ECLI:NL:RBUTR:2009:BK4279

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/715042-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor hennepteelt en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 november 2009 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die eerder door het gerechtshof was veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennepplantages en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte € 980.831,21 bedraagt. De vordering van de officier van justitie was aanvankelijk hoger, maar is verminderd na aanvullende informatie over de berekening van het voordeel. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op verschillende processen-verbaal die de opbrengsten van de hennepteelt en de kosten daarvan in kaart hebben gebracht. De verdachte heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de berekeningen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gegevens die door de officier van justitie zijn aangeleverd voldoende betrouwbaar zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen, wat betekent dat de verdachte verplicht is het vastgestelde bedrag aan de staat te betalen. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure en betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de legale inkomsten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/715042-05 (vordering ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 24 november 2009
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
[woonplaats].
Raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt (bijlage I);
- het strafdossier onder parketnummer 16/715042-05;
- het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem (hierna: “het hof”), van 25 september 2008 (parketnummer 21-005101-06), waaruit blijkt dat [verdachte] is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf;
- de akte waaruit blijkt dat de officier van justitie veroordeelde tijdens de terechtzitting van 20 november 2006 kenbaar heeft gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de processen-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken (antwoord, repliek, dupliek, aanvulling op de repliek, facturen [bedrijf], reactie Openbaar Ministerie d.d. 30 juni 2009 n.a.v. de openbare terechtzitting d.d. 2 juni 2009, en reactie mr. H.J. Veen d.d. 3 augustus 2009);
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Zij heeft daarbij medegedeeld haar vordering te verminderen zoals aangegeven in de aanvulling op conclusie van repliek (bijlage II). Tevens is [verdachte] gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. Veen.
2 De veroordeling
Het hof heeft [verdachte] veroordeeld terzake – kort en feitelijk weergegeven en voor zover van belang voor de beoordeling van de ontnemingsvordering –:
(onder 2) in de periode 16 mei 2003 tot en met 13 maart 2006 in Soest en/of Apeldoorn
opzettelijk bewerken en aanwezig hebben van:
608 hennepplanten op 16 mei 2003 en 678 hennepplanten op 22 april 2004 op het adres Soesterberg, [adres]
en 2404 hennepplanten op 13 maart 2006 op het adres [adres] te Apeldoorn;
(onder 5)
“witwassen”, dat wil zeggen: in de periode 1 januari 2002 tot en met 9 januari 2006 van geld de herkomst verhullen etc. en dit geld voorhanden hebben en overdragen, terwijl hij wist dat het door misdrijf verkregen was.
De inhoud van ’s hofs arrest en de aanvulling daarop ex art. 365a jo. 415 Wetboek van Strafvordering zijn als bijlage III aan deze beslissing gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingelast.
3 Het standpunt van de officier van justitie en het proces-verbaal ter zake de voordeelsberekening
3.1. De officier van justitie verwijst voor de voordeelberekening wat betreft het pand [adres] te Apeldoorn naar het procesverbaal met nummer IND/WVV/01.
3.2. De officier van justitie verwijst voor de voordeelberekening wat betreft het pand [adres] te Soesterberg naar het procesverbaal met nummer IND/WVV/02.
3.3. De officier van justitie verwijst voor de voordeelberekening wat betreft witwassen naar het proces-verbaal met nummer IND/WVV/03. De officier van justitie heeft bij “aanvulling op de repliek” haar vordering ter zake verminderd, zodanig, dat deze thans uitsluitend ziet op voordeel dat [verdachte] heeft genoten uit witwassen van geld via de aankoop van een woonark.
3.4. De vordering van de officier van justitie, waarvan een kopie aan deze beslissing is gehecht, bedroeg aanvankelijk € 1.214.538,--, na vermindering van de vordering dus € 1.110.735,--.
3.5. Naar aanleiding van door de verdediging gevoerde verweren heeft de officier van justitie nog betoogd dat de overgelegde facturen van [bedrijf] onvoldoende betrouwbaar zijn op grond van het volgende.
