ECLI:NL:RBUTR:2009:BK6624

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604068-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en vormverzuim in het voorbereidend onderzoek

Op 26 februari 2008 vond een verkeersongeval plaats op de kruising van de Spinozaweg met de Laan van Nieuw Guinea te Utrecht. Verdachte, die op een bromfiets reed met zijn broertje achterop, stak de kruising over en kwam in botsing met een autobus. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het broertje van de verdachte, die meerdere breuken en andere verwondingen opliep. De rechtbank oordeelde dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld door niet te stoppen voor een rood verkeerslicht en het gebodsbord D2 te negeren. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, omdat proces-verbalen niet tijdig waren opgemaakt. De rechtbank erkende dit verzuim, maar oordeelde dat het geen rechtsgevolg had, omdat de inhoud van de latere getuigenverklaringen niet wezenlijk verschilde van eerdere verklaringen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het verkeersgedrag van verdachte de oorzaak was van het ongeval, maar kwalificeerde zijn gedrag niet als roekeloos. De rechtbank legde een werkstraf van 50 uur op, met een vervangende hechtenis van 25 dagen, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de gevolgen van het ongeval voor zowel het slachtoffer als de verdachte, en concludeerde dat een zware straf niet in het belang van de gezinssituatie zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604068-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 november 2009, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: met zijn bromfiets een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander zwaar gewond is geraakt
subsidiair: een verkeersfout heeft begaan, waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt
3 De voorvragen
3.1 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, vanwege het feit dat de opsporingsambtenaren, in strijd met het bepaalde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering, [getuige 1] en de buschauffeur pas acht maanden tot een jaar na het ongeval als getuigen hebben gehoord en pas toen proces-verbaal hebben opgemaakt. Dit is een lange tijd na de sluiting van de verkeersongevallenanalyse.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het dossier en de index ontbreken, waardoor er geen koppeling blijkt met getuige [getuige 1].
Op basis van het dossier constateert de rechtbank het volgende:
- de verkeersongevallenanalyse is op 26 februari 2008 aangevangen en het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse is op 20 juni 2008 gesloten;
- paragraaf 5.2 van dit proces-verbaal vermeldt dat de verklaringen van de buschauffeur en de getuige van [getuige 1], de laatste opgetekend in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], zijn meegenomen in de verkeersongevallenanalyse en voorts dat de inhoud van beide verklaringen was, dat de bestuurder van de bromfiets het voor hem bestemde verkeerslicht aan de linkerzijde passeerde over het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer, waarbij de verklaring van [getuige 1] bovendien melding maakte van groen licht voor de bestuurder van de bus;
- genoemd proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opgemaakt op 26 februari 2008 ontbreekt in het dossier;
- de buschauffeur [getuige 2] is op 26 februari 2008, de dag van het ongeval, ter plaatse gehoord en dit proces-verbaal is op 1 mei 2009 aangepast en ondertekend;
- de getuige [getuige 1] is op 15 oktober 2008 telefonisch gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat door het niet opmaken van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2008 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], alsmede door het pas op 1 mei 2009 opmaken van het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] niet is voldaan aan het vereiste dat ambtenaren met de opsporing belast ten spoedigste proces-verbaal dienen op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden (artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering). De rechtbank is van oordeel dat dit een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek oplevert. De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Ondanks het feit dat met betrekking tot het proces-verbaal van getuige [getuige 2] geldt dat dit alsnog is opgemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank het vormverzuim niet hersteld, aangezien daarmee het verzuim dat ten spoedigste proces-verbaal moet worden opgemaakt, niet wordt weggenomen. Het is ter beoordeling van de rechtbank of aan dit vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg dit dient te zijn. De rechtbank overweegt dat niet gebleken is dat de niet-naleving van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is ingegeven door de wens de rechtbank te misleiden of in enig opzicht te beletten zijn controlerende taak uit te voeren. Het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie acht de rechtbank hier dan ook niet op zijn plaats.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, wat inhoudt dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen in het verkeer en dat daardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aan de verkeerde kant van de weg is overgestoken, dat hij op een bromfiets reed waarvan de rem niet functioneerde en dat uit de verklaringen van de getuigen volgt dat verdachte het rode verkeerslicht heeft genegeerd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou komen, geconcludeerd dat zijn onder 3. gevoerde verweer tot bewijsuitsluiting dient te leiden van het proces-verbaal van de verkeersongevalsanalyse en de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1], waarna vrijspraak dient te volgen.
