven, nu deze niet de opstelling van mr. [X] betreffen.
4.5. Uit het van de zitting van 15 december 2009 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat
mr. [X] aan het eind van de zitting aan partijen heeft meegedeeld dat zij kort daarna een beslissing zou geven. Daarmee is zij niet vooruitgelopen op enige in de hoofdprocedure te nemen beslissing. Integendeel, deze aankondiging impliceert dat mr. [X] zich nader wenste te beraden over hetgeen - ook door [verzoeker] - ter zitting naar voren was gebracht. De mogelijkheid bestond derhalve dat mr. [X] na afloop van de zitting zou vaststellen dat zij, alvorens op de voorliggende verzoeken te beslissen, nadere inlichtingen behoefde. Door zulks te doen, heeft zij geen blijk gegeven van enige vooringenomenheid. Evenmin is hierdoor de schijn van partijdigheid gewekt. Dit geldt ook voor het niet aanstonds beslissen op het schorsingsverzoek, nu [verzoeker] de gelegenheid, met het oog waarop hij die schorsing wenste, nog zou krijgen, indien zou worden vastgesteld dat niet kon worden beslist zonder dat partijen de ontbrekende gegevens in het geding brachten en zich daarover zouden hebben uitgelaten.
4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
5. De Beslissing
De rechtbank Utrecht:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] af;
5.2. bepaalt dat de zaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze bevond op het moment van schorsing in verband met het wrakingsverzoek;
5.3. draagt de griffier op deze beslissing aan [verzoeker], mr. [X], mr. L. Faouzi en aan BJZ, alsmede aan de president en de sectorvoorzitter civiel van deze rechtbank toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en
mr. M.C. Oostendorp, leden van de meervoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken
op 17 december 2009, in aanwezigheid van de griffier.
Mrs. Sap en Elkhuizen-Koopmans zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen.