ECLI:NL:RBUTR:2009:BK4195

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600693-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van uitgaansgeweld in Woerden

In de nacht van 7 op 8 juni 2008 vonden in Woerden verschillende vechtpartijen plaats tussen een groep Poolse mannen en een groep Woerdense jongeren. De verdachte, die aanwezig was bij deze incidenten, werd beschuldigd van openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar aanwezig was bij drie van de vier incidenten, maar dat zijn bijdrage aan het geweld niet significant genoeg was voor een veroordeling. De rechtbank concludeerde dat de enkele aanwezigheid in een groep die geweld pleegt, niet voldoende is om als medepleger van openlijk geweld te worden aangemerkt. De verdachte had slechts een duw gegeven aan een Poolse man, wat niet als een wezenlijke bijdrage aan het geweld werd beschouwd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een significante rol had gespeeld in de geweldsincidenten. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de Rechtbank Utrecht op 23 november 2009.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600693-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. M. t’Sas, advocaat te Wijk bij Duurstede
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 oktober 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 9 november 2009.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De wijziging houdt in dat in de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 “8 juli 2008 ” is gewijzigd in
“8 juni 2008”.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
feit 1: op de Voorstraat openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1];
feit 2: op de Rijnstraat openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3];
feit 3: op de Nieuwe Steeg openlijk geweld heeft gepleegd tegen goederen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van de aanwezigheid van [verdachte] bij de openlijke geweldpleging op de Voorstraat, de Rijnstraat en de Nieuwe Steeg, maar acht niet wettig en overtuigend bewezen dat hij een wezenlijke bedrage heeft geleverd aan de openlijke geweldplegingen, zodat vrijspraak wordt gevorderd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat ten aanzien van de drie ten laste gelegde openlijke geweldplegingen vrijspraak dient te volgen vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte] geweld heeft gepleegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Inleiding
In de nacht van 7 juni 2008 op 8 juni 2008 hebben in Woerden op verschillende locaties vechtpartijen plaatsgevonden tussen een groep Poolse mannen en een groep Woerdense jongeren. Eén van de Poolse mannen, [slachtoffer 1], is enkele dagen later overleden. De politie heeft een grootschalig onderzoek ingesteld om te achterhalen wat er zich die avond precies heeft afgespeeld. Uit het onderzoek zijn meerdere verdachten naar voren gekomen die betrokken zouden zijn geweest bij de verschillende gebeurtenissen van die avond.
Voor de volledigheid en gezien de onderlinge samenhang, zal de rechtbank de verschillende gebeurtenissen van die avond - kort - beschrijven, in het bijzonder de afzonderlijke incidenten op de Utrechtsestraatweg, de Voorstraat, de Rijnstraat/Berchsteeg en de Rijnstraat/Nieuwe Steeg. Wat betreft die samenhang is van belang dat een aantal opeenvolgende gebeurtenissen uiteindelijk heeft geresulteerd in de dood van [slachtoffer 1], zonder dat kon worden vastgesteld welk toegepast geweld de doodsoorzaak was (of oorzaak was van het letsel van de overige Polen) en dat de reeks van gebeurtenissen in de Woerdense samenleving opschudding heeft veroorzaakt. De rechtbank is zich er van bewust dat [verdachte] maar een deel van deze gebeurtenissen wordt verweten. Bij de uiteindelijke beoordeling van hetgeen aan [verdachte] ten laste is gelegd, zal de rechtbank zich dan ook tot dat deel beperken.
4.3.2. Betrokkenen
In de verklaringen van de aangevers, getuigen, medeverdachten en [verdachte] zelf zijn beschrijvingen gegeven van de verschillende betrokkenen. Uit het dossier en ter terechtzitting is gebleken, dat er sprake is van een viertal Polen, waaronder de later overleden [slachtoffer 1] en Woerdenaren onder meer een vriendengroep, waartoe ook [verdachte] behoorde.
Uit het dossier en ter terechtzitting is voorts gebleken dat waar in de verschillende verklaringen wordt gesproken over ‘(café) Arie’ hiermee wordt bedoeld: ‘café Victoria’ en waar gesproken wordt over ‘de Pietersteeg‘ - gezien de overzichtskaart van Woerden en de ligging van de steeg ten opzichte van Voorstraat en de Rijnstraat - wordt bedoeld: ‘de Berchsteeg’.
4.3.3. Algemeen
In café Victoria is het op 7 juni 2008 een gewone, drukke, zaterdagavond. In het café zitten vier Polen. De vier Poolse mannen gaan op een gegeven moment naar buiten. Ze drinken buiten nog even verder, één van de vier, het latere slachtoffer [slachtoffer 1], is behoorlijk dronken. Buiten ontstaat een woordenwisseling met een meisje, [betrokkene 1].
