ECLI:NL:RBUTR:2009:BK5244
Rechtbank Utrecht
- Raadkamer
- Z.J. Oosting
- J.M. Bruins
- H.A. Brouwer
- Rechtspraak.nl
Bevel tot gevangenneming in het kader van voorlopige hechtenis
Op 25 november 2009 heeft de rechtbank te Utrecht, in een meervoudige raadkamer, de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van de verdachte beoordeeld. De verdachte, geboren in 1982 en thans verblijvende in PI Rijnmond, was in afwachting van de behandeling van zijn strafzaak. De officier van justitie stelde dat er ernstige bezwaren waren tegen de verdachte en dat de vordering tot gevangenneming moest worden toegewezen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de vordering niet ontvankelijk was, omdat het onderzoek ter terechtzitting al was afgesloten en dat er geen nieuwe ernstige bezwaren waren die een vordering tot gevangenneming rechtvaardigden.
De rechtbank overwoog dat de vordering tot gevangenneming gegrond was op artikel 65 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een vordering kan worden gedaan nadat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het onderzoek ter terechtzitting opnieuw moest aanvangen na een toegewezen wrakingsverzoek, dit niet betekende dat de rechtbank niet bevoegd was om over de vordering te oordelen. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie in redelijkheid de vordering tot gevangenneming kon indienen, gezien de omstandigheden van de zaak.
De rechtbank stelde vast dat er ernstige bezwaren waren tegen de verdachte, waaronder het risico van vlucht en de maatschappelijke veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot gevangenneming moest worden toegewezen en beval de gevangenneming van de verdachte voor een periode van zestig dagen. De voorlopige hechtenis zou worden ondergaan in een Huis van Bewaring in het arrondissement of elders in Nederland.