[bedrijf] (met de handelsnaam [bedrijf]), hierna: “[bedrijf]”, is op 22 juni 2005 failliet verklaard, (welk faillissement bij gebrek aan baten op 4 april 2008 is opgeheven). Ook zou – blijkens een overgelegd proces-verbaal – [bedrijf] haar bedrijfsadres (dat op de facturen staat vermeld) reeds in mei 2005 verlaten hebben.
De officier van justitie heeft de door [verdachte] opgegeven stekprijs van € 3,-- bestreden en gesteld dat de handgeschreven opgaven van de veroordeelde niet kloppen.
4 Het standpunt van de verdediging
4.1. Ter terechtzitting van 2 juni 2009 heeft de veroordeelde erkend dat sprake was van één oogst in Apeldoorn, in november 2005. Een ander, [X], heeft zich in februari 2006 de tweede oogst toegeëigend. Die plantage was weliswaar door veroordeelde opgezet, maar hij kon in verband met zijn detentie niet meer oogsten.
Ook heeft de veroordeelde één oogst in Soesterberg toegegeven, één kweekperiode na september 2005.
Veroordeelde stelt dat de opbrengst van de grofweg 300 planten in totaal 60 kilo zal zijn geweest, dus ongeveer € 180.000,--, maar dat hij daarvoor ongeveer € 60.000,-- kosten heeft gemaakt.
Veroordeelde heeft daarbij een overzicht overgelegd van gemaakte kosten, wat betreft de materiaalkosten ondersteund door facturen van [bedrijf]. Naar aanleiding van de reactie van de officier van justitie dat [bedrijf] failliet is, heeft de verdediging betoogd dat niettemin sprake is van reële facturen en leveringen. Ter onderbouwing van dit standpunt is ook [getuige 1] ter terechtzitting van 14 september 2009 als getuige gehoord, die, kort gezegd, heeft verklaard dat de op de facturen genoemde materialen zijn geleverd aan [verdachte].
4.2. De door veroordeelde opgevoerde kosten zijn specifiek:
Voor Soest
Materiaalkosten: [bedrijf] factuur van 9-9-05: € 6.300,93
Stekkosten 660 x € 3,-- € 1.980,--
Knipkosten € 500,-- + € 800,-- = € 1.300,--
Droogruimte € 1.000,--
Voor Apeldoorn
Materiaalkosten [bedrijf] factuur van 27-7-05 € 25.110,77
en [bedrijf] factuur 13-9-05: € 1.504,76
Stekkosten 2450 x € 3,-- € 7.350,--
Knipkosten € 1.000,-- + € 3.200,-- € 4.200,--
Tenslotte heeft de veroordeelde ook gegevens overgelegd wat betreft de kosten van de oogst die, in verband met zijn detentie in februari 2006, door een ander geoogst is:
Materiaalkosten [bedrijf] factuur van 30-11-05 € 2.998,01
Stekkosten 2450 x € 3,-- € 7.350,--
4.2. De raadsman van veroordeelde heeft voorts de volgende verweren gevoerd:
a. Het aantal berekende oogsten in Apeldoorn (7) wordt bestreden: dit is niet reëel en uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt dat de politie tweemaal in de panden is geweest, op 22 januari 2001 en 8 februari 2005, en toen geen hennep heeft aangetroffen. De oogst van februari 2006 is door een ander weggehaald.
Er is ook geen reden aan te nemen dat de eerdere oogsten ook 2400 planten telden.
Ook in Soest heeft geen eerdere oogst plaatsgehad dan de op 22 april 2004 aangetroffen oogst; waarnemingen inzake filters en dergelijke zijn daartoe onvoldoende.
Wat betreft de kwekerij die op 16 december 2005 is ontmanteld kan maximaal 1 oogst in aanmerking worden genomen.
b. Ook [Y] is veroordeeld voor de kwekerij op 22 april 2004 en hem is, bij onherroepelijke uitspraak, het wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen.
c. De geschatte opbrengst van 28,2 gram per plant is niet reëel; deze moet worden gesteld op 20 gram.
d. De bewezenverklaring en voordeelberekening ter zake het witwassen miskent dat veroordeelde legale inkomsten had die zijn uitgaven verklaren.
