ECLI:NL:RBUTR:2009:BK5761

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
630460 UC EXPL 09-7297 PK
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eisende partij in vordering tegen Staatsbosbeheer met betrekking tot pensioenregelingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 18 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Staatsbosbeheer. [Eiseres] had een vordering ingesteld tegen Staatsbosbeheer, waarin zij stelde dat zij onterecht geen aanspraak kon maken op de garantieregeling FPU. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiseres] niet-ontvankelijk was, omdat deze geen betrekking had op een vut-overeenkomst zoals bedoeld in de Wet kaderregeling vut-overheidspersoneel. De kantonrechter stelde vast dat de brief van Staatsbosbeheer van 4 maart 2009, waarin werd geweigerd om schadevergoeding toe te kennen, diende te worden aangemerkt als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. [Eiseres] had tegen deze beslissing bezwaar kunnen maken, maar had dit nagelaten. Hierdoor was de burgerlijke rechter niet bevoegd om van de vordering kennis te nemen, aangezien de inlichtingen die [eiseres] had gevraagd samenhingen met het besluit van Staatsbosbeheer, dat een onzelfstandig karakter droeg ten opzichte van het besluit. De kantonrechter heeft [eiseres] alsnog de gelegenheid gegeven om een bezwaarschrift in te dienen bij Staatsbosbeheer, maar verklaarde haar vordering niet-ontvankelijk. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die op € 800 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 630460 UC EXPL 09-7297 PK
vonnis d.d. 18 november 2009
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon Staatsbosbeheer,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
verder ook te noemen Staatsbosbeheer,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Pas.
1. Verloop van de procedure
[eiseres] heeft een vordering ingesteld. Staatsbosbeheer heeft geantwoord op de vordering, onder meer stellende dat de kantonrechter niet bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
[eiseres] heeft een conclusie van antwoord in het incident genomen.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres], geboren op [1949], is in januari 1992 aangesteld als ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Zij was werkzaam bij Staatsbosbeheer.
Bij brief van 28 april 2001 heeft zij haar leidinggevende geschreven:
“Hierbij deel ik je mede dat ik voornemens ben de dienst per 15 mei 2001 te verlaten waarbij we de volgende voorwaarden overeenkomen:
Er wordt mij een terugkeer garantie verleent die van kracht wordt indien het project waar ik aan werk niet gesubsidieerd wordt.
De terugkeer garantie is van kracht tot uiterlijk 1 januari 2003.
Per 1 januari 2003 of eerder keer ik als werkende terug op het niveau van opzichter, echter niet in de b.e. de [naam], en indien mogelijk wordt mij een funktie passend bij mij competenties aangeboden, rekening houdend met de reisafstand”.
2.2. Een besluit van het Regiohoofd Staatsbosbeheer regio Limburg - Oost Brabant van 3 mei 2001 vermeldt onder meer:
“Gezien het verzoek van betrokkene;
Gelet op artikel 94, eerste lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
BESLUIT:
[eiseres],
(…)
met ingang van 15 mei 2001 eervol ontslag te verlenen”.
2.3. Tijdens deze aanstelling was [eiseres] voor haar pensioen verzekerd bij het ABP.
2.4. Op 15 mei 2001 is [eiseres] in dienst getreden bij de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB), tijdens welk dienstverband zij voor haar pensioen verzekerd was bij Interpolis. Op 1 januari 2003 is zij in dienst getreden bij PTC+, tijdens welk dienstverband zij voor haar pensioen (weer) bij het ABP verzekerd was.
2.5. [eiseres] kan geen gebruik maken van de garantieregeling FPU omdat zij niet aan de voorwaarde voldoet dat zij op 62-jarige leeftijd tenminste 10 jaar onafgebroken bij haar laatste werkgever in dienst is geweest.
2.6. Bij brief van 21 maart 2008 van haar gemachtigde aan Staatsbosbeheer heeft [eiseres] Staatsbosbeheer aansprakelijk gesteld voor het feit dat zij niet in aanmerking komt voor de garantieregeling FPU op de grond dat Staatsbosbeheer haar verzekerd had dat de overstap naar LLTB geen gevolgen voor haar pensioen zou hebben.
2.7. Na voortgezette correspondentie tussen partijen heeft Staatsbosbeheer op 4 maart 2009 het volgende aan de gemachtigde van [eiseres] geschreven:
“Onder verwijzing naar mijn voorgaande brieven van 4 februari 2009 en 8 april 2008, geef ik bij herhaling weer dat u geen bewijs heeft overlegd van uw stelling, dat mevrouw [eiseres] in 2001 verkeerd zou zijn voorgelicht door Staatsbosbeheer ten aanzien van de gevolgen van haar ontslag voor haar pensioen. Van een verkeerde voorlichting vanuit Staatsbosbeheer kan dan ook geen sprake zijn, en dit wordt dan ook uitdrukkelijk betwist.
Volledigheidshalve wijs ik u erop, dat het op de weg van mevrouw [eiseres] zelf lag om zich ten aanzien van haar individuele pensioensituatie voldoende (vooraf) te laten informeren. Er bestond ook geen uitdrukkelijke voorlichtingsverplichting vanuit de werkgever op basis van de destijds vigerende Pensioen- en Spaarfondsenwet.
Tot op heden heeft u bovendien geen grondslag aangegeven op basis waarvan Staatsbosbeheer aansprakelijk zou zijn voor de door u gestelde schade van mevrouw [eiseres].
Ik wijs dan ook iedere aansprakelijkheid af.
Als u niet binnen 4 weken na dagtekening van deze brief uw vordering nader onderbouwt, dan beschouw ik deze kwestie als afgesloten.
Onder voorbehoud van alle rechten en weren.
