ECLI:NL:RBUTR:2009:BK5285

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710452-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en mishandeling van ex-vriendin met werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 25 november 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging en mishandeling van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam aan het licht na herhaaldelijke meldingen van de aangeefster, die aangaf dat de verdachte haar vanaf 2005 stelselmatig lastigviel. Dit omvatte het veelvuldig bellen en sms'en, zelfs in de nachtelijke uren, ondanks dat zij duidelijk had gemaakt geen contact meer te willen. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte als belaging kwalificeerde, omdat hij opzettelijk inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling, die plaatsvond op 11 januari 2008. Tijdens een woordenwisseling bij een ontmoetingsplek heeft de verdachte de aangeefster vastgepakt, in haar gezicht gespuugd en haar pijn gedaan door de deur van haar auto dicht te duwen terwijl haar voet nog buiten hing. De rechtbank achtte de mishandeling bewezen, maar sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging. De rechtbank hield rekening met een voorlichtingsrapport van de Reclassering, waarin werd aangegeven dat de verdachte impulsief gedrag vertoonde en dat alcoholgebruik de kans op recidive verhoogde. De rechtbank besloot om het advies van de Reclassering over te nemen en legde de verdachte een verplichting op tot deelname aan leefstijltraining en agressieregulatietraining.

De rechtbank benadrukte dat het gedrag van de verdachte onaanvaardbaar was en dat hij zich niet in de slachtofferrol moest plaatsen. De opgelegde straffen waren bedoeld om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten en om hem te begeleiden in zijn gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710452-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 november 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1984] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Arnhem, Huis van Bewaring Arnhem Zuid
raadsman mr. J.J. van de Beek, advocaat te De Bilt
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 november 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 januari 2002 tot en met 22 januari 2008 [aangever 1] heeft belaagd.
feit 2: op 11 januari 2008 [aangever 1] heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 van de periode van 1 januari 2005 tot en met 22 januari 2008 uit dient te worden gegaan. Daarbij baseert de officier van justitie zich op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Op grond van het dossier ziet de raadsman voldoende aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het dossier verschillende getuigenverklaringen bevat die in het voordeel van verdachte spreken. Derhalve is de raadsman van mening dat de overtuiging ontbreekt om verdachte voor dit feit te veroordelen en bepleit vrijspraak voor feit 2.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 november 2009. Verdachte verklaarde dat hij van zijn 15e tot zijn 24e een relatie heeft gehad met aangeefster [aangever 1]. Het betrof een knipperlicht relatie. Wanneer de relatie verbroken was, probeerde verdachte [aangever 1] terug te krijgen door haar veelvuldig te bellen en te sms’en. Verdachte heeft verklaard dat [aangever 1] hem vaker duidelijk had gemaakt dat zij geen contact meer met hem wilde. Ondanks deze mededeling, bleef verdachte contact zoeken met aangeefster. Verdachte verklaarde dat hij herhaaldelijk 3 à 4 keer per dag naar het mobiele nummer van aangeefster belde of sms-te en soms volgens zijn zeggen wel “tig” keer per dag. Op 9 december 2007 is verdachte ’s nachts naar de woning van aangeefster gegaan en heeft buiten, onder het raam van aangeefster, naar haar staan roepen. Daarnaast heeft verdachte verklaard meerdere keren bij aangeefster aan de deur te zijn geweest om verhaal bij haar te halen over de reden waarom de relatie ten einde was gekomen. Uit een overzicht van uitgelezen telefoonverkeer tussen het nummer van verdachte en dat van aangeefster, in de periode 5 september 2007 tot en met 16 januari 2008, volgt dat verdachte in deze periode 881 keer heeft uitgebeld naar het nummer van aangeefster. Verdachte heeft dit ter terechtzitting d.d. 11 november 2009, ook erkend. Over hetgeen door hem is gezegd in de contacten heeft verdachte verklaard dat als hij boos is hij weleens het een en ander zegt.
- De aangifte van [aangever 1] d.d. 16 januari 2008 en haar aanvullende verklaring gedaan bij de politie d.d. 22 juli 2008.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen gelet op het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 11 november 2009, verklaard dat hij op 11 januari 2008 bij Meeting Point te Driebergen-Rijsenburg was. Buiten kreeg hij een woordenwisseling met [aangever 1], waarbij hij [aangever 1] heeft uitgescholden, in haar gezicht heeft gespuugd en gerocheld en haar heeft vastgepakt. Volgens verdachte werd er over-en-weer geduwd en had [aangever 1] op enig moment een bloedneus. Ook heeft hij [aangever 1] in haar auto geduwd. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij de deur van de auto heeft dicht geduwd, terwijl het been van [aangever 1] naar buiten hing, maar dat het goed kan dat dit is gebeurd.
