ECLI:NL:RBUTR:2009:BK4482

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
267186 / HA ZA 09-1120
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over restauratie van een klassieke auto en wanprestatie door de restaurateur

In deze zaak vorderde eiser [X] dat de rechtbank zou verklaren dat [Y] B.V. wanprestatie had gepleegd in de uitvoering van een restauratieovereenkomst voor zijn klassieke Porsche. Eiser stelde dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over het aantal te besteden uren en dat de restaurateur meer uren had gewerkt dan afgesproken. Eiser eiste terugbetaling van een deel van de reeds betaalde gelden en vergoeding van de kosten voor herstelwerkzaamheden die door een derde moesten worden uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een tekortkoming aan de zijde van [Y] B.V. omdat er geen afspraken waren gemaakt over een maximum aantal uren of een richtprijs. De rechtbank wees de vorderingen van [X] af en concludeerde dat [Y] B.V. niet in verzuim was, aangezien [X] geen gelegenheid had geboden om de gebreken te herstellen. In reconventie werd [X] veroordeeld tot betaling van een openstaande factuur van [Y] B.V. De proceskosten werden aan de zijde van [Y] B.V. begroot op EUR 1.081,00, en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 267186 / HA ZA 09-1120
Vonnis van 25 november 2009
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
[X] in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.M. van Zelm,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
[Y] B.V. in conventie,
[X] in reconventie,
advocaat mr. G.F. van den Ende.
Partijen zullen hierna [X] en [Y] B.V. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2009;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 november 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [X] en [Y] B.V. zijn in 2007 overeengekomen dat [Y] B.V. de klassieke Porsche van [X] (hierna: “de auto”) ging restaureren, met uitzondering van een revisie van het motorblok, wielophanging, stuur en lak- en spuitwerk. Partijen hebben toen tevens afgesproken dat [X] aan [Y] B.V. de benodigde onderdelen zou leveren en dat [Y] B.V. zijn werkzaamheden zou verrichten tegen een gereduceerd uurtarief van EUR 47,60 (in plaats van EUR 58,--). Partijen zijn geen totaalprijs overeengekomen en zij hebben evenmin een afspraak gemaakt over de totale tijd die [Y] B.V. aan de werkzaamheden zou besteden.
2.2. Met betrekking tot haar werkzaamheden over de periode tot en met juli 2008 heeft [Y] B.V. in totaal EUR 12.179,04 gefactureerd. [X] heeft deze facturen betaald.
2.3. Nadat [Y] B.V. haar werkzaamheden aan de auto had afgerond is deze aan [X] afgeleverd. [X] heeft de auto hierna door een Porsche-specialist laten onderzoeken. Naar aanleiding daarvan heeft [X] aan [Y] B.V. een brief gestuurd d.d. 16 augustus 2008, met daarbij gevoegd een lijst met gebreken aan de auto. In deze brief staat het volgende:
Inmiddels is de auto ook door een Porsche-specialist bekeken en deze heeft nogal wat zaken welke niet goed gemonteerd of geheel verkeerd gemonteerd zijn geconstateerd. (…) Gezien de omvang van de lijst heb ik besloten om de geconstateerde gebreken niet door u te laten verhelpen, het resultaat van uw werk geeft geen vertrouwen in een correcte reparatie, u heeft excessief veel uren besteed om de auto in elkaar te zetten, richtlijn in deze is ca. 4x de tijd van het demonteren. (…) Ik ben nogal geschrokken van de omvang van de lijst met gebreken. (…) Mijn persoonlijke mening is dat gezien de lijst van gebreken er zeker een restitutie van een gedeelte van de factuur gerechtigd is en wij zien een voorstel in deze tegemoet.
2.4. [Y] B.V. heeft [X] nog een laatste factuur 18 augustus 2008 gezonden ter hoogte van EUR 996,79. Deze factuur is door [X] niet voldaan.
2.5. Bij brief van 23 september 2008 heeft een advocaat namens [X] het volgende aan [Y] B.V. geschreven:
Cliënt is dan ook voornemens de gebreken door een derde te laten verhelpen voor rekening van uw cliënte. Alvorens daartoe over te gaan, is cliënt bereid de gebreken door een onafhankelijke derde (ANWB) te laten vaststellen en te laten waarderen. Gaarne verneem ik van u of uw cliënte aan een dergelijk onafhankelijk deskundigenadvies haar medewerking wil verlenen.
