ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7348

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600952-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling van agent en mishandeling van ex-vriendin

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 8 december 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling van een agent en mishandeling van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voort uit een incident op 30 augustus 2009, waarbij de verdachte met hoge snelheid op een motorscooter reed en daarbij een agent in gevaar bracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om de agent te doden, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans op letsel had aanvaard door zijn roekeloze rijgedrag. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van zijn ex-vriendin, waarbij hij haar meermalen had geslagen en getrapt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde ook een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van twee jaar en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland tijdens de proeftijd. De benadeelde partij, de agent, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 350,00 voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600952-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 december 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
gepoogd heeft om agent [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel gepoogd heeft hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door op een motorscooter met hoge snelheid op hem in te rijden;
feit 1 subsidiair:
agent [slachtoffer 1] heeft bedreigd door op een motorscooter met hoge snelheid op hem in te rijden;
feit 2:
gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer heeft gehinderd door met (veel) hogere snelheid dan maximaal was toegestaan, over de stoep, het gras en op het fietspad, al dan niet slingerend, te rijden en daarbij politievoertuigen rechts in te halen;
feit 3 primair:
gepoogd heeft om zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door haar te stompen en te schoppen
feit 3 subsidiair en feit 4:
zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] heeft mishandeld
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij hetgeen onder feit 1 primair, als poging zware mishandeling is omschreven, heeft begaan. De officier van justitie baseert zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 op de bevindingen van de agenten met betrekking tot de achtervolging met hoge snelheid, die deels ook in een woonwijk heeft plaatsgevonden, in combinatie met de verklaring van verdachte zoals hij deze ter terechtzitting heeft afgelegd.
Ten aanzien feit 3 baseert zij zich op de beschrijving van de beelden gemaakt door de bewakingscamera, de bevindingen van de agenten die naar aanleiding van de melding door de beveiligers ter plaatse gaan en het slachtoffer zien met een kapotte broek, een bebloede neus en schaafplekken, naast de aangifte en twee getuigenverklaringen.
Ten aanzien van feit 4 heeft zij zich gebaseerd op de aangifte en de verklaring van verdachte zoals hij deze ter terechtzitting heeft afgelegd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair en wijst daarbij op ontbreken van de opzet van zijn cliënt op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel van agent [slachtoffer 1]. Ook heeft zijn cliënt geen voorwaardelijk opzet hierop gehad, aldus de raadsman. Hij heeft niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Zijn cliënt heeft bewust gehandeld op dat moment, maar met de bedoeling om agent [slachtoffer 1] te ontwijken en een aanrijding met hem te vermijden. Niet wordt betwist dat agent [slachtoffer 1] is geraakt en hierdoor pijn heeft ondervonden.
Voorts is de raadsman van mening dat de zaak op de tenlastelegging beschreven onder feit 3 dient te worden afgesplitst van deze zaak, om drie getuigen te laten horen door de rechter-commissaris.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de opzet heeft gehad agent [slachtoffer 1] dood te rijden.Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij hier absoluut niet op uit was, maar slechts aan de politie wilde ontkomen.
De gedragingen van verdachte lijken er dan ook niet op gericht te zijn geweest om [slachtoffer 1] dood te rijden. Ook is niet komen vast te staan dat hij hierbij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat agent [slachtoffer 1] door zijn rijgedrag de dood zou kunnen vinden.
De rechtbank zal hem dan ook vrijspreken van het gedeelte dat is omschreven als poging doodslag onder feit 1 primair.
Dit ligt anders ten aanzien van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hier wordt het handelen van verdachte op grond van de uiterlijke verschijningsvorm wel geacht daarop gericht te zijn geweest. De politie zat al geruime tijd achter verdachte aan en verdachte heeft daarbij gevaar veroorzaakt door zijn rijgedrag + + . [slachtoffer 1] is op enig moment op het fietspad gaan staan om verdachte tot stoppen te dwingen . Verdachte heeft in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat agent [slachtoffer 1] door zijn handelen gewond zou raken en door geen gas terug te nemen , heeft hij deze kans kennelijk op de koop toe genomen. Het feit dat verdachte geen gas terug heeft genomen wordt ondersteund door de verklaring van agent [getuige 1] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij koste wat kost wilde ontkomen aan de politie. Hij heeft ook verklaard dat hij op het moment dat hij agent [slachtoffer 1] zag staan, slingerend is gaan rijden om hem te ontwijken. Daarin ligt naar het oordeel van de rechtbank ook besloten dat hij niet alleen wilde doorrijden maar dat hij daarmee de kans heeft aanvaard dat hij agent [slachtoffer 1] zou
raken. Onder deze omstandigheden en gezien de hoge snelheid waarmee verdachte op een motorscooter heeft gereden, had dat letsel zeer ernstig kunnen zijn. Het letsel van agent [slachtoffer 1] is gelukkig beperkt gebleven
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gepoogd heeft
[slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, wegens het ontbreken van bewijs voor het trappen tegen haar hoofd. De vriendin van aangeefster, [getuige 2], verklaart als enige dat dit is gebeurd. Ook aangeefster zelf heeft hierover niets verklaard.
De rechtbank zal hem dan ook van feit 3 primair vrijspreken.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft drie jaar een relatie met verdachte gehad. Zij heeft kennelijk nare herinneringen aan die periode overgehouden. Op de bewuste avond was zij verdrietig door de herinnering aan bepaalde gebeurtenissen. Zij heeft uit boosheid jegens verdachte de achterruit van de auto van verdachte vernield. Zij zag direct jongens op haar afkomen, waaronder verdachte. Zij kreeg van hem drie forse stompen in haar gezicht. Daarna heeft hij haar meermalen geslagen en getrapt tegen haar lichaam. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat agenten ter plaatse zijn gegaan nadat er een melding was gekomen van een medewerker van het Dienstencentrum Beveiliging, die middels een beveiligingscamera had gezien dat een vrouw door meerdere mannen zou zijn geslagen . Ook een buurtbewoner heeft een vechtpartij waargenomen, waarbij hij zag dat een meisje erg boos was op een jongen en dat de jongen haar meerdere vuistslagen in het gezicht gaf. Ook heeft hij gezien dat de jongen het meisje schopte en haar daarbij over haar hele lichaam raakte .
De agenten die ter plaatse zijn gekomen hebben gezien dat aangeefster een bebloede neus had, dat haar broek kapot was en dat zij schaafplekken op haar knieën had .
Het verzoek van de raadsman strekkende tot aanhouding wijst de rechtbank af, nu dat naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk is. De politie heeft de strekking van de later in tijd af te leggen verklaringen door de drie vrienden van verdachte genoteerd. Zij hebben op het politiebureau verklaard dat aangeefster verdachte als eerste heeft geslagen en dat verdachte haar alleen maar geduwd heeft . Dit maakt het oordeel van de rechtbank niet anders dan wanneer zij de beschikking zou hebben gehad over de later in tijd af te leggen verklaringen van die drie vrienden.
Ten overvloede merkt de rechtbank hier over op dat het opmerkelijk is dat de politie heeft volstaan met de verklaringen zoals zij zich in het dossier bevinden.
Ten aanzien van feit 4:
Vijf dagen na het incident zoals dit is besproken onder feit 3 heeft zich weer een incident voorgedaan tussen verdachte en [slachtoffer 2]. Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte tegen haar heup werd getrapt, waardoor zij direct pijn voelde, maar hiervan geen letsel heeft overgehouden . Na bij de politie te hebben ontkend haar ooit te hebben geslagen heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat hij aangeefster een corrigerende trap tegen haar lichaam heeft gegeven.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Primair
hij op 30 augustus 2009 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (aspirant van politie) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- terwijl, hij verdachte, op een motorscooter met hoge snelheid reed over de openbare weg, Kanaalweg en een fietspad behorende bij de Kanaalweg waarbij hij, verdachte, op de vlucht was voor en werd achtervolgd door een of meer politieambtenaren rijdend in een opvallend politievoertuig, en
- terwijl die [slachtoffer 1] op dat fietspad behorende bij de Kanaalweg stond
teneinde hem, verdachte de weg te versperren en terwijl die [slachtoffer 1]
verdachte een algemeen stopteken gaf door met beide armen wijd op dat
fietspad te gaan staan
- het motorvermogen van die motorscooter heeft verhoogd door gas bij te geven en aldus met onverminderde snelheid met die motorscooter, op die in politieuniform geklede [slachtoffer 1] is ingereden en tegen de arm van die [slachtoffer 1] is aangereden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Hij op 30 augustus 2009 te Utrecht, als bestuurder van een motorscooter, daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Louis Couperusstraat en het Cremerplein en de Kanaalweg, binnen
de bebouwde kom van de gemeente Utrecht,
met een veel hogere snelheid te weten ongeveer 85 kilometer per uur dan de
ter plaatse maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en
slingerend heeft gereden en op het fietspad en de stoep en het gras behorende bij voornoemde wegen heeft gereden terwijl daar voetgangers en fietsers en hardlopers liepen en reden en een voor hem, verdachte, rijdend politievoertuig niet links
maar rechts heeft ingehaald, door welke gedragingen gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die weg kon worden gehinderd;
3. Subsidiair
hij op 08 juni 2009 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] meermalen, tegen het hoofd heeft gestompt tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten
val kwam en vervolgens terwijl die [slachtoffer 2] nog op de grond lag
meermalen tegen het lichaam heeft getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 13 juni 2009 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] tegen het lichaam heeft getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 (subsidiair):
poging tot zware mishandeling;
Feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet;
Feit 3 (subsidiair) en 4:
telkens, mishandeling
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het volgen van de trainingen CoVa en Arva en het ondergaan van urinecontrole’s.