Veroordeelde heeft ter zake een overzicht van legale inkomsten overgelegd (bijlage 2 bij de conclusie van antwoord) dat een totaal van € 92.943 bedraagt.
5 De beoordeling
5.1. Voor de vaststelling van het wederrechtelijk genoten voordeel bezigt de rechtbank tot bewijs de hiervoor genoemde processen-verbaal IND/WVV/01, IND/WVV/02 en IND/WVV/03.
5.2. Ter zake perceel [adres] te Apeldoorn.
Het proces-verbaal met nummer IND/WVV/01 houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Veroordeelde was in de periode van september 2004 tot 13 maart 2006 feitelijk huurder van het perceel [adres] te Apeldoorn.
De start van de kweekperiode wordt – in verband met een verbouwing – gesteld op 1 november 2004.
• Uitgangspunt is een kweekcyclus van 10 weken, waarbij maximaal 5 kweken per jaar worden berekend.
• De berekende periode is 01-11-2004 t/m 01-03-2006.
• Het aantal oogsten wordt daarom vastgesteld op 7.
• Per oogst worden 2.400 planten aangenomen (omdat bij de ontmanteling 2.400 stengels werden aangetroffen).
• De opbrengst per plant is, volgens rapportage “Opbrengstbepaling van illegale hennepteelt in Nederland”, 28,2 gram per plant.
• De verkoopprijs per plant levert op: € 2,37 per gram hennep.
• De afschrijvingstermijn voor kweekinstallaties is 4 jaar.
• Op basis van 2.400 planten worden de afschrijvingskosten van de investering per oogst op € 1.500,- (3 x € 500 bij 800 tot 900 planten) gesteld.
• De inkoopprijs per stekje wordt gesteld op € 1,94 (“standaardberekening en normen”).
• De kosten voor het kweekmedium, waterverbruik en voedingsstoffen worden gesteld op € 2,45 per plant (“standaardberekening en normen”).
• De huurkosten zijn € 800,- p/mnd => 17 x € 800,- = € 13.600,- (€ 1.945,- per oogst).
• Overige kosten worden berekend op € 6.443,- (knippen, drogen, betaling katvanger [Y], betaling oprichting en onderhoud kwekerij):
- knipkosten € 4.800,- per oogst (rapport BOOM).
- [verdachte] liet de hennep bij [Z] drogen: € 500,- per oogst.
- Katvanger [Y]: € 500,- p/mnd tot december 2005. 16 maanden (september 2004 t/m december 2005) => 16 x € 500,- = € 8.000,-. Per oogst: 8.000,- / 7 = € 1.143,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst per oogst
- aantal planten 2.400
- opbrengst per plant 28,2
totale hoeveelheid grammen 2.400 x 28,2 = 67.680 gram
- verkoopprijs per gram € 2,37
Bruto opbrengst 67.680 x € 2,37 = € 160.401,60
Kosten per oogst
- afschrijving kweekinstallatie € 1.500,-
- inkoopprijs stekjes € 1,94 x 2.400 = € 4.656,-
- bodem, water, voeding € 2,45 x 2.400 = € 5.880,-
- energiekosten (gestolen) -
- huurkosten € 1.945,-
- overige kosten € 6.443,-
Totale kosten € 20.424,-
Netto opbrengst per oogst € 139.977,60
Opbrengst bij 7 oogsten 7 x € 139.977,60 = € 979.843,20
Indien het schadebedrag van NUON wordt betaald kan het wederrechtelijk verkregen voordeel worden verminderd met € 12.506,78.
5.3. Ter zake perceel [adres] te Soesterberg.
Het proces-verbaal met nummer IND/WVV/02 houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het pand [adres] te Soesterberg is eigendom van [verdachte].
Het proces-verbaal berekent wat betreft:
• 22-04-2004: (de rechtbank begrijpt: in verband met de toen opgerolde hennepplantage in de voorafgaande periode) 1 oogst.
