ECLI:NL:RBUTR:2009:BK3305

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247590 / HAZA 08-827
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na medische fout met betrekking tot operatieve ingreep

In deze zaak vorderde eiser, een meubelmaker, schadevergoeding van het Diakonessenhuis naar aanleiding van een medische fout die op 11 mei 2004 had plaatsgevonden. Bij eiser was een verkeerde operatieve ingreep verricht, waarbij in plaats van de noodzakelijke operatie aan de strekpees van de linkerduim, een operatie voor het carpaal tunnelsyndroom (CTS) was uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Diakonessenhuis aansprakelijkheid erkende voor de schade die voortvloeide uit deze onjuiste ingreep. Eiser vorderde een maandelijkse schadevergoeding van € 750,00 wegens verlies aan verdiencapaciteit, € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding en € 15.000,00 aan huishoudelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Tijdens de procedure heeft eiser zijn eis verminderd met € 5.000,00, waarbij hij deze vermindering primair toerekende aan de post verliesverdienvermogen.

De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn vordering tot schadevergoeding wegens verlies aan verdiencapaciteit. De rechtbank concludeerde dat er geen medische stukken waren die de stelling van eiser konden onderbouwen dat hij door de medische fout volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank wees ook de vordering voor huishoudelijke hulp af, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij als gevolg van de medische fout niet meer in staat was om huishoudelijke taken uit te voeren. Wel erkende de rechtbank dat eiser recht had op immateriële schadevergoeding, maar deze zou niet hoger zijn dan het reeds betaalde voorschot van € 13.000,00. Uiteindelijk wees de rechtbank alle vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van het Diakonessenhuis, die op € 5.254,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
247590 / HA ZA 08-82714 oktober 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 247590 / HA ZA 08-827
Vonnis van 14 oktober 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J. van Andel,
tegen
de stichting
DIAKONESSENHUIS ZEIST,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.C. de Jong.
Partijen zullen hierna [eiser] en het Diakonessenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 18 juni 2008
het proces-verbaal van comparitie van 22 oktober 2008
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 11 mei 2004 is bij [eiser] een verkeerde operatieve ingreep verricht. In plaats van een operatie aan de strekpees van de linkerduim heeft een operatie plaatsgevonden die wordt verricht bij het bestaan van een carpaal tunnelsyndroom (hierna: CTS). De noodzakelijke operatie aan de strekpees heeft op 28 mei 2004 alsnog plaatsgevonden.
2.2. Het Diakonessenhuis erkent de aansprakelijkheid voor de schade die het gevolg is van de onjuiste operatieve ingreep.
2.3. Het Diakonessenhuis heeft in totaal € 13.000,00 betaald als voorschot op de schadevergoeding die zij mogelijk aan [eiser] moet voldoen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert,
1. het Diakonessenhuis te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan hem te betalen:
een bedrag van € 750,00 netto per maand, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal bepalen, met ingang van 11 mei 2004 en eindigend op 17 september 2030, wegens verlies aan verdienvermogen,
een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding en
een bedrag van € 15.000,00 aan huishoudelijke kosten,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 11 mei 2004 tot de dag der algehele voldoening,
2. Het Diakonessenhuis te veroordelen in de kosten van deze procedure, die der mogelijke deskundigen daaronder begrepen.
3.2. Bij conclusie van repliek heeft [eiser] zijn eis verminderd met € 5.000,00 en deze vermindering toegerekend, primair aan de post verliesverdienvermogen, subsidiair aan de post huishoudelijke kosten en meer subsidiair aan de post immateriële schadevergoeding.
3.3. Het Diakonessenhuis voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De vordering wegens verlies aan verdiencapaciteit
4.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij als gevolg van de medische fout niets meer kan doen met zijn linkerhand. Daardoor is hij niet in staat werk te vinden in zijn beroep van meubelmaker en is hij tot zijn 65ste jaar blijvend aangewezen op een bijstandsuitkering. [eiser] begroot zijn inkomensschade op € 750,00 per maand, zijnde het verschil tussen het inkomen dat hij bij zijn laatste werkgever Finitouch ontving en de hoogte van de bijstandsuitkering. Ter onderbouwing van zijn beperkingen heeft [eiser] een brief van de sociale dienst overgelegd van 9 augustus 2006 waarin is vermeld dat hij op basis van een op 30 juni 2006 uitgevoerd medisch belastbaarheidonderzoek volledig arbeidsongeschikt wordt geacht vanwege klachten aan de linkerhand. Voorts blijkt volgens [eiser] uit het rapport “Trajectplan Gemeente Zeist” van 18 november 2003 dat - indien de medische fout niet zou hebben plaatsgevonden - hij weer aan het werk zou zijn geweest. Het rapport vermeldt immers dat hij in een termijn van een jaar wordt begeleid naar een reguliere baan, hetzij als meubelmaker, hetzij naar ander niet gesubsidieerd werk.