2.6. Namens [Y] B.V. heeft een incassobureau per brief van 1 oktober 2008 gereageerd. In deze brief staat het volgende:
Uw cliënt heeft zelf aangegeven cliënte niet meer in de gelegenheid te willen stellen werkzaamheden te laten uitvoeren. Zonder cliënte daartoe in de gelegenheid te stellen heeft uw cliënt zich gewend tot een derde, niet onafhankelijk persoon. (…) Cliënte stelt voor om een afspraak te beleggen te Veenendaal ten einde de auto te bekijken en een bespreking te voeren. De inschakeling op dit moment van een onafhankelijk deskundige lijkt mij niet zinvol (…).
2.7. [X] heeft vervolgens in correspondentie met (vertegenwoordigers van) [Y] B.V. het standpunt gehandhaafd dat [Y] B.V. de auto bij een derde kon bezichtigen, alvorens een derde voor rekening van [Y] B.V. opdracht te geven werkzaamheden aan de auto uit te voeren. In reactie hierop is namens [Y] B.V. het standpunt gehandhaafd dat zij de auto in haar eigen werkplaats wilde bekijken. Vervolgens is [Y] B.V. door [X] gedagvaard.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [X] vordert, uitvoerbaar bij voorraad,
1. Voor recht te verklaren dat [Y] B.V. wanprestatie heeft gepleegd en dat [X] terecht de tussen partijen gesloten overeenkomsten heeft ontbonden zonder verdere vergoeding aan [Y] B.V. verschuldigd te zijn op grond van het toerekenbare tekortschieten van [Y] B.V.;
2. [Y] B.V. te veroordelen tot terugbetaling van een deel van de reeds betaalde gelden, door [X] ex aequo et bono begroot op EUR 3.508,30 incl. BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [Y] B.V. te veroordelen tot betaling van de benodigde restauratiewerkzaamheden ad EUR 3.358,36 die als gevolg van het toerekenbare tekortschieten van [Y] B.V. zijn ontstaan;
4. [Y] B.V. te veroordelen tot de kosten van deze procedure.
3.2. [X] legt aan deze vorderingen in de eerste plaats ten grondslag dat [Y] B.V. toerekenbaar tekort is geschoten en dat hij door middel van zijn brief van 16 augustus 2008 de overeenkomst heeft ontbonden, als gevolg waarvan [Y] B.V. EUR 3.508,30 moet terugbetalen. In de tweede plaats betoogt [X] dat [Y] B.V. toerekenbaar tekort is geschoten door de auto met gebreken af te leveren. Als gevolg daarvan dient [Y] B.V. de schade van [X] te vergoeden, bestaande uit de kosten van de door een derde uit te voeren herstelwerkzaamheden (EUR 3.358,36).
3.3. [Y] B.V. voert verweer. Zij betoogt dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan haar zijde. Voor het geval wel een toerekenbare tekortkoming zou komen vast te staan stelt [Y] B.V. dat zij niet gehouden is tot het betalen van een schadevergoeding omdat zij niet in verzuim is.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. [Y] B.V. vordert, samengevat,
I. dat [Y] B.V. bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot betaling van EUR 1.195,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 996,97 (de rechtbank begrijpt dat sprake is van een kennelijke schrijffout is en dat bedoeld wordt EUR 996,79), vanaf 2 september 2008 tot aan de dag der voldoening;
II. dat [X] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.6. [X] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [X] betoogt dat [Y] B.V. ten tijde van het sluiten van de overeenkomst als indicatie van de door haar in totaal aan de werkzaamheden te besteden tijd heeft aangegeven dat hiermee viermaal de tijd van het demonteren van de auto gemoeid zou zijn, hetgeen volgens [X] neerkomt op ongeveer 170 uren. [Y] B.V. heeft echter in totaal 234,25 aan de auto gewerkt, hetgeen erop neerkomt dat [Y] B.V. volgens [X] 64,25 uren teveel heeft gewerkt. [X] voert aan dat [Y] B.V. hierdoor toerekenbaar tekort is geschoten en dat hij in verband daarmee de overeenkomst heeft ontbonden, als gevolg waarvan [Y] B.V. hem van het totale factuurbedrag een gedeelte, EUR 3.508,30 (64,25 uur x EUR 47,60), moet terugbetalen. Dit betoog komt erop neer dat partijen zijn overeengekomen dat [Y] B.V. niet meer dan ongeveer 170 uren aan haar werkzaamheden zou besteden en dat [Y] B.V., door 234,25 uren aan haar werkzaamheden te besteden, tekort is geschoten in voornoemde verbintenis. Volgens [X] heeft [Y] B.V. geen melding gemaakt van de urenoverschrijding, terwijl zij daar op grond van artikel 7:752 lid 3 BW in samenhang met lid 2 van die bepaling wel toe verplicht was. Aan het voorgaande verbindt [X] (kennelijk) de gevolgtrekking dat hij door middel van zijn brief van 16 augustus 2008 de overeenkomst tot de restauratie van zijn auto gedeeltelijk heeft ontbonden, als gevolg waarvan op [Y] B.V. een ongedaanmakingsverplichting rust bestaande uit terugbetaling van EUR 3.508,30. Daarnaast betoogt [X] dat [Y] B.V. toerekenbaar tekort is geschoten door de auto met gebreken af te leveren. Volgens [X] moet [Y] B.V. daarom de schade, bestaande uit de kosten van de door een derde uit te voeren herstelwerkzaamheden ter hoogte van EUR 3.358,36, vergoeden. Gelet op de brief van 23 september 2008 die namens [X] aan [Y] B.V. is verzonden (zie 2.5) gaat de rechtbank er van uit dat [X] doelt op een vordering tot vervangende schadevergoeding in de zin van artikel 6:87 Burgerlijk Wetboek (BW).
