ECLI:NL:RBUTR:2009:BK6867

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
270676 / HA ZA 09-1670
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident met betrekking tot algemene voorwaarden in een bouwovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, ging het om een bevoegdheidsincident tussen twee besloten vennootschappen, [A] B.V. en [B] B.V., in het kader van een geschil over de toepasselijkheid van verschillende algemene voorwaarden. De rechtbank diende te beoordelen of zij bevoegd was om kennis te nemen van het geschil, waarbij beide partijen zich op verschillende algemene voorwaarden beriepen. De eiseres, [A] B.V., stelde dat de opdracht tot het uitvoeren van afbouwwerkzaamheden was ontstaan op basis van haar opdrachtbevestiging van 12 maart 2008, waarin zij haar algemene voorwaarden had opgenomen. De gedaagde, [B] B.V., betwistte dit en stelde dat de opdracht pas tot stand was gekomen met haar bevestiging van 16 april 2008, waarin zij verwees naar haar eigen algemene voorwaarden die een arbitrageclausule bevatten.

De rechtbank overwoog dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden afhankelijk is van de vraag of deze door beide partijen zijn aanvaard. De rechtbank concludeerde dat [A] B.V. de opdrachtbevestiging van [B] B.V. had erkend, waardoor de rechtbank niet kon oordelen dat zij onbevoegd was. De rechtbank oordeelde dat de algemene voorwaarden van [A] B.V. van toepassing waren, omdat [B] B.V. deze niet uitdrukkelijk had verworpen. De rechtbank wees de vordering van [B] B.V. tot onbevoegdverklaring af en veroordeelde [B] B.V. in de proceskosten van het incident. Tevens werd een comparitie van partijen bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
270676 / HA ZA 09-167016 december 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 270676 / HA ZA 09-1670
Vonnis in incident van 16 december 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.E. van der Wolf,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.J. Degenaar.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• de dagvaarding;
• de conclusie van antwoord houdende een exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;
• de conclusie van antwoord in het incident houdende een exceptie van onbevoegdheid.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. In een schrijven van 12 maart 2008 van [A] aan [B] is onder meer het volgende opgenomen:
“Betreft: Woning fam [C], [adres] te [woonplaats]
(…)
Geachte heer [B],
Hierbij danken wij u voor uw opdracht en bevestigen wij de gemaakte afspraken, betreffende de afbouwwerkzaamheden in bovengenoemd project.
De door [A] B.V. uit te voeren afbouwwerkzaamheden zullen wij uitvoeren voor: € 24.946,88 exclusief BTW.
In deze bevestiging opgenomen stukadoors- en spackspuitwerkzaamheden conform onze geaccordeerde offerte 80052/3041654/GM dd. 01-02-08.
(…)
Van toepassing zijnde voorwaarden
- Algemene voorwaarden zakelijk verkeer voor afbouwbedrijven, gedeponeerd door NOA bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder nummer[nummer], zie bijlage.“
2.2. In de bijlage van dit schrijven van 12 maart 2008 zijn de Algemene voorwaarden zakelijk verkeer voor afbouwbedrijven opgenomen. Hierin is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 15. Arbitrage
15.01 Geschillen worden beslecht door de gewone Rechter, dan wel naar onze keuze door de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, onverminderd de bevoegdheid van de President van de Rechtbank rechtdoende in kort geding.“
3. De beoordeling in het incident
3.1. [B] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.2. [B] legt aan haar vordering ten grondslag dat de opdracht van [B] aan [A] door de bevestiging van [B] op 16 april 2008 tot stand is gekomen. In die bevestiging is onder meer het volgende opgenomen:
“Omschrijving: opdracht bevestiging
(…)
Opdrachtbevestiging
Hiermee bevestigen wij te zijn overeengekomen de werkzaamheden uit te voeren cq. uit te laten voeren conform offerte met referentie nummer 0660-073 Bestek vrijstaand woonhuis van d.d. 18-05-2007 en tekeningen [D] bouwkunde van 27-04-2007.