Zij voelt zich door een uitlating van de kale Poolse man beledigd en schopt één van de Polen tegen zijn been. Op het terras is na middernacht, dus inmiddels op 8 juni 2008, ook een groep aanwezig die ervoor op een feestje is geweest bij [medeverdachte 1]. Ook van die groep is er een aantal dat dronken of aangeschoten is. De Woerdenaren en de Polen bewegen zich - of worden bewogen - naar de verkeerslichten, een tiental meters verwijderd van café Victoria, op de Utrechtsestraatweg, waar deze kruist met de Stationsstraat. Er volgt een vechtpartij tussen de Poolse mannen en de Woerdenaren, waarbij de Poolse mannen worden getrapt en geslagen.
De vechtenden worden vervolgens gescheiden door de baas van café Victoria ([naam]) en één van de beveiligers. Een Pool blijft even, buiten bewustzijn, liggen. Wanneer hij weer overeind komt is zijn hoofd fors bebloed.
Vervolgens lopen de Poolse mannen richting Oostdam om daar linksaf te slaan naar het centrum. Een inmiddels gearriveerde politieauto rijdt mee.
De groep Woerdenaren die ondertussen aan de linkerzijde van de Oostdam in de richting van het centrum loopt, bestaat onder meer uit [medeverdachte 2], [verdachte], [betrokkene 2] en daarachter [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 4].
Op de hoek met de Voorstraat ontstaat wederom een confrontatie tussen de Woerdense groep en de Poolse mannen. De Polen rennen de Voorstraat in en worden, eveneens rennend, gevolgd door [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] , direct gevolgd door in ieder geval [medeverdachte 2], [verdachte] en [betrokkene 2]. In de Voorstraat splitsen de Poolse mannen zich op, [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] rennen de eerste steeg aan de linkerzijde (naar de rechtbank begrijpt: de Berchsteeg) in, terwijl [slachtoffer 1] rechtdoor blijft lopen in de Voorstraat . [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] volgen de Poolse mannen in de Berchsteeg. [medeverdachte 2] loopt vervolgens rechtdoor de Voorstraat in, [slachtoffer 1] achterna.
[medeverdachte 2] loopt rennend op [slachtoffer 1] af en slaat hem op zijn kaak met gebalde vuist. [slachtoffer 1] valt achteruit op de grond.
[medeverdachte 7] loopt vervolgens naar [slachtoffer 1] die nog op de grond ligt. Op dat moment wordt
[slachtoffer 1] door [medeverdachte 7] met kracht met de hak van zijn schoen tegen het hoofd getrapt.
[betrokkene 2] en [verdachte] lopen [medeverdachte 2] achterna de steeg in, gevolgd door [medeverdachte 7] .
[slachtoffer 1] wordt alleen achtergelaten in de Voorstraat.
Intussen zijn de drie overige Polen via de Berchsteeg de Rijnstraat in gerend. In de Rijnstraat zijn er gewelddadige handelingen verricht op verschillende plaatsen en het geweld verplaatst zich tot aan de Nieuwe Steeg. De Polen vluchten na de gewelddadigheden in de Rijnstraat richting hun woning gelegen aan de Nieuwe Steeg.
Eerst als het woord ‘Politie’ wordt geschreeuwd, wordt het geweld gestaakt en vlucht de groep Woerdenaren weg.
[betrokkene 2] en [betrokkene 6] lopen intussen terug naar de Voorstraat om te kijken hoe het met de Poolse man is. Zij zien hem nog op straat liggen . Hij blijkt niet aanspreekbaar en hij wordt in een stabiele zijligging gelegd. Vervolgens bellen zij de politie, die kort na 02.40 uur ter plaatse komt. [slachtoffer 1] wordt per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis . Op 12 juni 2008 overlijdt [slachtoffer 1] aan uitval van hersenfuncties en verwikkelingen daarvan ten gevolge van heftig botsend geweld op het hoofd in de vorm van slaan, schoppen maar ook van vallen. Bij gedetailleerd onderzoek worden geen contusie-haarden gevonden, dat wil zeggen dat er geen sprake is van een coup-contrecoup letsel. Dit bevestigt de stelling dat geweldsuitwerking ten gevolge van een val minder waarschijnlijk lijkt.
4.3.4. De betrokkenheid van [verdachte]
Algemeen
De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, te weten: het openlijk in vereniging plegen van geweld.
Volgens vaste jurisprudentie is van ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn.
De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Die aanwezigheid kan echter door bijkomende omstandigheden een zodanige “lading” krijgen, dat de aanwezige als medepleger van het openlijke geweld moet worden aangemerkt. Daarbij kan worden gedacht aan louter verbale aanmoediging, maar ook aan een voortgezette aanwezigheid in een groep - terwijl distantiëren mogelijk is - nadat de groep mét deze dader eerder geweld heeft gepleegd. Dan is immers sprake van een welbewuste keuze om deel uit te maken van een groep die uit was op geweld.
Overweging ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van het hem onder 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank neemt als uitgangspunt, dat [verdachte] niet betrokken is geweest bij het incident bij café Victoria. Op het moment dat deze vechtpartij zich afspeelde was hij geld gaan pinnen bij het station.