• 16-12-2005: (de rechtbank begrijpt: de oogst voorafgaand aan het oprollen van die datum en 1 oogst in voorafgaande periode) 2 oogsten.
• Uitgangspunt: kweekcyclus van 10 weken, waarbij max 5 kweken per jaar worden berekend.
• Aantal planten:
22-04-2004: 678
16-12-2005: 664
• Opbrengst per plant volgens rapportage “Opbrengstbepaling van illegale hennepteelt in Nederland”: 28,2 gram per plant.
• Verkoopprijs per plant: € 2,37 per gram hennep.
• Afschrijving kweekinstallatie: termijn van 4 jaar. Ogv 600 à 700 planten worden de afschrijvingskosten van de investering per oogst op € 400,- gesteld.
• Inkoopprijs per stekje: € 1,94 (“standaardberekening en normen”).
• Kosten kweekmedium, waterverbruik en voedingsstoffen: € 2,45 per plant (“standaardberekening en normen”).
• Met betrekking tot 22-04-2004: aangifte diefstal elektriciteit door Eneco => bracht € 4.879,74 in rekening. Dit bedrag is door [verdachte] voldaan. Per oogst € 2.440,-- in mindering brengen.
• Met betrekking tot 16-12-2005: aangifte diefstal elektriciteit door Eneco => bracht € 8.138,75 in rekening bij [verdachte]. Dit bedrag is voldaan. Per oogst € 4.070,- in mindering brengen.
• Overige kosten (knippen, drogen, betaling katvanger [Y], betaling oprichting en onderhoud kwekerij) € 2.828,-:
- Knipkosten: € 2,- per plant (rapport BOOM).
678 x € 2 = € 1.356,-.
664 x € 2 = € 1.328,-.
- [verdachte] liet de hennep bij [Z] drogen: € 500,- per oogst.
- Katvanger [Y]: € 500,- p/mnd tot december 2005.
4 maanden (1 jan 2004 t/m apr 2004) => 4 x € 500,- = € 2.000,-. Per oogst: 2.000,- / 2 = € 1.000,-
Totaal overige kosten kwekerij 22-04-2004: € 1.356 + € 500 + € 1.000 = € 2.856.
- Katvanger 1 aug 2005 t/m dec 2005 (4 mnd) 4 x € 500 = € 2.000,- => € 1.000,- per oogst.
Totaal overige kosten kwekerij 16-12-2005: € 1.328 + € 500 + € 1.000 = € 2.828.
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
22-04-2004
Opbrengst per oogst
- aantal planten 678
- opbrengst per plant 28,2
totale hoeveelheid grammen 678 x 28,2 = 19.119 gram
- verkoopprijs per gram € 2,37
Bruto opbrengst 19.119 x € 2,37 = € 45.312,03
Kosten per oogst
- afschrijving kweekinstallatie € 400,-
- inkoopprijs stekjes € 1,94 x 678 = € 1.315,32
- bodem, water, voeding € 2,45 x 678 = € 1.661,10
- energiekosten (gestolen) € 2.440,-
- huurkosten -
- overige kosten € 2.856,-
Totale kosten € 8.672,42
Netto opbrengst 1 oogst € 36.639,61
16-12-2005
Opbrengst per oogst
- aantal planten 664
- opbrengst per plant 28,2
totale hoeveelheid grammen 664 x 28,2 = 18.724 gram
- verkoopprijs per gram € 2,37
Bruto opbrengst 18.724 x € 2,37 = € 44.375,88
Kosten per oogst
- afschrijving kweekinstallatie € 400,-
- inkoopprijs stekjes € 1,94 x 664 = € 1.288,16
- bodem, water, voeding € 2,45 x 664 = € 1.626,80
- energiekosten (gestolen) € 4.070,-
- huurkosten -
- overige kosten € 2.828,-
Totale kosten € 10.212,96
Netto opbrengst per oogst € 34.162,92
Netto opbrengst 2 oogsten € 68.325,84
5.4. Ter zake de woonark
Het proces-verbaal met nummer IND/WVV/03 houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
[verdachte] heeft in totaal € 104.429,- betaald voor de bouw van een woonark.