De Aanneemsom € 24.946,88 b.t.w. verlegd”
[B] stelt dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van het geschil, omdat in het bestek vrijstaand woonhuis van 18 mei 2007, waarnaar in die bevestiging verwezen wordt, het volgende is opgenomen:
“Beslechting geschillen:
Beslechting geschillen zal door de raad van arbitrage voor bouwbedrijven worden geschied bestaande uit steeds drie leden.“
[B] betoogt dat [A] zich ten onrechte beroept op haar opdrachtbevestiging van
12 maart 2008, omdat de opdracht toen nog niet vaststond en pas door bevestiging van [B] van 16 april 2008 tot stand is gekomen. Bovendien, zo stelt [B], heeft [A] ook niet meer gereageerd na ontvangst van de opdrachtbevestiging van [B].
3.3. [A] betoogt dat de opdracht van [B] aan [A] al eerder tot stand was gekomen, namelijk door de bevestiging die [A] op 12 maart 2008 aan [B] heeft gestuurd. [A] stelt dat zij als eerste naar haar leveringsvoorwaarden heeft verwezen, op grond waarvan de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het geschil, en dat op grond van artikel 6:225 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan een tweede verwijzing naar andere algemene voorwaarden geen werking toekomt als daarbij niet tevens de toepasselijkheid van de in de eerste verwijzing aangegeven algemene voorwaarden uitdrukkelijk van de hand wordt gewezen, wat [B] volgens [A] niet heeft gedaan. Ook betwist [A] (in de conclusie van antwoord in het incident houdende een exceptie van onbevoegdheid) de ontvangst van de opdrachtbevestiging van [B] van 16 april 2008.
3.4. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze laatste betwisting als volgt. Onder punt 20 van de dagvaarding, waarbij [A] wordt aangeduid als WTA, is het volgende opgenomen:
“Bouwbedrijf [B] stelt dat op 16 april 2008 WTA opdracht gegeven de werkzaamheden uit te voeren conform de offerte met referentienummer 0660-073, overeenkomstig het bestek van 18 mei 2007 en de tekeningen van [C] van 27 april 2007. Dit wordt door WTA erkend. Deze stukken hebben ook ten grondslag gelegen aan het oordeel van het Bedrijfschap Afbouw omtrent de kwaliteit van het werk.”
In artikel 154 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat er sprake is van een gerechtelijke erkentenis als een partij in een aanhangig geding uitdrukkelijk de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij erkent. In lid 2 van dat artikel is vervolgens opgenomen dat een gerechtelijke erkentenis slechts kan worden herroepen indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd.
Onder punt 20 van de dagvaarding erkent [A] dat zij de opdrachtbevestiging van [B] d.d. 16 april 2008 ontvangen heeft. Er is derhalve sprake van een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 lid 1 Rv. Vervolgens herroept [A] deze erkentenis (in de conclusie van antwoord in het incident houdende een exceptie van onbevoegdheid) door de ontvangst van de opdrachtbevestiging van [B] van 16 april 2008 te betwisten. Nu niet aannemelijk is dat de erkentenis in de dagvaarding door dwaling of niet in vrijheid is afgelegd, kan [A] -gezien hetgeen bepaald is in artikel 154 lid 2 Rv- deze erkentenis niet herroepen. Derhalve staat vast, dat [A] de opdrachtbevestiging van [B] van
16 april 2008 ontvangen heeft.
3.5. Bij de beantwoording van de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn, dienen de maatstaven te worden aangelegd die in het algemeen gelden bij de totstandkoming van overeenkomsten. De toepasselijkheid van algemene voorwaarden kan aldus worden aangenomen indien zij door de gebruiker is voorgesteld en door de wederpartij is aanvaard, waaronder begrepen het geval dat de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt met de toepasselijkheid in te stemmen. Deze aanvaarding of schijn van aanvaarding kan ook uit een stilzwijgen van de wederpartij worden afgeleid. Hierbij is het niet noodzakelijk dat de wederpartij de inhoud van de algemene voorwaarden kent. Voldoende is dat voor of bij het sluiten van de overeenkomst naar de algemene voorwaarden wordt verwezen.