Aantal gewerkte uren
4.2. [Y] B.V. betwist dat zij [X] een indicatie heeft gegeven van het aantal door haar aan de werkzaamheden te besteden uren. Zij voert aan dat zij juist gezegd heeft dat zij geen totale tijd met [X] kon afspreken, gezien de leeftijd van de auto (40 jaar) en het feit dat er bij ongerestaureerde auto's van die leeftijd steeds ook “onderhuidse” problemen aanwezig kunnen zijn. Aangezien wel kon worden verwacht dat er een groot aantal uren met de werkzaamheden gemoeid zou zijn heeft [Y] B.V. [X] een korting aangeboden. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen geen totaalprijs overeen zijn gekomen. [X] heeft ter zitting verklaard dat ook geen afspraak is gemaakt over de totale tijd die [Y] B.V. aan de werkzaamheden zou besteden. Voorts heeft [X] ter zitting bevestigd dat hij met [Y] B.V. een korting op de prijs is overeengekomen (zie 2.1). Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verbintenis die ertoe strekte dat [Y] B.V. het werk in een bepaald aantal uren zou uitvoeren en is er dus ook geen tekortkoming aan de zijde van [Y] B.V. in de nakoming van een dergelijke verbintenis. De leden en 2 en 3 van artikel 7:752 BW missen toepassing aangezien deze zien op de situaties dat een richtprijs is bepaald respectievelijk dat de prijs afhankelijk is gesteld van de bij de overeenkomst geschatte tijdsduur. Geen van die situaties doet zich hier voor. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van [X] op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en concludeert dat op [Y] B.V. geen ongedaanmakingsverplichting rust. De vordering tot terugbetaling van EUR 3.508,30 zal daarom worden afgewezen.
Verzuim
4.3. [X] betoogt dat [Y] B.V. gehouden is tot het betalen van schadevergoeding doordat zij de auto met gebreken heeft afgeleverd en aldus wanprestatie heeft gepleegd. De rechtbank zal in verband hiermee eerst het verweer van [Y] B.V. behandelen, dat zij niet in verzuim is omdat de [X] haar niet de mogelijkheid tot herstel heeft geboden, als gevolg waarvan zij niet gehouden is tot het betalen van schadevergoeding.
4.4. Voor de verplichting tot vervangende schadevergoeding op grond van wanprestatie is vereist dat de schuldenaar in verzuim is (artikel 6:74 BW in samenhang met artikel 6:87 BW). Hierop bestaan uitzonderingen maar deze zijn gesteld noch gebleken. Een schuldenaar is in beginsel in verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 6:82 en 6:83 BW is voldaan. Een schuldenaar kan in verzuim raken indien hij in gebreke is gesteld door middel van een schriftelijke aanmaning om binnen een redelijke termijn alsnog de overeenkomst deugdelijk na te komen. De rechtbank stelt vast dat [Y] B.V. niet door [X] schriftelijk is aangemaand om binnen een redelijke termijn de gebreken aan de auto te herstellen. Een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW ontbreekt derhalve.