Dit bedrag betaalde hij contant. [verdachte] heeft € 125.000 betaald voor de ligplaats (verklaring [getuige 2], IND/VE/08/01 en 03).
[verdachte] kocht deze woonboot met het doel deze door te verkopen aan de verdachte [getuige 2]. Hiertoe was tussen beiden een contract opgesteld. [getuige 2] zou [verdachte] na 5 jaar € 325.000 betalen. Dit bedrag behelst de aankoopsom van € 220.000,- en 5 jaar huur.
[verdachte] heeft de boot op 07-11-2006 aan [getuige 2] verkocht. [getuige 2] betaalde [verdachte] € 255.000,-(verwezen wordt naar IND/FER/40).
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat volgens dit proces-verbaal uit de verkoopopbrengst minus de investering (bouwkosten en ligplaats), dus € 255.000 -/- (€ 104.429 + € 125.000) = € 25.571,--.
5.5. De verdediging heeft een aantal verweren gevoerd. De rechtbank stelt bij de bespreking van die verweren voorop dat de raadsman terecht betoogt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoveel mogelijk moet uitgaan van de concrete situatie.
Indien echter concrete gegevens ontbreken of onvoldoende betrouwbaar zijn, moet worden teruggegrepen op een meer abstracte berekening en op schattingen.
Aan de heimelijke sfeer waarin de productie van en handel in hennep plaatsvindt is eigen, dat er mogelijk geen overtuigende boekhouding is ter zake de concrete kosten en baten. Ook het feit dat [verdachte] de feiten, waarvan wederrechtelijk voordeel wordt gevorderd, (deels) ontkent betekent, dat stekleveranciers of hennepafnemers niet met naam en toenaam genoemd worden en derhalve niet kunnen worden gehoord als getuigen over afgenomen hoeveelheden, prijsstelling en dergelijke. Dat daardoor concrete gegevens niet beschikbaar zijn blijft voor rekening van [verdachte].
5.6. Soesterberg; aantal oogsten
5.6.1. [verdachte] heeft bestreden dat wat betreft Soesterberg er een oogst is geweest vóór 22 april 2004.
De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat zij aanneemt dat vóór 22 april 2004 reeds eenmaal was geoogst van de hennepplantage op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van [Y] aan de politie, die onder meer inhoudt dat hij het pand in de [adres] in Soesterberg een paar maandjes op zijn naam heeft gehad als huurder tot hij gepakt werd in 2004 ;
-de in de aanvulling ex art 365a jo. 415 Wetboek van Strafvordering op genoemd arrest van het hof opgenomen verklaring van [Y] ter terechtzitting dat hij het pand [adres] op verzoek van [verdachte] op zijn naam had gezet, al voor 2005 en dat hij daar een huurcontract voor heeft ondertekend;
- de in dezelfde aanvulling opgenomen verklaring van [getuige 3] dat [Y] voor [verdachte] een wietpandje op zijn naam had, waar hij € 500,-- per maand voor kreeg;
- een huurcontract met betrekking tot het pand [adres] in Soesterberg tussen [verdachte] als verhuurder en [Y] als huurder, ingaand 1 januari 2004 ;
- de verklaring van [Y] aan de politie d.d. 3 juni 2004, dat hij voor 22 april 2004 een keer eerder had geoogst .
5.6.2. De verdediging heeft ook betoogd dat aan de ontmanteling op 16 december 2005 slechts één eerdere oogst was voorafgegaan.
De rechtbank neemt echter aan dat, behalve de oogst vlak voor 16 december 2005, nóg een oogst was voorafgegaan.
