ECLI:NL:RBUTR:2009:BK5248

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600905-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis

Op 19 november 2009 heeft de rechtbank Utrecht het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen. De verdachte, geboren in 1982 en thans verblijvende in PI Rijnmond, had een verzoekschrift ingediend ter griffie van de rechtbank. De verdediging stelde dat er geen ernstige bezwaren of gronden waren die de voorlopige hechtenis rechtvaardigden. Tevens werd aangevoerd dat, mocht de verdachte veroordeeld worden, de kans groot was dat er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd die langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

De officier van justitie daarentegen verzet zich tegen de opheffing van de voorlopige hechtenis. Hij stelde dat de ernstige bezwaren en gronden die tot de voorlopige hechtenis hebben geleid, nog steeds aanwezig zijn en dat de situatie zoals bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is.

Na onderzoek heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdenking en bezwaren die hebben geleid tot de gevangenhouding van de verdachte nog steeds bestaan. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de verdenking en het strafblad van de verdachte een belangrijke rol spelen in deze beslissing.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af te wijzen, en dit is op 1 december 2009 gedaan door de rechters Z.J. Oosting, J.M. Bruins en H.A. Brouwer, in aanwezigheid van griffier L.C.J. van der Heijden.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT afwijzing verzoek opheffing voorlopige hechtenis
Parketnummer: 16/600905-08
De rechtbank te Utrecht, meervoudige raadkamer;
gezien het verzoekschrift ingekomen op 19 november 2009 ter griffie van deze rechtbank,
strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in PI Rijnmond, Huis van Bewaring Noordsingel te Rotterdam,
gehoord de officier van justitie, de verdachte en de raadsman mr. H.O. den Otter;
OVERWEEGT als volgt:
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte primair gebaseerd op de stelling dat er geen ernstige bezwaren en gronden aanwezig zijn die de voorlopige hechtenis van de verdachte rechtvaardigen. Daarnaast is de raadsman van mening dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte, in geval van veroordeling, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd langer dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ernstige bezwaren en gronden die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn en de omstandigheid genoemd in artikel 67a lid 3 Sv niet in beeld is.
Overwegingen van de rechtbank
Na onderzoek is gebleken dat de verdenking en bezwaren, die tot het bevel tot gevangenhouding van voornoemde verdachte hebben geleid, ook thans nog onverkort bestaan en dat ook thans nog gronden aanwezig zijn voor toepassing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zich niet voordoet, gelet op de ernst van de verdenking en het strafblad van verdachte.
BESCHIKKENDE:
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Aldus gedaan te Utrecht op 1 december 2009 door mrs. Z.J. Oosting, J.M. Bruins en H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden als griffier.