ECLI:NL:RBUTR:2009:BK5248
Rechtbank Utrecht
- Raadkamer
- Z.J. Oosting
- J.M. Bruins
- H.A. Brouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis
Op 19 november 2009 heeft de rechtbank Utrecht het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen. De verdachte, geboren in 1982 en thans verblijvende in PI Rijnmond, had een verzoekschrift ingediend ter griffie van de rechtbank. De verdediging stelde dat er geen ernstige bezwaren of gronden waren die de voorlopige hechtenis rechtvaardigden. Tevens werd aangevoerd dat, mocht de verdachte veroordeeld worden, de kans groot was dat er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd die langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie daarentegen verzet zich tegen de opheffing van de voorlopige hechtenis. Hij stelde dat de ernstige bezwaren en gronden die tot de voorlopige hechtenis hebben geleid, nog steeds aanwezig zijn en dat de situatie zoals bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is.
Na onderzoek heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdenking en bezwaren die hebben geleid tot de gevangenhouding van de verdachte nog steeds bestaan. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de verdenking en het strafblad van de verdachte een belangrijke rol spelen in deze beslissing.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af te wijzen, en dit is op 1 december 2009 gedaan door de rechters Z.J. Oosting, J.M. Bruins en H.A. Brouwer, in aanwezigheid van griffier L.C.J. van der Heijden.