[verdachte] heeft ter terechtzitting het volgende verklaard. Toen [betrokkene 2] en hij vooraan liepen, al voorbij de Voorstraat, in de richting van het Kasteel hoorden ze hoorden lawaai. Zij zijn omgedraaid en teruggegaan, eerst lopend, maar toen ze zagen dat iedereen de Voorstraat in ging, zijn ze gaan rennen.
Zij wilden kijken wat de bedoeling was en hoe ze konden bijdragen, om te helpen in de zin van het stoppen van het geweld en de ruzie. Bij het eerdere incident bij café Victoria was [verdachte] niet van de partij, dus had hij ook geen reden om geweld te plegen tegen de Polen. Hij ging er heen om zijn vrienden te kunnen helpen, zodat hen niets zou overkomen en om de partijen uit elkaar te halen.
Hij ziet de meesten de steeg in rennen en een man die doorloopt ([slachtoffer 1]). Hij ziet dat [medeverdachte 2] er achteraan rent. De Pool stopt en draait zich om, waarna [medeverdachte 2] hem een klap met zijn vuist geeft op zijn kaak. De Pool valt op de grond achterover. [verdachte] stond op een afstand van vijf meter van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] loopt vervolgens terug naar hen, het was maar een kleine afstand tot de steeg. Deze verklaring komt overeen met hetgeen [verdachte] bij de politie heeft verklaard. [betrokkene 2] heeft bij de politie een grotendeels en op essentiële punten gelijkluidende verklaring afgelegd .
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de Poolse man die hem bij Arie had gepakt één op één wilde terugpakken en een tik verkopen. Hij was ervan overtuigd dat hij op dat moment alleen was en dat was ook zijn bedoeling. Hij zag dat [slachtoffer 1] zich omdraaide en hij kreeg het idee dat die [slachtoffer 1] hem wilde pakken. Hij heeft hem toen een tik gegeven, hij sloeg hem tegen zijn kaak. Toen [medeverdachte 2] zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel dacht hij, “hij staat weer op”. Hij zag toen dat [medeverdachte 5] met zijn collega in de steeg aan het knokken was en hij is daar naartoe gelopen.
Uit deze verklaringen volgt dat [verdachte] wel aanwezig was op de Voorstraat ten tijde van het door [medeverdachte 2] gepleegde geweld tegen [slachtoffer 1]. Hij volgde aanvankelijk op enige afstand achter [medeverdachte 2] en heeft geen feitelijke geweldshandelingen verricht.
Gelet op de inhoud van deze verklaringen in onderling verband en samenhang bezien, gelet op het feit dat [verdachte] niet aanwezig was bij het eerdere incident op de Utrechtsestraatweg, dat er tevoren niets was besproken over te plegen geweld, en dat er ook overigens geen sprake was van enige bijdrage aan het door [medeverdachte 2] gepleegde geweld, is een significante en wezenlijke bijdrage van [verdachte] niet bewezen.
Van belang is hierbij dat ook [medeverdachte 2] zich niet bewust is geweest van dat hij samen met anderen geweld pleegde , hetgeen vereist is voor een bewezenverklaring van een openlijke geweldpleging.
Voor dit feit moet dus vrijspraak volgen.
Overweging ten aanzien van feit 2
Het aandeel van [verdachte] bestond hieruit dat hij meegelopen is met de groep Woerdenaren. Hij heeft geen geweld gebruikt, met uitzondering van een duw die hij aan een Pool heeft gegeven om hem van zich af te duwen. Ook zijn medeverdachten spreken van aanwezigheid van [verdachte] op de Rijnstraat, doch er zijn geen verklaringen in het dossier die hem een rol in het geweld toedichten:
[betrokkene 5] verklaart bij de politie dat hij heeft gezien dat [verdachte] een duw met zijn hand of voet heeft gegeven en een Pool overeind heeft geholpen.
Hoewel een duw een substantiële bijdrage aan geweld kan zijn, is dit hier niet bewezen, omdat dit geweld niet ingekleurd wordt door een aandeel van [verdachte] in het voorafgaande geweld en in die zin op zichzelf staat. De eigen verklaring van [verdachte] ter terechtzitting, dat hij de Pool van zich af duwde, kan in dit geval ook worden begrepen als bedoeld om het geweld en de groep van zich af te houden.
Nu de bijdrage aan het geweld door [verdachte] onvoldoende significant is voor een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van geweld, dient [verdachte] voor dit feit te worden vrijgesproken.
Overweging ten aanzien van feit 3
Hoewel [verdachte] aanwezig is geweest bij het incident in de Nieuwe Steeg , heeft hij geen geweld gebruikt tegen goederen of anderszins een significante bijdrage aan het geweld geleverd. Daarbij speelt ook een rol dat niet is komen vast te staan dat hij bij de eerdere incidenten een wezenlijk aandeel in het geweld of een aanmoedigende, vocale of sturende rol heeft gehad. In het dossier bevindt zich een enkele verklaring dat [verdachte] in de Nieuwe Steeg schreeuwt, doch deze verklaring staat op zichzelf, deze getuige is niet overtuigend en de verklaring vindt geen steun in een andere verklaring. Het enkele aanwezig zijn is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het openlijk geweld te komen. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. A.G. van Doorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2009.