ECLI:NL:RBUTR:2009:BK3966

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600818-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake poging tot verkrachting van een 76-jarige vrouw

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 november 2009 een tussenvonnis uitgesproken in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot verkrachting of ontucht met een 76-jarige vrouw. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de beschuldiging, maar dat nader psychologisch en psychiatrisch onderzoek noodzakelijk is. De verdachte weigert echter mee te werken aan dit onderzoek, wat de rechtbank in een lastige positie plaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 juli 2009 in Nieuwegein aanwezig was en dat er videobeelden zijn die de verdachte in de nabijheid van het slachtoffer tonen. De rechtbank overweegt dat de kleding van de verdachte overeenkomt met die van de persoon op de videobeelden. Ondanks het gebrek aan direct bewijs van penetratie, acht de rechtbank de feitelijke handelingen zoals onder het subsidiair ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank besluit het onderzoek te heropenen en verwijst de zaak naar de rechter-commissaris voor verder onderzoek, met de mogelijkheid dat de verdachte naar het Pieter Baan Centrum wordt overgebracht voor observatie. De rechtbank benadrukt de noodzaak van een gedegen psychologisch onderzoek om de toerekenbaarheid van de verdachte vast te stellen, gezien de ernst van de zaak en de eerdere psychodiagnostische bevindingen over de verdachte. De zaak zal worden hervat op een later tijdstip, waarbij de verdachte en zijn raadsman zullen worden opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600818-09 [P]
tussenvonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 november 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
Gedetineerd in P.I. Utrecht – Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 november 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 juli 2009 te Nieuwegein de 76-jarige [aangever 1] heeft verkracht danwel heeft geprobeerd haar te verkrachten danwel ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zijnde een poging tot verkrachting, heeft gepleegd en baseert zich daarbij met name op de aangifte, de herkenning van verdachte van opnamen bij de [bedrijf 1], de uitkomsten van de technische onderzoeken door het Nederlands Forensisch Instituut en de verklaring van getuige [getuige].
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft begaan. Aangeefster weet niet of zij gepenetreerd is en haar verklaring is op een aantal punten tegenstrijdig. Er zijn geen getuigen geweest van de daadwerkelijke (poging) verkrachting of de aanranding en de verklaringen van de getuigen over hun bevindingen kort na het incident zijn tegenstrijdig. Ook het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut heeft de betrokkenheid van verdachte niet aangetoond.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit heeft de verdediging nog gesteld dat nu zelfs aangeefster niet weet of er seksueel is binnengedrongen verdachte dient te worden vrijgesproken van verkrachting.
Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft de verdediging gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken en ter onderbouwing hiervan in het bijzonder nog aangevoerd dat de aangifte het enige bewijsmiddel is.
Tenslotte heeft de verdediging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit een beroep op vrijwillige terugtred gedaan, omdat aangeefster verklaard heeft dat de dader opeens stopte en haar zelfs geholpen heeft om weer op te staan.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De aangifte
[aangever 1], geboren op [1933] (hierna: [aangever 1]) heeft tegenover de politie verklaard dat zij op 21 juli 2009 in de buurt van de [bedrijf 1] te Nieuwegein aangesproken werd door een jongen. Deze jongen droeg een witte broek en een wit T-shirt met horizontale strepen. Hij had kort, lichtblond haar en had vreemde ogen. De jongen vroeg of hij met haar mocht meelopen.
[aangever 1] is samen met de jongen door de [bedrijf 1] gelopen naar de andere uitgang. Ze liep samen met de jongen door het park toen het begon te regenen. Nadat zij in een speelhuisje aan het schuilen waren voor de regen, heeft deze jongen aan haar dijbenen gezeten, hetgeen voor haar reden was om weg te lopen. De jongen kwam achter haar aan en zei tegen haar “Zo mevrouwtje, zo gemakkelijk komt u er niet vanaf”. Hij pakte haar om haar middel en legde haar op de grond in een kuil. Toen zij om hulp wilde roepen, legde hij zijn hand op haar mond. Hij begon haar direct te ontkleden, voor ze het wist waren haar broek en onderbroek uit. Zij zag opeens zijn stijve penis. Hij heeft haar benen uit elkaar gedaan. Zij voelde zijn penis heel duidelijk in haar kruis, maar kan zich niet herinneren dat hij haar geprenetreerd heeft.
Medische verklaring
[aangever 1] is op 22 juli 2009 in het Utrechts Medisch Centrum onderzocht. Zij had blauwe plekken op de binnenzijde van haar bovenbenen.