Dit wordt gebaseerd op:
- de verklaring van [Y] aan de politie, die onder meer inhoudt dat hij, na enkele maanden niet betaald te hebben gekregen, vanaf augustus 2005 weer € 1000,-- per maand kreeg van [verdachte] ;
- de verklaring van [getuige 4] dat hij wel weedspullen voor [verdachte] ([verdachte]) heeft gehaald en afgeleverd in de bedrijfsruimte met rolluiken van [verdachte] in Soesterberg en dat hij 5 á 6 maanden voor februari 2006 (dus augustus/september 2005) in de bedrijfsruimte met de rolluiken van [verdachte] ([verdachte]) was, bij plantjes in starterblokjes stoppen en dat er toen al veel van die plantjes stonden en het deel van die verklaring, zoals weergegeven in de eerdergenoemde aanvulling op ’s Hofs arrest, nr. 16 .
5.7. Apeldoorn; aantal oogsten en aantal planten
5.7.1. De rechtbank begrijpt dat [verdachte] zijn standpunt dat hij in het geheel geen financieel belang had bij de plantage in Apeldoorn heeft laten varen, nu hij erkent ter zake tenminste één oogst voordeel te hebben genoten.
Overigens had dit standpunt verworpen moeten worden, waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen het hof heeft vastgesteld over [verdachte] leidinggevende rol in onder meer de strafmotivering en in de verklaringen van [Y], [getuige 5], [X], [getuige 4] en [Z] over [verdachte] .
5.7.2. De verdediging heeft betwist dat er in totaal 7 oogsten waren.
Veroordeelde erkent één oogst, in november 2005. Van de oogst in februari 2006 heeft veroordeelde, naar hij stelt, geen voordeel genoten omdat hij toen al vast zat; er waren geen oogsten vóór november 2005.
De raadsman heeft er in dit verband nog op gewezen dat uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt dat de politie tweemaal in de panden is geweest, op 22 januari 2001 en 8 februari 2005, en toen geen hennep heeft aangetroffen.
Bovendien is er, aldus de verdediging geen grond voor de aanname dat er voordien ook 2400 plantjes stonden.
5.7.3. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] vanaf augustus 2004 over het pand beschikte op grond van:
- de verklaring van [X] dat hij, vanaf de aanvang van de huur in augustus/september 2004 alleen contact heeft gehad met [verdachte], die heeft gezorgd voor een contract met [Y] en later, in januari 2006 met [getuige 5], in samenhang met
- een stuk, volgens opschrift een huurcontract ter zake de [adres] te Apeldoorn, tussen [X] en [Y] dat ingaat 1 augustus 2004 .
De rechtbank acht aannemelijk dat omstreeks 1 november 2004 de plantage is aangelegd en dat er gedurende de gehele huurperiode doorlopend gebruik van is gemaakt, op grond van het volgende:
- [X]s verklaringen dat er in de huurperiode meestal 2 mensen kwamen met een busje (meestal was [verdachte] daarbij), dat er aan het begin van de huurperiode – in september en oktober 2004 – verbouwd is,
- de aanwezigheid van een plantage welke in november 2005 geoogst is ,
en
- de aanwezigheid van een plantage die na de aanhouding van de veroordeelde op
13 februari 2006 maar vóór de ontmanteling op 13 maart 2006 geoogst is .
5.7.4. Ook hier geldt: het proces-verbaal hanteert een kweekcyclus die gebaseerd is op concrete gegevens van andere zaken waaruit een gemiddelde wordt afgeleid. Dergelijke abstracte gegevens moeten in beginsel wijken voor concrete gegevens, maar die zijn niet aangevoerd.
De verdediging stelt dat het aantal ingeschatte oogsten niet reëel is. Zonder concrete gegevens is dat onvoldoende betwist.
De rechtbank begrijpt, mede gelet op de verklaring van [getuige 4] over het opruimen van potjes en dergelijke in Apeldoorn in de eerste helft november 2005 dat de oogst welke de veroordeelde erkent heeft plaatsgevonden op of direct na 1 november 2005.
De rechtbank gaat – bij gebreke van andere concrete en betrouwbare gegevens – uit van een kweekcyclus van 10 weken: 9 weken groei en bloei en één week opruimen en herplant. De rechtbank gaat daarom uit van 5 oogsten in de periode 1 november 2004 tot 1 november 2005 en vervolgens nog twee oogsten in de periode van 1 november 2005 tot 13 maart 2006 (19 weken).