Aangeefster [aangever 1] heeft bij de politie d.d. 14 januari 2008 verklaard dat zij op 11 januari 2008 had besloten om met verdachte te gaan praten, om hem te zeggen dat hij haar met rust moest laten. Hierop is zij naar ‘Meeting Point’ te Driebergen gegaan. Verdachte kwam naar buiten en liep naar haar toe. Verdachte pakte haar bij haar arm vast en er werd over-en-weer geduwd. Aangeefster voelde pijn aan haar neus. Ze zag dat zij een bloedneus had. Ook werd zij door verdachte in haar gezicht gespuugd. Vervolgens gooide verdachte haar over de bestuurdersstoel van haar auto en ging bovenop haar liggen. Verdachte spuugde haar toen meerdere malen in het gezicht en hield daarbij haar polsen stevig vast. Op een gegeven moment stond verdachte op. De voet van aangeefster hing nog buiten de auto. Verdachte duwde de deur van de auto dicht, terwijl de voet van aangeefster daar nog buiten hing. Verdachte bleef met kracht doorduwen, zodat aangeefster hier pijn aan ondervond. Vervolgens deed verdachte de deur van de auto weer open en aangeefster voelde hoe hij haar bij haar polsen vastpakte en wederom door verdachte in haar gezicht werd gespuugd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande weliswaar bewezen dat verdachte aangeefster [aangever 1] op 11 januari 2008 opzettelijk in haar gezicht heeft gespuugd, doch deze gedraging levert geen mishandeling op, zoals is tenlastegelegd onder feit 2. Derhalve zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij spreken.
Bewijsoverwegingen:
Belaging
De rechtbank is van oordeel dat er, ten aanzien van feit 1, sprake is van belaging in de periode van 1 januari 2005 tot en met 22 januari 2008. Hierbij sluit de rechtbank aan bij de aangifte van [aangever 1] waaruit volgt dat zij vanaf 2005 zeer frequent op haar mobiele telefoon werd gebeld en/of ge-sms’t door verdachte. Uit zowel de verklaring van verdachte, als de verklaring van aangeefster, blijkt dat aangeefster duidelijk aan verdachte te kennen heeft gegeven dat zij geen contact meer met hem wenste. Ondanks deze mededeling, is verdachte veelvuldig blijven bellen en sms’en naar het telefoonnummer van aangeefster, in de periode van 5 september 2007 tot en met 16 januari 2008 liefst 881 maal. Hierbij merkt de rechtbank op dat niet alle telefonische contacten binnen de ten laste gelegde periode het kenmerk van stalken in zich dragen, omdat volgens de aangeefster er ook wel contact was als vrienden. Duidelijk is echter dat verdachte in de ten laste gelegde periode langere perioden contact zocht met aangeefster terwijl zij had aangegeven dit niet te willen. Gelet op het stelselmatig karakter van die telefonische contacten en de hardnekkigheid waarbij verdachte aangeefster wilde dwingen tot contact, is er sprake van belaging. Ook is verdachte bij meerdere gelegenheden naar de woning en het werk van aangeefster gegaan om zo in contact met haar te komen. Door zo te handelen, heeft verdachte opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever 1]. Verdachte heeft [aangever 1] op die manier immers willen dwingen met hem te praten, terwijl zij dat niet wilde.
Mishandeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de mishandeling niet kan worden bewezen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaringen van getuigen voor zover die ontlastend voor verdachte hebben verklaard, gelet op de relatie met verdachte en de inhoud van de bewijsmiddelen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 22 januari 2008 in Nederland, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk
heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever 1], met het oogmerk die [aangever 1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door:
- die [aangever 1] en haar ouders zeer vaak, ook in de nachtelijke uren, te
bellen en/of te sms-en en
- zich veelvuldig ook in de nachtelijke uren hinderlijk en schreeuwend
op te houden voor de woning van die [aangever 1] en
- veelvuldig, ook in de nachtelijke uren, aan te bellen aan de voordeur van
de woning van die [aangever 1] en vervolgens
- die van [aangever 1] de woorden te roepen of schreeuwen:
"laat me erin, ik wil naar binnen, ik wil met je praten. je bent een vieze
kankerhoer, vieze slet", althans woorden van soortgelijke aard en
strekking en
- "Je bent een hoer, je bent een kankerslet, je bent van mij, ik maak je
kapot", althans woorden van soorgelijke aard en strekking en
- die van [aangever 1] te (achter)volgen en
- die van [aangever 1] op te wachten en op te zoeken op haar werk en
- die [aangever 1], bij de voordeur van haar woning, bij haar arm vast te pakken
en de woorden toe te voegen "praat nu met me, neem nu op een goede manier
afscheid. ik laat je alleen naar binnen als je dadelijk de telefoon opneemt",
althans woorden van soortgelijke aard en strekking en
- die [aangever 1] in zijn, verdachte's sms-bericht laten weten dat als die
[aangever 1] niet opnam hij, verdachte, naar haar woning zou komen";
2.
op 11 januari 2008 te Driebergen-Rijsenburg, opzettelijk mishandelend [aangever 1], met kracht
- bij de armen en polsen heeft vastgepakt en
- over de bestuurdersstoel de auto in geduwd en
- de deur van de auto dicht geduwd terwijl haar voet nog buiten
de auto hing, waardoor die [aangever 1] pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: belaging.
feit 2: mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde dat verdachte verplicht contact heeft met de Reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij Kade 17.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden dient te worden met de persoon van de verdachte. Verdachte heeft geen kwade geest, aldus de raadsman. Een verplicht contact met een hulpverleningsinstelling acht de raadsman zeer wenselijk, gelet op het impulsieve gedrag dat verdachte soms vertoont. Het opleggen van een gevangenisstraf verdient echter niet de voorkeur. Een dergelijke straf zou het leven van verdachte vernietigen. Hier is noch verdachte, noch de samenleving mee gebaat. Een werkstraf, hetzij gematigd, is volgens de raadsman een passende straf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en mishandeling van zijn ex-vriendin. Zo belde en sms’te hij zijn ex-vriendin zeer veelvuldig, ook in de nachtelijke uren. Ook heeft hij zich bij de woning van zijn ex-vriendin opgehouden, terwijl zij hem duidelijk te kennen had gegeven dat zij geen contact meer met verdachte wenste te onderhouden. Door zijn gedrag heeft verdachte getracht zijn ex-vriendin te dwingen met hem te praten. Tijdens de zitting heeft verdachte laten blijken dat hij het normaal vond dat hij contact bleef zoeken met zijn ex-vriendin, ondanks het feit dat zij hier niet op inging. Volgens verdachte had hij recht op een verklaring. Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat het stom van hem was om steeds te bellen, maar de rechtbank heeft niet de overtuiging gekregen dat verdachte werkelijk inziet dat zijn gedrag onaanvaardbaar was. Het lijkt er op dat verdachte zichzelf in de slachtofferrol plaatst.
Ook ten aanzien van de mishandeling plaatst verdachte zichzelf in de slachtofferpositie en legt er de nadruk op dat het zijn ex-vriendin was die naar hem toe kwam en begon met ruzie maken. Dat hij zijn ex-vriendin heeft mishandeld, lijkt verdachte op deze manier te bagatelliseren. Hierbij verdient het opmerking dat verdachte als een sterke jongeman overkomt en de confrontatie had kunnen en moeten mijden.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een voorlichtingsrapport aangaande verdachte, opgemaakt door mevrouw H. el Ahmadi van Reclassering Nederland d.d. 5 november 2009. Hieruit blijkt dat verdachte impulsief is en niet goed nadenkt voordat hij handelt. Daarnaast wordt verwacht dat alcoholgebruik de kans op recidive verhoogt. De Reclassering acht het derhalve gewenst dat verdachte, in een verplicht kader een leefstijltraining en agressieregulatietraining bij Kade 17 te Utrecht volgt. De rechtbank neemt dit advies van de Reclassering over.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest en, onder andere, op 24 april 2009 door de politierechter van deze rechtbank, voor vernieling en eenvoudige belediging is veroordeeld, hetgeen blijkt uit zijn strafblad d.d. 29 september 2009.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor nader te bepalen duur alsmede een taakstraf noodzakelijk is. De voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: belaging
feit 2: mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een behandeling bij Kade 17;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. P. Bender en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 november 2009.