Videobeelden en eigen waarneming rechtbank
Er worden videobeelden van de [bedrijf 1] opgevraagd en prints van deze beelden bevinden zich in het dossier. Op de beelden is het slachtoffer te zien, samen met een jongen in een witte broek, een gestreept shirt en witte schoenen met bruine randjes. Het kapsel van de jongen zit in een kuif. De rechtbank heeft voorts ter zitting waargenomen dat het kapsel van verdachte een sterke gelijkenis vertoont met het kapsel van de persoon op de foto en ook dat de gelaatstrekken van verdachte en de stand van zijn ogen een sterke gelijkenis vertonen met die van de persoon op de foto.
Kleding
In de woning van verdachte zijn een broek, een shirt en schoenen aangetroffen die overeenkomen met de broek, het shirt en de schoenen van de persoon op de videobeelden.
Getuige
De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) in de nacht van maandagavond 20 juli 2009 op dinsdag 21 juli 2009 bij hem heeft geslapen. Op dinsdagmiddag is verdachte even een uurtje weg geweest. Nadat het was beginnen te regenen zag de getuige dat verdachte weer terug kwam. Hij zei dat hij niet naar huis was gegaan toen de getuige hem dat vroeg, hij zei “ik heb alleen even wat geprobeerd en dat lukte niet en toen ben ik weer teruggekomen.”
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft zowel bij de politie als op de zitting ontkend dat hij [aangever 1] heeft verkracht. Hij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat op dinsdagmiddag 21 juli 2009 bij zijn vriend [getuige] in Nieuwegein was en aldaar een bad heeft genomen. Hij ontkent niet dat hij tegen de getuige [getuige] heeft gezegd: “ik heb alleen even wat geprobeerd en dat lukte niet en toen ben ik weer teruggekomen.” Verdachte bedoelde daar naar eigen zeggen mee dat hij geprobeerd heeft een blikje cola uit de koelkast weg te nemen, maar dat dat niet gelukt is omdat een voor hem onbekende persoon, mogelijk een huisgenoot of een andere bezoeker, op dat moment de keuken binnenkwam. Hij verklaart voorts dat hij niet tegen [getuige] heeft gezegd dat hij in bad heeft gezeten.
Met betrekking tot de prints van de videobeelden heeft hij bij de politie en ter terechtzitting ontkend dat hij de persoon is die op de prints te zien is. Hij erkent dat de persoon op de videobeelden een sterk gelijkend kapsel en sterk gelijkende gelaatstrekken heeft. Voorts erkent hij dat hij eenzelfde soort broek, eenzelfde soort shirt en dezelfde soort schoenen heeft als de persoon op de foto.
Voorlopig oordeel van de rechtbank
Verdachte betwist de verklaring van de getuige [getuige] op zichzelf niet, maar geeft een nadere uitleg van de bewoordingen die hij tegenover hem gebruikt zou hebben. De rechtbank acht deze uitleg ongeloofwaardig. De bewoordingen zoals de getuige [getuige] heeft genoemd ( “ik heb alleen even wat geprobeerd en dat lukte niet en toen ben ik weer teruggekomen.”), lijken niet te rijmen met de uitleg die verdachte daaraan geeft, namelijk dat hij die middag in bad heeft gezeten. De verklaring dat hij na het nemen van een bad tevergeefs geprobeerd heeft een blikje cola te pakken, heeft hij voorts op geen enkele wijze onderbouwd.
De kleding van de persoon op de beelden, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij die kleding ook heeft, komt bovendien precies overeen met de kleding zoals die bij verdachte thuis is aangetroffen. Dit gecombineerd met de overeenkomsten tussen de gelaatstrekken en dan met name het kapsel en de ogen van de man op de prints van de videobeelden en persoon van verdachte alsmede de verklaring van verdachte dat hij op 21 juli 2009 in Nieuwegein was, maakt dat de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte de persoon is die op de prints van de videobeelden van de [bedrijf 1] te zien is.
De rechtbank overweegt tot slot dat zich, behoudens een verklaring van de zus van verdachte, in het dossier geen aanwijzingen bevinden die de betrokkenheid van verdachte zouden kunnen uitsluiten. De verklaring van de zus van verdachte dat verdachte die middag thuis zou zijn geweest, wordt echter weerlegd door de verklaring van verdachte zelf, door de verklaring van de getuige [getuige] en door de verklaring van de moeder van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van de zus op dit punt dan ook onvoldoende betrouwbaar. Het uitgevoerde DNA onderzoek en het uitgevoerde vergelijkend onderzoek leveren geen bewijs op tegen verdachte. De resultaten van deze onderzoeken vormen echter ook geen aanwijzing voor het oordeel dat verdachte mogelijk niet bij het tenlastegelegde zou zijn betrokken.
In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte het lichaam van [aangever 1] seksueel is binnengedrongen. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde voorshands dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht voorshands wel de feitelijke handelingen zoals verwoord onder het subsidiar ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Beroep op vrijwillige terugtred
De raadsman heeft ter zitting gesteld dat er geen sprake is geweest van een strafbare poging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van vrijwillige terugtred. Indien dit verweer slaagt kan het subsidiair tenlastegelegde niet worden bewezen.