Ook voor de betwisting van de aantallen planten geldt: nu andere concrete gegevens ontbreken kan worden uitgegaan van het enige concrete gegeven: dat de plantage is aangetroffen met 2400 planten(resten).
5.7.5. Wat betreft de referte aan het niet aantreffen van hennep op 22 januari 2001 en 8 februari 2005 geldt: beide data betreffen het pand in Soesterberg (22 januari 2001 lijkt ook niet heel relevant voor de onderhavige periode) en bovendien geldt voor de eerste datum dat de politie wel een hennepplantage in opbouw aantrof, terwijl op de tweede genoemde datum een reeds ontmantelde hennepplantage zou zijn aangetroffen .
5.7.6. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet uitgesloten is dat anderen dan veroordeelde de hennep hebben geoogst direct nadat de veroordeelde is gedetineerd in februari/maart 2006.
In dat verband is van belang dat, blijkens de verklaring van [X] in meergenoemde aanvulling, het slot waarvan [verdachte] een sleutel had verwijderd was. De rechtbank neemt daarom slechts 6 oogsten mee in de berekening.
5.8. De berekening van de hennep opbrengsten
De verdediging heeft betoogd dat de geschatte opbrengst van 28,2 gram per plant niet reëel is; deze moet worden gesteld op 20 gram.
De processen-verbaal IND/WVV/01 en 02 verwijzen voor de opbrengst per plant naar een rapport “Opbrengstbepaling van illegale hennepteelt in Nederland” van 12 april 2005, waarin de gemiddelde opbrengst per plant is gebaseerd op door de politie verzamelde planten (kennelijk van opgerolde hennepkwekerijen). Dit op de praktijk, niet op laboratoriumomstandigheden, gebaseerde rapport geeft als gemiddelde opbrengst 28,2 gram per plant.
Hiertegenover stelt veroordeelde slechts dat dit niet reëel is. Nu nadere onderbouwing ontbreekt en geen concrete gegevens zijn aangeleverd over de daadwerkelijke productie zal de rechtbank uitgaan van 28,2 gram per plant.
5.9. De berekening van de gemaakte kosten
5.9.1. De processen-verbaal gaan uit van een gemiddelde stekprijs zoals die blijkt uit 39 gegevens die in diverse politieregio’s zijn binnengekomen in 2002-2004.
Veroordeelde heeft een hoger bedrag aan inkoopkosten per stekje, te weten € 3,-- , berekend dan genoemde processen-verbaal.
Veroordeelde noemt hier weliswaar een concreet gegeven, maar de rechtbank acht dit onvoldoende betrouwbaar. Er worden geen controleerbare gegevens genoemd met betrekking tot leverancier(s) en/of betaling(en), terwijl ook overigens geen bronnen genoemd worden waaruit die prijs blijkt. De rechtbank gaat daarom uit van de prijs van € 1,94.
5.9.2. Wat de overige door [verdachte] opgevoerde kosten betreft geldt het volgende:
De knip- en droogkosten komen ongeveer overeen met, zijn zelfs iets lager dan, de kosten die in de processen-verbaal WVV 01 en 02 worden opgevoerd. De rechtbank zal daarom laatstgenoemde bedragen aanhouden.
Al zou de inhoud van de overgelegde facturen juist zijn (aannemelijk is wel dat [getuige 1] ondanks het faillissement van [bedrijf] doorleverde, zie onder meer de tapgesprekken d.d. 2 en 3 augustus 2005 , die overigens over veel beperkter leveringen lijken te gaan), dan nog is het uitsluitend de verklaring van de veroordeelde waaruit zou moeten volgen dat deze investering ten behoeve van déze twee specifieke kwekerijen gedaan is en dat met de investering van € 25.110,77 de kweek in Apeldoorn gestart is (en niet, bijvoorbeeld, elders in Nederland) .
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.7.3. is overwogen, gaat de rechtbank echter uit van gebruik van de plantage vanaf ongeveer november 2004. Nu de aangeleverde gegevens van de veroordeelde wel concreet, maar onvoldoende betrouwbaar zijn, wordt ter zake de investering en de afschrijving en kosten van groeimiddelen en dergelijke uitgegaan van hetgeen is opgenomen in genoemde processen-verbaal IND/WVV/01 en 02.