De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van roekeloos, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedrag, omdat de snelheidsberekening in het dossier ontbreekt, de getuigen van het ongeval pas maanden na die tijd zijn gehoord en verdachte heeft verklaard dat hij goed om zich heen heeft gekeken voor het ongeluk en pas na het ongeluk besefte dat hij op die plaats niet mocht oversteken. De raadsman concludeert tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het door de raadsman onder 3. gevoerde verweer en zijn conclusie dat het rechtsgevolg dat verbonden dient te worden aan het onherstelbaar vormverzuim bewijsuitsluiting is, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank dient rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De rechtbank stelt vast dat het belang dat het geschonden voorschrift dient, is gelegen in het inzicht dat het strafdossier de procesdeelnemers dient te verschaffen in hetgeen in de achtereenvolgende stadia van het strafproces aan onderzoek is gedaan en welke resultaten dit heeft gehad. De rechtbank overweegt dat, nu de verkeersongevallenanalyse reeds melding maakt van getuigenverhoren van [getuige 2] en van [getuige 1] er geen sprake is van een ernstig verzuim. Bovendien geldt dat deze getuigen op een later tijdstip nogmaals zijn gehoord en dat deze verklaringen zich in het dossier bevinden. De rechtbank is van oordeel dat daardoor de niet-naleving van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering voldoende is gecompenseerd en dat verdachte geen nadeel heeft ondervonden vanwege dit verzuim. Niet gebleken is namelijk dat de inhoud van de latere getuigenverklaringen een wezenlijk verschil oplevert ten opzichte van de (korte) inhoud van de getuigenverklaringen zoals het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse vermeldt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden aan dit verzuim.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Op 26 februari 2008 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising van de Spinozaweg met de Laan van Nieuw Guinea te Utrecht tussen een autobus en verdachte die op een bromfiets reed, met zijn broertje [naam] achterop. Door dit ongeval is [naam] op de grond terechtgekomen en heeft meerdere breuken in zijn benen, zwellingen en kneuzingen en pijn aan hoofd en nek opgelopen. Hij heeft een operatie moeten ondergaan, hij heeft tot ongeveer drie maanden na het ongeval in een rolstoel gezeten en gedurende een lange periode moeten revalideren.
De centrale vraag voor de rechtbank is of het aan het verkeersgedrag van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden en zo ja, welke mate van schuld verdachte daaraan heeft. De rechtbank let daarbij op het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij over de Laan van Nieuw Guinea kwam aanrijden en naar de linkerzijde van de weg is uitgeweken, omdat hij naar de daar gevestigde groenteboer wilde gaan. Vervolgens is hij aan de linkerzijde van deze weg bij een oversteekplaats de kruising met de Spinozaweg overgestoken, waarna het ongeval heeft plaatsgevonden. Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt dat de Laan van Nieuw Guinea in twee rijstroken is verdeeld, waarvan de noordelijke rijstrook, bestemd voor verkeer in de richting van de Spinozaweg, verdeeld was in drie voorsorteervakken. Tussen de noordelijke en zuidelijke rijstrook van de Laan van Nieuw Guindea staat op een verhoging voor het verkeer in de richting van de Spinozaweg een bord D2 van de bijlage I RVV 1990. Dit gebodsbord geeft een verplichting aan alle bestuurders in de richting van de Spinozaweg om aan de zijde van de pijl, in deze situatie aan de rechterzijde van het bord, het bord voorbij te gaan. Zoals blijkt uit de verklaring van verdachte is hij aan de linkerzijde van de Laan van Nieuw Guinea -ofwel op de zuidelijke rijstrook van de Laan van Nieuw Guinea- overgestoken en daaruit concludeert de rechtbank dat hij voornoemd bord D2 aan de linkerzijde heeft gepasseerd.