4.2. Het Diakonessenhuis betwist dat [eiser] met zijn linkerhand niets meer zou kunnen doen. Als medische onderbouwing heeft zij een brief van 8 november 2004 van de chirurg [A] (hierna: [A]), bij wie [eiser] na de foutief uitgevoerde operatie onder controle stond in het geding gebracht en een op haar verzoek uitgebrachte neurologische expertise. Voorts betwist het Diakonessenhuis dat [eiser] zonder de medische fout tot aan zijn 65ste levensjaar steeds zou blijven werken. Volgens het Diakonessenhuis zijn er ook andere omstandigheden dan de door [eiser] gestelde beperkingen waardoor hij niet in zijn inkomen kan voorzien. Zij wijst er in dit verband op dat [eiser] reeds met rugklachten was uitgevallen voor zijn werk als meubelmaker en dat hij geen werk had ten tijde van de operatie.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Nu [eiser] ten aanzien van de neurologische expertise gebruik heeft gemaakt van het hem op grond van artikel 7:464 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek toekomende blokkeringsrecht, zal de rechtbank de inhoud van het betreffende rapport bij haar beoordeling buiten beschouwing laten.
4.4. De rechtbank constateert dat er geen medische stukken in het geding zijn gebracht die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van (volledig) functieverlies van de linkerhand. Hieraan is het volgende ten grondslag gelegd. De brief van [A] vermeldt dat in september 2004, vanwege nog bestaande pijnklachten en prikkeling van de nervus medianus, een Electromyogram (EMG) is uitgevoerd, dat “een volledig normale geleiding liet zien zonder compressie of schade anderszins van de nervus medianus” Uit deze brief blijkt voorts dat op 29 oktober 2004 weliswaar nog steeds pijnklachten bestonden, maar dat bij onderzoek sprake was van een volledig functieherstel van de vingers. [eiser] heeft de constatering van [A] dat de functie van de vingers is hersteld niet weersproken en evenmin een (medische) onderbouwing gegeven van zijn stelling dat de pijn die hij ervaart het gevolg is van de fout en zodanig ernstig is dat hij als gevolg daarvan zijn linkerhand in het geheel niet meer zou kunnen gebruiken. De mededeling van de sociale dienst aan [eiser] dat hij volledig arbeidsongeschikt wordt geacht is daartoe niet toereikend, nu dit een ander soort beoordeling betreft in het kader van de arbeidsplicht op grond van de wet werk en bijstand. Bij deze beoordeling is de, juist voor dit geschil van belang zijnde, vraag of de arbeidsongeschiktheid het rechtstreekse gevolg is van de medische fout niet betrokken en de brief van de sociale dienst geeft ook geen inzicht in de mogelijk verschillende factoren die de arbeidsongeschiktheid kunnen verklaren. In dit verband is van belang dat de operatie aan de strekpees noodzakelijk was vanwege bestaande problemen aan de hand. Daar komt bij dat uit het Trajectplan van 18 november 2003, dus opgesteld vóórdat de medische fout plaatsvond, blijkt dat [eiser] destijds voor zijn werk als meubelmaker was uitgevallen als gevolg van rugklachten. In verband hiermee is in het trajectplan opgenomen dat hij is aangewezen op lichte werkzaamheden en dat de kans klein is dat hij in zijn eigen beroep als meubelmaker zal kunnen hervatten.
4.5. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] zijn stelling dat hij – in het geval de medische fout niet zou zijn gemaakt – werk zou hebben gevonden met een loon dat € 750,00 hoger ligt dat zijn huidige bijstandsuitkering en waarin hij tot zijn 65ste zou hebben kunnen doorwerken, onvoldoende heeft onderbouwd. In de medische gegevens, noch in de informatie betreffende het (uitzicht op) werk van [eiser] zijn voor deze stelling voldoende aanknopingspunten te vinden. Nu [eiser] op dit punt tekort is geschoten in zijn stelplicht dient zijn vordering, die is gebaseerd op een blijvend verlies aan verdiencapaciteit van € 750,00 per maand, te worden afgewezen.
Kosten van de huishouding
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser], gelet op de betwisting door het Diakonessenhuis, eveneens onvoldoende onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat hij als rechtstreeks gevolg van de medische fout zou zijn aangewezen op huishoudelijke hulp. De enkele stelling dat hij als gevolg van zijn verminderde handfunctie niet meer in staat is zijn huishoudelijke taken (het doen van boodschappen, stofzuigen en koken) te verrichten en dat zijn echtgenote, als gevolg van het wegvallen van deze hulp, psychisch is ingestort, is hiervoor onvoldoende. De vordering van € 15.000,00 vanwege kosten voor huishoudelijke hulp zal dan ook worden afgewezen.
Immateriële schadevergoeding
4.7. Naar het oordeel van de rechtbank is er in de gegeven omstandigheden wel aanleiding voor immateriële schadevergoeding. [eiser] heeft immers als gevolg van de medische fout een tweede operatie moeten ondergaan met alle pijn en ongemakken van dien. Verder blijkt uit de brief van [A] dat de CTS-operatie wordt gekenmerkt door een langdurige herstelperiode, zodat [eiser] daarvan langduriger ongemak heeft gehad dan in de situatie dat slechts eenmaal de juiste operatie zou zijn uitgevoerd. Voorts is in maart 2006 nog een operatie uitgevoerd waarbij, naar [eiser] stelt, een gezwel uit de pols is verwijderd en welke operatie - onbetwist - verband hield met de eerdere CTS-operatie. Naar het oordeel van de rechtbank zal een naar redelijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding echter niet meer bedragen dan het bedrag van € 13.000,00 dat het Diakonessenhuis reeds als voorschot aan [eiser] heeft betaald. Ook deze post leidt dus niet tot toewijzing van (een deel van) de vordering van [eiser].
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Diakonessenhuis worden begroot op:
- vast recht EUR  254,00
- salaris advocaat 5.000,00 (2,5 punt × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR  5.254,00
4.9. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Diakonessenhuis tot op heden begroot op EUR 5.254,00
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009. SM