4.5. [X] betoogt dat hij gedurende de werkzaamheden aan de auto talloze malen heeft aangegeven dat het werk niet goed was uitgevoerd, dat hij vervolgens aan [Y] B.V. de gelegenheid tot herstel heeft gegeven en dat [Y] B.V. van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat [X] kennelijk bedoelt dat [Y] B.V. in verzuim is geraakt, hetzij doordat uit haar houding bleek dat aanmaning nutteloos zou zijn, hetzij doordat [X] uit een mededeling van [Y] B.V. moest afleiden dat deze de gestelde gebreken niet wilde herstellen (artikel 6:82 lid 2 BW respectievelijk artikel 6:83 onder c BW). De rechtbank volgt [X] hierin echter niet. Ter zitting heeft [X] verklaard dat hij gedurende de werkzaamheden diverse malen met de monteur van [Y] B.V. heeft gesproken over onderdelen die niet goed gemonteerd waren. Volgens [X] heeft de monteur hierop vervolgens gereageerd met mededelingen die de strekking hadden dat de monteur de desbetreffende onderdelen opnieuw (en goed) zou gaan monteren en heeft de monteur ook pogingen gewaagd. Hieruit volgt dat [Y] B.V. gedurende de werkzaamheden wel gebruik heeft gemaakt van door [X] verschafte gelegenheden tot herstel.
4.6. Na aflevering van de auto wilde [X] dat een derde de gestelde gebreken zou herstellen, voor rekening van [Y] B.V. (zie 2.3 en 2.5). [Y] B.V. heeft [X] verzocht de auto naar zijn werkplaats te brengen zodat [Y] B.V. zelf de lijst van gebreken kon verifiëren. [X] heeft dit echter geweigerd. Ter zitting heeft [X] verklaard dat hij de auto niet naar de werkplaats van [Y] B.V. wilde brengen omdat hij de laatste factuur van [Y] B.V. niet had betaald en hij bang was dat [Y] B.V. de auto dan onder zich zou houden. Deze vrees voor het uitoefenen door [Y] B.V. van een retentierecht kan weliswaar gerechtvaardigd zijn geweest, maar had voorkomen kunnen worden door de laatste factuur van [Y] B.V. alsnog te betalen en de auto in de werkplaats van [Y] B.V. te laten inspecteren. Pas wanneer [Y] B.V. vervolgens na inspectie van de auto aan [X] zou hebben meegedeeld dat zij de eventuele gebreken niet (op eigen kosten) wilde herstellen, of wanneer dit uit de houding van [Y] B.V. zou kunnen worden afgeleid, zou verzuim zonder aanmaning (om binnen een redelijke termijn alsnog de gebreken te herstellen) hebben kunnen intreden. Onder de omstandigheden zoals die nu zijn komen vast te staan doet een situatie zoals bedoeld in artikel 6:82 lid 2 BW of in artikel 6:83 onder c BW zich echter niet voor.
4.7. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [Y] B.V. niet in verzuim is, zodat de vordering van [X] tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van EUR 3.358,36 moet worden afgewezen. De overige stellingen van partijen kunnen daarom onbesproken blijven.
Proceskosten
4.8. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Y] B.V. worden begroot op:
- vast recht 313,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.081,00
in reconventie
Laatste factuur
4.9. [Y] B.V. vordert betaling van de laatste factuur ter hoogte van EUR 996,79. [X] neemt ten aanzien van deze factuur het standpunt in dat hij de betaling hiervan mocht opschorten, kennelijk met het oogmerk van verrekening. Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van het geschil in conventie heeft overwogen komt aan [X] echter geen opschortingsrecht toe en rust op hem de verplichting het factuurbedrag alsnog te betalen. De vordering tot betaling van EUR 996,79 zal dan ook worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.10. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten ter hoogte van EUR 178,50 zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. Uit de door [Y] B.V. gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [Y] B.V. vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Wettelijke rente
4.11. [Y] B.V. stelt dat [X] wettelijke rente verschuldigd is met ingang van
2 september 2008. Nu [X] deze ingangsdatum niet betwist kan deze vordering worden toegewezen.
Proceskosten
4.12. [X] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Y] B.V. worden begroot op:
- salaris advocaat 384,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 384,00)
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van [Y] B.V. tot op heden begroot op EUR 1.081,00,
in reconventie
5.3. veroordeelt [X] om aan [Y] B.V. te betalen een bedrag van EUR 996,79 (negenhonderdzesennegentig euro en negenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 2 september 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van [Y] B.V. tot op heden begroot op EUR 384,00,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
25 november 2009.?
JB/SvdH