De oostelijke rijbaan van de Spinozaweg, bestemd voor verkeer in de richting van de Cartesiusweg, is verdeeld in drie voorsorteervakken, waarvan links twee vakken voor het rechtdoorgaande verkeer in de richting van de Cartesiusweg (de noordelijke rijbaan van de oostelijke rijbaan) en rechts een vak voor het rechtsafslaande verkeer (de zuidelijke rijbaan van de oostelijke rijbaan) in de richting van de Laan van Nieuw Guinea.
De verkeerstromen op het kruispunt werden ten tijde van het ongeval geregeld door een verkeerslichteninstallatie met driekleurige verkeerslichten. Het ongeval heeft plaatsgevonden op het weggedeelte gevormd door de oostelijke rijbaan van de Spinozaweg en de Laan van Nieuw Guinea, waarbij de bestuurder van de autobus op de rechterrijstrook van de noordelijke rijbaan voor het rechtdoorgaande verkeer reed (de rechtbank begrijpt: de meest rechtse rijbaan van de banen bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer). Een conclusie uit de verkeersongevalsanalyse is dat de werking van de verkeerslichten op genoemd kruispunt voor wat betreft de richtingen waaruit de bestuurder van de bromfiets en de bestuurder van de autobus kwamen, conflicteren met elkaar en dat een van de bestuurders ten tijde van het ongeval een rood verkeerslicht moeten hebben genegeerd.
Uit het technisch onderzoek kan niet worden opgemaakt welke bestuurder het rode verkeerslicht heeft genegeerd. Kort na het ongeval heeft verdachte ten overstaan van de politie verklaard dat hij geen verkeerslicht heeft gezien dat in zijn richting stond, omdat hij aan de verkeerde kant van de weg stond. Getuige [getuige 2], de bestuurder van de autobus, heeft verklaard dat hij op de Spinozaweg reed in de richting van de kruising met de Laan van Nieuw Guinea en daar voorsorteerde naar de meest rechtse baan om ter hoogte van de Vleutenseweg rechtsaf te kunnen slaan en dat hij zag dat hij groen licht had. Terwijl hij de kruising op reed zag hij de scooter met twee opzittenden vanaf de verkeerde weghelft van de Laan van Nieuw Guinea vanaf zijn rechterkant de kruising op rijden en tegen de voorzijde van zijn bus rijden. De bestuurder van de autobus verklaart voorts dat hij vermoedt dat het verkeerslicht voor de Laan van Nieuw Guinea op rood stond, omdat hij zag dat daar voertuigen stonden te wachten. Een andere getuige van het ongeval, getuige [getuige 1], verklaart dat hij de bus op de baan voor rechtdoor richting de Vleutenseweg zag rijden en dat hij zag dat de bus, met de rest van het verkeer, op zijn eigen baan mee bleef rijden. Voorts verklaart hij dat hij zag dat van de kant van de Laan van Nieuw Guinea een brommer voor de bus langs linksaf naar de Lessinglaan wilde rijden.
Op basis van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die het rood licht uitstralende verkeerslicht, bestemd voor het verkeer dat komt uit zijn rijrichting, heeft genegeerd. In aanmerking genomen dat expliciet door de buschauffeur is verklaard dat hij groen licht had en in onderlinge samenhang bezien met de verklaring van de buschauffeur dat het verkeer op de Lessinglaan stond te wachten en de verklaring van getuige [getuige 1] dat de bus zich in een rijdende verkeerstroom bevond en tenslotte in aanmerking genomen de verklaring van verdachte dat hij het verkeerslicht dat voor hem bestemd was niet heeft gezien, maakt dat ook dit deel van de tenlastelegging bewezen kan worden.