De rechtbank zal dit verweer thans onbesproken laten en zal hierover pas bij eindvonnis oordelen. Indien het verweer slaagt, kan naar voorlopig oordeel in ieder geval het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen worden verklaard. Indien het verweer niet slaagt, kan het subsidiair tenlastegelegde bewezen worden verklaard. In beide gevallen heeft de rechtbank echter op na te noemen gronden behoefte aan nadere informatie omtrent de persoon van verdachte.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank houdt het oordeel op dit punt aan tot het eindvonnis.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
De rechtbank houdt het oordeel op dit punt aan tot het eindvonnis.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Na sluiting van het onderzoek is onder beraadslaging gebleken dat het onderzoek in de zaak op het punt van de strafbaarheid van de verdachte niet volledig is geweest.
De rechtbank moet vaststellen dat zij in de onderhavige zaak slechts in zeer beperkte mate inzicht heeft gekregen in de persoon van verdachte, hetgeen een juist oordeel, zowel waar het de toerekenbaarheid van het gepleegde feit als waar het de eventueel op te leggen straf betreft, bemoeilijkt.
De ernst van de gedragingen zoals die voorshands bewezen worden geacht rechtvaardigen in beginsel het opleggen van een langdurige gevangenisstraf indien verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden verklaard en er geen relevante psychische stoornis kan worden vastgesteld.
De deskundige Sterk heeft in zijn rapportage aangegeven dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek, zodat er geen uitspraak gedaan kan worden over het bestaan van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er kan evenmin een uitspraak worden gedaan over de mate van toerekenbaarheid en het recidivegevaar. In het licht van de ernst van deze zaak acht de rechtbank dit een uiterst onbevredigende situatie. De rechtbank betrekt daarbij dat, zoals ook blijkt uit de voorlichtingsrapportage van de reclassering van 4 september 2009, bij verdachte in 2006 een psychodiagnostisch onderzoek is verricht waaruit naar voren kwam dat er bij verdachte sprake is van zelfverheerlijking, grootheidswaan en egocentrisch denken. Daarbij werd gesteld dat verdachte geen emotionele lijdensdruk ervaart, er sprake is van hoge volharding en sociale wenselijkheid, een lage frustratietolerantie, prikkelbaar temparament, impulsiviteit, hang naar agressie, directe behoefte aan bevrediging, egocentrisme en een lacunaire gewetensvorming. Voorts wordt aangegeven dat bij verdachte sprake is van een narcistische en/of antisociale persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling.
Verdachte betwist de uitkomsten van het psychodiagnostich onderzoek. De rechtbank gaat vooralsnog dan ook niet uit van de juistheid van deze uitkomsten. Gelet op de aard en ernst van het strafbare feit en het feit dat het psychodiagnostisch onderzoek van relatief recente datum is, acht de rechtbank echter nader psychologisch en psychiatrisch onderzoek noodzakelijk.
Nu verdachte weigert mee te werken aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er een gerede kans van slagen bestaat dat na observatie in het Pieter Baan Centrum te Utrecht wel antwoord zou kunnen worden gegeven op bovengenoemde vragen. Indien dat het geval is, acht de rechtbank het gelet op het bovenstaande noodzakelijk dat verdachte zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum te Utrecht, ter beantwoording van de gebruikelijke vragen over de persoonlijkheid, de geestvermogens van verdachte, de toerekeningsvatbaarheid en de aan te bevelen straf en/of maatregel. De rechtbank acht het alvorens eindvonnis te wijzen noodzakelijk dat op dit punt nader advies wordt uitgebracht door een aan het Pieter Baan Centrum verbonden deskundige. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de rechter-commissaris. Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting zullen op de voet van artikel 317, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman in de gelegenheid worden gesteld om ter zake te worden gehoord.
Wellicht ten overvloede verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Hoge Raad NJ 1984/173 en NJ 2008/193. Uit deze uitspraken volgt dat de rechtbank het onderzoek kan heropenen onder de overweging dat (voorshands) bewezen wordt geacht dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, maar dat ter bepaling van de op te leggen sanctie nader psychisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting.
5. De beslissing
De rechtbank:
Heropent het onderzoek.
Bepaalt dat het onderzoek wordt hervat op een tijdstip dat is gelegen binnen een periode langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden, met de klemmende redenen, dat niet te verwachten valt dat het onderzoek door de rechter-commissaris zoals hiervoor omschreven binnen een maand na heden zal zijn afgerond en voorts de agenda van de rechtbank hervatting van het onderzoek binnen een maand na heden niet toelaat.
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank.
Beveelt de oproeping van verdachte en zijn raadsman tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. Y.A.T. Kruijer en mr. M.S. Koppert-van Beek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Koster-Nieuwenhuis, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 november 2009.
Mr. Kruijer is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.