3.6. [A] heeft in haar opdrachtbevestiging van 12 maart 2008 expliciet naar de Algemene voorwaarden zakelijk verkeer voor afbouwbedrijven verwezen en zij heeft deze algemene voorwaarden als bijlage bijgesloten. Deze opdrachtbevestiging dient als een aanbod van de zijde van [A] beschouwd te worden. Geen van beide partijen heeft immers gesteld dat partijen voorafgaand aan die opdrachtbevestiging reeds tot overeenstemming waren gekomen. Vervolgens heeft [B] op 16 april 2008 een opdrachtbevestiging aan [A] gestuurd. Deze laatste opdrachtbevestiging is hooguit aan te merken als een aanvaarding met afwijkingen op ondergeschikte punten. Immers, in artikel 6:225 lid 2 BW is bepaald dat als een tot aanvaarding strekkend antwoord op een aanbod daarvan slechts op ondergeschikte punten afwijkt, dit antwoord geldt als een aanvaarding en de overeenkomst overeenkomstig deze aanvaarding tot stand komt, tenzij de aanbieder onverwijld bezwaar maakt tegen de verschillen. Het enkele feit dat in het bestek van 18 mei 2007 -waarnaar verwezen wordt in de opdrachtbevestiging van 16 april 2008 van [B]-
is bepaald dat de beslechting van geschillen door de Raad van arbitrage voor bouwbedrijven zal geschieden is op zichzelf niet voldoende om de (eerder door [A] voorgestelde) Algemene voorwaarden zakelijk verkeer voor afbouwbedrijven terzijde te schuiven. In artikel 6:225 lid 3 BW is namelijk bepaald dat als aanbod en aanvaarding naar verschillende algemene voorwaarden verwijzen, de tweede verwijzing geen werking toekomt, wanneer daarbij niet tevens de toepasselijkheid van de in de eerste verwijzing aangegeven algemene voorwaarden uitdrukkelijk van de hand wordt gewezen. Nu [B] de eerder door [A] voorgestelde Algemene voorwaarden zakelijk verkeer voor afbouwbedrijven niet uitdrukkelijk van de hand heeft gewezen zijn deze algemene voorwaarden van toepassing.
3.7. Het betoog van [B] dat de opdracht nog niet vaststond op 12 maart 2008 maakt dit niet anders. De rechtbank is immers, net als [B], van oordeel dat de opdracht pas tot stand is gekomen met de opdrachtbevestiging van [B] op 16 april 2008, omdat deze laatste opdrachtbevestiging beschouwd moet worden als een tot aanvaarding strekkend antwoord op het aanbod van [A] van 12 maart 2008. Ook de stelling van [B] dat [A] niet meer heeft gereageerd na ontvangst van haar opdrachtbevestiging van 16 april 2008 brengt geen verandering in het bovenstaande oordeel.
3.8. De conclusie is derhalve dat de incidentele vordering moet worden afgewezen en dat de rechtbank bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen.
3.9. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
4. De beoordeling in de hoofdzaak
4.1. De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Daarbij kan de mogelijkheid van doorverwijzing naar een mediator aan de orde komen.
4.2. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.3. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
4.4. In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
4.5. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook aan de orde komen of een schikking (al dan niet op onderdelen) mogelijk is. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. wijst het gevorderde af,
5.2. veroordeelt [B] in de kosten van het incident, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 452,00,
in de hoofdzaak
5.3. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. E.A. Messer in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op woensdag 10 maart 2010 van 11.00 uur tot 13.00 uur,
5.4. bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.5. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op de hiervoor genoemde zittingsdatum.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2009. JvdL