beslissing
RECHTBANK UTRECHT
zaaknummer / rekestnummer: 277454 HARK 09-401
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
18 november 2009
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Rijnmond, H.V.B. Noordsingel te Rotterdam,
verzoeker,
advocaat mr. H.O. den Otter,
mr. [A],
mr. [B],
mr. [C]
respectievelijk voorzitter en rechters van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank te Utrecht.
1.1. Ter terechtzitting van 11 november 2009 heeft mr. Den Otter namens verzoeker een verzoek tot wraking ingediend tegen de hiervoor genoemde rechters van de
meervoudige strafkamer. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. De meervoudige kamer heeft niet in de wraking berust.
1.3. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft later op dezelfde dag plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig verzoeker en mr. Den Otter, alsmede de voorzitter en de leden van voormelde strafkamer en mr. A.M.F. van Veghel, officier van justitie.
1.4. Op de zitting heeft mr. Den Otter namens verzoeker het verzoek tot wraking mondeling toegelicht.
1.5. Mr. [B] heeft daarop het woord gevoerd en daarbij gepersisteerd bij de weigering in het verzoek tot wraking te berusten.
1.6. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het
wrakingsverzoek.
1.7. Nadat de behandeling van het wrakingsverzoek was gesloten is uitspraak bepaald op heden.
2. Het verzoek en de grondslagen daarvan
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat leden van de meervoudige strafkamer die de strafzaak van verzoeker behandelen worden gewraakt.
2.2. Mr. Den Otter heeft aan het verzoek tot wraking onder meer ten grondslag gelegd dat bij verdachte de vrees bestaat dat de rechtbank vooringenomen is over de vraag of de – belastende – inhoud van afgeluisterde gesprekken, die zijn opgenomen zonder daartoe strekkend schriftelijk bevel, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Hij stelt dat voor zijn cliënt duidelijk is dat het veroordelend vonnis bij wijze van spreken al klaar ligt, terwijl de behandeling van de zaak nog niet is afgerond en hij juist bewijsuitsluiting had bepleit.
3.1. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van (onder meer) de verdachte de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3. Door verzoeker is gesteld dat er geen aanleiding is te vrezen voor subjectieve partijdigheid. Nu overigens ook niet is gebleken dat er in deze zaak aanleiding is voor de vrees dat de rechters subjectief vooringenomen zouden zijn, staat ter beoordeling voor of de aangevoerde en anderszins gebleken omstandigheden zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters vooringenomen zijn – objectief – gerechtvaardigd is.
3.4. Bij de beoordeling van het verzoek gaat de wrakingskamer uit van het volgende. De onderhavige strafzaak werd gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [X] (parketnummer: 16/710369-08). Tijdens de behandeling van de zaak op 13 oktober 2009 is aan de orde gekomen dat de politie tijdens het strafrechtelijk onderzoek diverse gesprekken heeft opgenomen en afgeluisterd zonder daartoe strekkend schriftelijk bevel van de officier van justitie. De tekst van een aantal van deze gesprekken is onderdeel van het dossier van beide verdachten. Beide raadslieden hebben de rechtbank op 13 oktober 2009 – na het requisitoir – verzocht een aantal getuigen te horen in verband met het ontbreken van het schriftelijk bevel. De rechtbank heeft dit verzoek toen afgewezen.
De behandeling van de zaak werd hervat op 11 november 2009. Nadat mr. Den Otter zijn pleidooi had gehouden, waarin hij de rechtbank onder meer heeft verzocht de inhoud van de afgeluisterde gesprekken van het bewijs uit te sluiten, heeft de rechtbank een opnieuw gedaan verzoek tot het horen van voornoemde getuigen behandeld. Na een schorsing van de zitting voor beraad heeft de rechtbank de zitting hervat en als haar beslissing op het verzoek meegedeeld dat dit werd afgewezen.
Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft de rechtbank deze beslissing uitvoerig gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende uitgesproken:
De rechtbank stelt met de officier van justitie en de verdediging vast dat er sprake is van een vormverzuim nu een schriftelijk bevel als bedoeld in artikel 126l ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat alle betrokkenen hebben gehandeld zonder dit schriftelijk bevel.
Bij het bepalen van de rechtsgevolgen die dit verzuim moet hebben, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid gemaakt moet worden naar verschillende vormen van voorschriften die worden gegeven aan de officier van justitie en andere opsporingsinstanties, te weten voorschriften die een waarborg voor de rechten van de verdachte inhouden en voorschriften die slechts een instructienorm beogen te geven. Daarbij geldt dat een schending van een waarborgnorm in het algemeen ernstiger consequenties zal hebben dan de schending van een instructienorm.
(…) Het voorgaande brengt met zich dat de voorschriften die de rechten van de verdachte beogen te waarborgen, te weten de afweging door het daartoe bevoegde gezag of al dan niet tot het opnemen van vertrouwelijke informatie mag worden overgegaan, niet zijn geschonden.
(…) De rechtbank overweegt dat zich in het dossier geen enkel aanknopingspunt bevindt voor het oordeel dat [X] en/of [verzoeker] door het schenden van deze instructienorm op enigerlei wijze in hun rechtens te respecteren belangen zouden kunnen zijn geschaad. (…)
Vaststaat dat er sprake is van een vormverzuim. Nu niet valt in te zien op welke wijze verdachten door de schending van dit vormverzuim in hun belangen zouden kunnen zijn geschaad, bestaat er geen noodzaak tot het horen van de verzochte getuigen.
3.5. De wrakingskamer gaat er vanuit dat de inhoud van de afgeluisterde gesprekken belastend voor verzoeker als verdachte in de strafzaak kan zijn, in die zin dat de inhoud van die gesprekken kan bijdragen aan het bewijs van de hem ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft ook aangevoerd dat hij in zijn pleidooi tot de conclusie kwam dat de gesprekken vanwege het vormverzuim zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs.
3.6. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft een van de rechters benadrukt dat de rechtbank met de motivering van haar beslissing tot afwijzing van het verzoek om getuigen te horen niet heeft bedoeld om op enigerlei wijze aan te geven dat zij al enige beslissing heeft genomen op grond van de artikelen 348, 350 en 359a van het Wetboek van
Strafvordering. De wrakingskamer heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Desalniettemin is de wrakingskamer van oordeel dat door de hierboven geciteerde overwegingen de vrees gerechtvaardigd is dat de rechtbank zich al een oordeel heeft gevormd over vragen die eerst nadat de behandeling van de zaak is afgerond aan de orde dienen te komen. Daardoor kan de rechterlijke onpartijdigheid worden geschaad. De rechtbank heeft zich immers zonder voorbehoud en expliciet in het kader van de beoordeling van de rechtsgevolgen van het verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, uitgelaten over de ernst van dat verzuim en het nadeel dat de verdachte daardoor kan hebben geleden. Dat een en ander werd ingegeven door het verzoek om getuigen te horen en in dat verband werd overwogen, maakt dat niet anders. Het wrakingsverzoek dient dan ook gegrond te worden verklaard.
4.1. verklaart het verzoek tot wraking gegrond;
4.2. draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan
mr. Den Otter, mr. [A], mr. [B] en mr. [C], mr. A.M.F. van Veghel (de officier van justitie), de sectorvoorzitter van de sector Strafrecht van deze rechtbank en de president van deze rechtbank;
4.3. beveelt, nu uit het proces-verbaal van de strafzitting blijkt dat dit niet reeds is geschied, de officier van justitie om de verdachte en zijn raadsman op te roepen om te verschijnen ter zitting van de meervoudige strafkamer op een nader te bepalen datum.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Dondorp, voorzitter, en mrs. P. Bender en
J.K.J. van den Boom, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. M.S.D. de Weerd, griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.