5.9.3. Dat inmiddels ook [Y] veroordeeld is tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel, te weten de opbrengst van de oogst vóór 22 april 2004 staat aan ontneming van de opbrengst in deze hennepzaak niet in de weg.
Uit het aangehechte arrest van het hof en de bewijsmiddelen waarnaar daarin wordt verwezen, blijkt immers dat [verdachte] een leidende rol had en dat [Y] voor hem de schuld op zich nam. Anders zou het slechts zijn indien vast zou staan dat [verdachte] ook dit bedrag aan [Y] zou hebben vergoed. Dat is echter gesteld noch gebleken.
Mogelijk bestaat voor [Y] aanleiding herziening te vragen, voor afwijzing van de onderhavige vordering is echter geen grond.
5.9.4. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat sprake is van verdere kosten of vorderingen van derden die in mindering gebracht zouden moeten worden (zoals van de energieleverancier).
5.10. Voordeel uit witwassen; de woonark
5.10.1. De rechtbank begrijpt dat een verweer dat het berekenen van vervolgprofijt onjuist is, niet gehandhaafd is (het is doorgehaald in de conclusie van antwoord). Het zou overigens moeten worden verworpen, reeds omdat in deze zaak de investeringen in onder meer de woonark kunnen worden begrepen onder het onder 5 bewezen verklaarde witwassen.
5.10.2. De rechtbank acht op grond van het proces-verbaal en de inhoud van de daaraan ten grondslag liggende stukken aannemelijk dat [verdachte] een woonark heeft laten bouwen voor € 74.000,-- (in contanten betaald aan ABC Arkenbouw, waarbij opviel dat een van die betalingen in coupures van € 20,-- geschiedde ), met € 20.000,-- afbouwkosten, contant betaald aan [getuige 2] .
Voorts is sprake van een schade ad € 10.429,16 waarvoor een verzekeringsuitkering is betaald aan [verdachte], welk bedrag hij weer aan [getuige 2] heeft betaald tot herstel van die schade.
Voor de ligplaats zou € 125.000,-- betaald zijn.
De woonark is in november 2006 verkocht aan [getuige 2] voor € 255.000,--.
Dit alles is door [verdachte] niet bestreden.
5.10.3. Wel bestrijdt hij dat sprake was van illegale inkomsten. Daartoe wordt verwezen naar een overzicht van legale inkomsten (o.m. huur) (bijlage 2 bij conclusie van antwoord).
De rechtbank verwijst naar hetgeen het hof hierover heeft overwogen op pagina 3 en 4 ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde en overweegt voorts dat een aantal posten van die vermogensopstelling ook reeds is verwerkt in de berekeningen door de politie (bijvoorbeeld: gift ouders ad € 19.058,-- is verwerkt ) terwijl van een aantal posten, zoals huur betaald door [Y], moet worden aangenomen dat ze niet reëel zijn.
Op grond hiervan én op grond van de contante betalingen in kleine coupures acht de rechtbank alleszins aannemelijk dat sprake is van verwerving met illegale middelen.
5.10.4. Dat sprake is van illegale herkomst geldt niet voor het bedrag van € 10.429,16, dat afkomstig zou zijn van een verzekeringsuitkering. Gelet op die uitkering is echter onduidelijk waarom dit bedrag als extra (bouw)kosten voor de veroordeelde in aanmerking genomen moet worden. Dit bedrag wordt dus bij de kosten buiten beschouwing gelaten.
5.11. De slotsom
Nu omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging niet zijn gesteld en evenmin zijn gebleken, zal de rechtbank het terug te betalen bedrag vaststellen op
(6 x € 139.977,60) + € 36.639,61 + € 68.325,84 + (€ 25.571,-+ € 10.429,16) = € 980.831,21.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
6 De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 980.831,21.
Zij legt [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 980.831,21 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. J. Schukking, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier H.A.M. Blom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 november 2009.