In het voorgaande heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het ongeval geen gebruik heeft gemaakt van het voor hem bestemde rechterweggedeelte van de Lessinglaan, in strijd met het daar geplaatste gebodsbord D2 dit bord niet aan de rechterzijde heeft gepasseerd, terwijl het bord dit als verplichte rijrichting aangaf en dat verdachte niet is gestopt voor het voor hem bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat het aan het verkeersgedrag van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank kwalificeert dit gedrag van verdachte niet, zoals de officier van justitie, als roekeloosheid, maar als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte, alle verkeersregels aan zijn laars lappend, met hoge snelheid over wegen en kruispunten is gescheurd. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij aan de linkerzijde van de Laan van Nieuw Guinea reed, omdat hij een daar gevestigde groenteboer wilde bezoeken en dat dat de reden ervan is geweest dat hij aan deze zijde van de weg is overgestoken. Hoewel de rechtbank van mening is dat verdachte door zo te handelen schuldig is aan het daarna ontstane verkeersongeval, kan zij verdachte op grond daarvan nog geen roekeloosheid verwijten.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 februari 2008 te Utrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de Laan van Nieuw Guinea, en
gekomen ter hoogte van de kruising met de Spinozaweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
geen gebruik te maken van het voor hem bestemde (rechter) weggedeelte en in strijd met gebodsbord D2 van bijlage 1 van het RVV 1990 dit bord niet te passeren aan de rechter zijde, de verplichte rijrichting die de pijl aangaf en niet te stoppen voor het rood licht uitstralende verkeerslicht, bestemd voor verkeer dat komt uit zijn, verdachtes, rijrichting en (vervolgens) in aanrijding/botsing te komen met een, gezien zijn, verdachtes, rijrichting,
van links komende autobus, die die kruising was opgereden terwijl het voor de
buschauffeur bestemde verkeerslicht groen licht uitstraalde,
waardoor [naam] zwaar lichamelijk letsel, te weten onder andere diverse botbreuken werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat sprake is geweest van een verkeersinschattingsfout en dat daarbij volgens de richtlijnen een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van niet meer dan een jaar past. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte al erg onder de gevolgen van het ongeval heeft geleden omdat zijn broertje [naam] daarvan slachtoffer was geworden. Hij heeft een brief van [naam] overgelegd en verwezen naar de inhoud daarvan, die luidt dat aan verdachte geen hoge straf moet worden opgelegd omdat hij al veel verdriet en schuldgevoelens heeft gehad over het ongeval.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat het ongeval ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer [naam]. [naam] heeft veel pijn gehad en moest geopereerd worden aan de breuken in zijn benen. Gedurende een lange periode was hij aan zijn bed gekluisterd en kon hij niet naar school of naar buiten. Daarna heeft hij nog een lange periode moeten revalideren met behulp van fysiotherapie en de gevolgen van dit ongeval voor zijn gezondheidssituatie op langere termijn zijn nog onduidelijk. De rechtbank realiseert zich dat deze gevolgen ook voor verdachte zwaar zijn geweest, omdat hij vanwege zijn betrokkenheid bij [naam], dagelijks geconfronteerd is met deze gevolgen. De rechtbank houdt daar bij het bepalen van haar straf rekening mee, zeker gezien het feit dat [naam] daar zelf om heeft gevraagd en een zware straf voor verdachte geen positieve bijdrage zal leveren aan de verhoudingen binnen de gezinssituatie waar zowel verdachte als het slachtoffer deel van uitmaken.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat verdachte op 17 april 2008, anderhalve maand na het ongeval, is gepakt omdat hij zonder rijbewijs heeft gereden. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij, na zo’n ernstig ongeval te hebben veroorzaakt, zonder rijbewijs een motorvoertuig bestuurt en door dit gedrag het verkeer opnieuw in gevaar brengt. Ook dit gegeven neemt de rechtbank mee in de door haar te bepalen straf, alsmede het feit dat, gelet op het feit dat verdachte hiervoor op 22 april 2009 is veroordeeld, tevens artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voor hetgeen zij bewezen heeft verklaard een werkstraf voor de duur van 50 uur, bij niet (voldoende) verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, passend en geboden is. Dit is een lagere straf dan gevorderd, maar de rechtbank wijst er op dat de officier van justitie bewezenverklaring van roekeloos rijgedrag heeft gevorderd en de rechtbank tot een lichtere mate van schuld komt.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht alsmede op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door P. Wagenmakers, voorzitter, M.C. Oostendorp en R.C. Hartendorp, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 december 2009.