Daarnaast vordert de officier van justitie ten aanzien van feit 2 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur twee jaar.
Tevens vordert zij de toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 primair, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Zijn verzoek was ten aanzien van feit 3 om de zaak af te splitsen. Mocht de rechtbank hier niet toe beslissen, dan verzoekt de raadsman om verdachte van feit 3 vrij te spreken. De feiten die overblijven zijn naar de mening van de raadsman niet van dien aard dat zij een gevangenisstraf van de duur zoals door de officier van justitie is gevorderd, rechtvaardigen. Zijn verzoek is om mee te gaan met het advies van de Reclassering, namelijk een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, naast een fors voorwaardelijk deel van bijvoorbeeld zes maanden, zodat de Reclassering verdachte kan begeleiden en verdachte de trainingen kan volgen, opdat hij verder komt in zijn leven.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid en met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de raadsman verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum van uitspraak.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft, zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs daarvoor, op klaarlichte dag, in zijn vlucht voor de politie erg hard op een motorscooter gereden, waarbij hij ook door een woonwijk is gereden. Hij heeft zich met dit roekeloos rijgedrag totaal niet bekommerd om de veiligheid en het welzijn van medeweggebruikers of voetgangers. Hij heeft louter en alleen gehandeld uit eigenbelang. Aan het eind van deze achtervolging heeft een agent geprobeerd hem tot stoppen te dwingen door midden op het fietspad te gaan staan. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om met vol gas door te rijden en ook met onverminderde snelheid deze agent te passeren. Hierdoor ontstond een botsing tussen beiden waarbij de agent werd geraakt en pijn en letsel heeft bekomen. De heer [slachtoffer 1] heeft nog lang hinder hiervan ondervonden. In zijn slachtofferverklaring heeft hij aangegeven dat hij het incident herhaaldelijk heeft herbeleefd. Op die momenten zag hij de scooter steeds weer op zich afkomen en voelde dan weer de angst die hij toen ook voelde. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte meermalen zijn ex-vriendin mishandeld, door haar onder andere meermalen met een vuist in haar gelaat te stompen. Verdachte mag van geluk spreken dat zij hierdoor niet ernstiger verwond is geraakt. Een volwassen man met het postuur van verdachte is meestal sterker dan een vrouw. Dat hij zich kennelijk door haar heeft laten verleiden tot een dergelijk handgemeen neemt de rechtbank hem kwalijk.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle
(primair ten laste gelegde) feiten. Naar het oordeel van de rechtbank zou bij een algehele bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, op zijn plaats zijn geweest. Nu de rechtbank minder bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Wel is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk is, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, met het oog op de toekomst van verdachte. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie, zoals door de Reclassering Nederland was voorgesteld en waarbij de raadsman zich had aangesloten.
De rechtbank is tevens van oordeel dat een ontzegging van de rijbevoegdheid van een aanzienlijke duur op zijn plaats is, gezien het gevaarlijke rijgedrag van verdachte.
5.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 350,00 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 62, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 107, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair voor zover dit poging doodslag betreft en 3 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
poging tot zware mishandeling;
Feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet;
Feit 3 (subsidiair) en feit 4:
telkens, mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijftien (15) maanden, waarvan vijf (5) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het volgen van de training cognitieve vaardigheden (CoVa) en de arbeidsvaardighedentraining (ArVa), alsmede het ondergaan van urinecontroles.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 350,00
ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
30 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], € 350,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en
mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van C. Lith- van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 december 2009.
Mr. Kruijff-Bronsing is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.