Hoogachtend (…)”.
Deze brief bevat geen rechtsmiddelenvermelding.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert Staatsbosbeheer op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000, per dag te veroordelen:
a. de gedane toezegging, zijnde dat aan mevrouw [eiseres] bij haar overstap verzekerd is dat zij geen pensioenbreuk zou lijden indien zij binnen drie maanden na beëindiging van het dienstverband bij LLTB bij een organisatie in dienst zou treden waarbij haar pensioen weer verzekerd zou zijn via het ABP, na te komen binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis;
b. de door het ABP berekende koopsom voorlopig begroot op € 238.975,41 te storten bij het ABP pensioenfonds conform de bij het ABP geldende voorwaarden, zodat mevrouw [eiseres] op 62 jaar en 3 maanden aanspraak heeft op 70% op basis van de regeling voor deelnemers geboren voor 1950; de storting dient plaats te vinden binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis;
c. binnen twee weken na betekening van het te dezen wijzen vonnis aan mevrouw [eiseres] te vergoeden de volledige kosten van rechtsbijstand alsmede de gemaakte advieskosten, door haar gemaakt, welke tot en met 1 januari 2009 een bedrag belopen van € 2.500, exclusief BTW;
d. in de proceskosten.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Staatsbosbeheer haar verzocht heeft over te stappen naar LLTB, en dat aan haar bij haar overstap verzekerd is dat zij geen pensioenbreuk zou lijden indien zij binnen drie maanden na beëindiging van het dienstverband bij LLTB bij een organisatie in dienst zou treden waarbij haar pensioen weer via het ABP verzekerd zou zijn. Indien zij geweten had dat zij door haar overstap naar LLTB haar FPU-aanspraken zou verspelen zou zij niet met de overstap hebben ingestemd. Staatsbosbeheer handelt volgens [eiseres] in strijd met de gedane toezegging en in strijd met goed werkgeverschap.
Om haar schadeloos te stellen is een koopsom nodig van € 238.975,41.
4. De bevoegdheid van de kantonrechter
4.1. Volgens Staatsbosbeheer is de kantonrechter niet bevoegd van de vordering kennis te nemen omdat deze geen betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst en evenmin op een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel (art. 93 aanhef en onder c Rv). Staatsbosbeheer geeft niet aan welke rechter volgens hem wel bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
[eiseres] stelt dat de kantonrechter bevoegd is, omdat de vordering wel betrekking heeft op een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.
4.2. De kantonrechter dient allereerst te onderzoeken of door [eiseres] tegen de door haar aangevallen beslissing van Staatsbosbeheer van 4 maart 2009 om haar geen schadevergoeding toe te kennen bezwaar kon worden gemaakt, administratief beroep kon worden ingesteld of beroep bij een administratieve rechter kon worden ingesteld (art. 70 lid 1 Rv).
De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. De brief van 4 maart 2009 is immers aan te merken als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Hieraan doet niet af dat deze brief geen rechtsmiddelenvermelding bevat.
[eiseres] had bezwaar kunnen maken tegen voormeld besluit bij Staatsbosbeheer, hetgeen zij naar de kantonrechter begrijpt niet gedaan heeft.
4.3. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of aan de burgerlijke rechter niettemin de bevoegdheid toekomt van de vordering kennis te nemen. Deze bevoegdheid ontbreekt in ieder geval indien de inlichtingen zodanig samenhangen met het besluit, dat zij ten opzichte daarvan een onzelfstandig karakter dragen (vgl. HR 7 oktober 1997, LJN ZC1474, Staat/Van Benten, HR 9 september 2005, LJN AT7774, Kuijpers/Valkenswaard). Deze situatie doet zich naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval voor. Een oordeel over de inlichtingen (en over de vraag of deze al of niet zijn gegeven) zou immers in feite neerkomen op een oordeel over het besluit om geen schadevergoeding te betalen.
4.4. Aan het bepaalde in art. 93 Rv kan de kantonrechter evenmin bevoegdheid ontlenen. Voor zover van belang wordt dienaangaande het volgende overwogen. Er is geen sprake van een vordering van maximaal € 5.000, of van een vordering betreffende een arbeidsovereenkomst.
Evenmin is sprake van een vordering betreffende een vut-overeenkomst als in art. 93 Rv bedoeld. De wetsgeschiedenis van deze bepaling vermeldt:
“Overgang op privaatrechtelijke regeling van rechten en verplichtingen ter zake van vrijwillig vervroegd uittreden moet tot gevolg hebben dat de burgerlijke rechter bevoegd wordt te oordelen over geschillen over rechten en verplichtingen uit een vut-overeenkomst (onderstreping kantonrechter)” (Kamerstuk 1994-1995, 24217, nr. 3, MvT, Tweede Kamer).
De onderhavige vordering betreft niet een geschil over rechten en verplichtingen uit een vut-overeenkomst, maar de vraag of schadevergoeding dient te worden toegekend die voortkomt uit het feit dat (juist) geen vut-overeenkomst gesloten kan worden.
4.5. De slotsom is dat [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Zij zal alsnog op de voet van art. 70 lid 2 Rv in de gelegenheid worden gesteld een bezwaarschrift in te dienen. Gezien het ontbreken van een rechtsmiddelenvermelding in de brief van 4 maart 2009 kon de niet-ontvankelijkheid immers onduidelijk zijn voor [eiseres]. [eiseres] zal als de in het incident in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering;
bepaalt dat [eiseres] alsnog binnen zes weken na de dag waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden een bezwaarschrift tegen voormeld besluit van 4 maart 2009 kan indienen bij Staatsbosbeheer;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak begroot op € 800, (1 punt);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.