vonnis
RECHTBANK UTRECHT
253715 / HA ZA 08-172314 oktober 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 253715 / HA ZA 08-1723
Vonnis van 14 oktober 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. F.J. Hommersom,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. C.A. Jonkers.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 15 oktober 2008;
• het proces-verbaal van comparitie van 8 juni 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Tussen partijen heeft een procedure gespeeld over de verkoop van een strook grond van een perceel aan de [adres]. De strook grond is kadastraal bekend als [perceel], groot 5 are 25 ca”.
2.2. In die procedure is door de rechtbank Utrecht op 29 november 2006 vonnis gewezen waarin [gedaagde] is veroordeeld tot het leveren van de onder 2.1. bedoelde strook grond aan [eiser].
2.3. Voorts is [gedaagde] bij datzelfde vonnis veroordeeld tot vergoeding van de schade van [eiser], bestaande uit de kosten die [eiser] heeft moeten maken teneinde in de positie te geraken zoals hij bij overeenkomst in 1995 door [gedaagde] gebracht had dienen te zijn, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.4. [gedaagde] is in de proceskosten van voormelde procedure veroordeeld, begroot op EUR 2.045,80. [gedaagde] heeft dit bedrag aan [eiser] betaald.
2.5. Op 25 oktober 2007 heeft [eiser] door middel van een brief van zijn advocaat [gedaagde] gesommeerd voor 10 november 2007 een bedrag van EUR 20.508,13 aan hem te voldoen. [gedaagde] heeft aan de sommatie geen gehoor gegeven.
3.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot:
• betaling van EUR 20.508,13 vermeerderd met wettelijke rente over de separate facturen vanaf één maand na dagtekening van de facturen dan wel vanaf 10 november 2007 dan wel vanaf de dag der dagvaarding,
• levering van een vlaggenmast op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,-- per dag,
• betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en vereffenen volgens de wet,
• betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Betaling van EUR 20.508,13
4.1. [eiser] vordert betaling van een bedrag van EUR 20.508,13. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft hij de volgende facturen overgelegd:
Datum Toelichting Bedrag in guldens Bedrag in Euro's
23-10-1995 Notariskosten
Holtman-Begheijn ƒ 528,75 € 239,94
24-10-1995 Advocaatkosten
Van Gelderen Advocaten ƒ 1.762,50 € 799,79
03-11-1995 Proceskosten
Rechtbank ƒ 1.926,38 € 874,15
26-03-1998 Proceskosten
Jonkers Advocaten ƒ 2.050,00 € 930,25
31-05-1998 Advocaatkosten
Van den Brink & Luttikhuis ƒ 993,85 € 450,99
31-10-1998 Advocaatkosten
Van den Brink & Luttikhuis ƒ 625,10 € 283,66
22-05-2000 Kosten Kadasterƒ 439,00 € 199,21
30-11-2000 Advocaatkosten
Van den Brink & Luttikhuis ƒ 1.292,50 € 586,51
11-01-2001 Kosten Rentmeester ƒ 624,75 € 283,50
31-01-2001 Advocaatkosten
Van den Brink & Luttikhuis ƒ 1.014,25 € 460,25
04-05-2005 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 656,70
12-09-2005 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 1.103,73
02-12-2002 Advocaatkosten
Van den Brink & Luttikhuis € 238,00
18-12-2002 Proceskosten
Rechtbank € 109,00
07-06-2005 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 149,00
01-08-2005 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 309,40
03-04-2006 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 2.715,16
01-05-2006 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 882,98
07-06-2006 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 264,89
02-10-2006 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 1.015,43
03-12-2006 Kosten dekhout voor steiger
A. Kroon - Kortenhoef € 520,00
23-02-2007 Notariskosten
Holtman-Begheijn € 3.534,50
01-03-2007 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 2.797,80
02-07-2007 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 331,12
01-10-2007 Advocaatkosten
Hommersom Advocatuur € 772,61
De rechtbank begrijpt de vordering van [eiser] aldus dat hij betaling vordert van een totaalbedrag van EUR 20.508,57 en dat het in de dagvaarding genoemde bedrag een schrijffout is.
Advocaat- en proceskosten
4.2. [eiser] stelt dat uit het vonnis van de rechtbank van 29 november 2006 volgt dat alle advocaat- en proceskosten door [gedaagde] dienen te worden vergoed. Het bedrag dat [gedaagde] reeds aan hem heeft betaald ter voldoening aan de proceskostenveroordeling van voormeld vonnis dient volgens [eiser] in mindering te worden gebracht. Alle hiervoor genoemde advocaat- en proceskosten zien volgens [eiser] op de procedure met betrekking tot de strook grond.
4.3. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de vergoeding van de advocaat- en proceskosten in de proceskostenveroordeling van het vonnis van 29 november 2006 is begrepen en daarom niet als schade kan worden gevorderd. [gedaagde] voert ook aan dat de gevorderde advocaat- en proceskosten deels zien op procedures die geen betrekking hebben op de onderhavige strook grond.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de tekst van het in kracht van gewijsde zijnde vonnis van 29 november 2006 niet anders kan worden uitgelegd dan dat [gedaagde] gehouden is alle kosten te vergoeden die [eiser] heeft moeten maken om in de positie te geraken waarin hij in 1995 door [gedaagde] gebracht had moeten worden, dus ook alle advocaatkosten voor zover deze niet reeds zijn vergoed middels de proceskostenveroordeling. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat slechts de facturen die betrekking hebben op de procedure over de strook grond voor vergoeding in aanmerking komen.
4.5. De rechtbank zal de verweren van [gedaagde] tegen de verschillende facturen achtereenvolgens – waar mogelijk gezamenlijk – bespreken.
Factuur Van Gelderen c.s. Advocaten van 24 oktober 1995 ad ƒ 1.762,50
Proceskostenveroordeling van 3 november 1995 ad ƒ 1.926,38
4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat deze advocaat- en proceskosten zien op een procedure tussen [eiser] en[A. B.V.], de oorspronkelijk eigenares van de strook grond, vertegenwoordigd door de heer [B]. [eiser] stelt zich op het standpunt dat deze kosten niet gemaakt hadden hoeven worden indien [gedaagde] in 1995 aan haar verplichtingen voortvloeiende uit de koopovereenkomst had voldaan. [gedaagde] is van mening dat [eiser] reeds in 1995 wist dat hij geen eigenaar van de strook grond was en dus gehoor had moeten geven aan sommaties van eigenares [A. B.V.] met betrekking tot de strook grond. Daarmee had hij immers de voormelde procedure tegen [A. B.V.] kunnen voorkomen. Nu hij dat niet gedaan heeft, dienen de kosten voor zijn rekening te komen en niet voor die van [gedaagde].
4.7. De rechtbank overweegt dat uit het door [eiser] overgelegde vonnis van 3 november 1995 blijkt dat dit vonnis ziet op een kort geding tussen [A. B.V.] en [eiser]. [eiser] is veroordeeld tot het herstellen van de steiger toebehorende aan [A. B.V.] [eiser] heeft zelf een brief overgelegd van 13 maart 1995 waarin hij wordt aangeschreven door [A. B.V.] dat zij (en niet [eiser]) eigenaar is van de strook grond en de steiger. Nu [eiser] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die verklaren waarom hij desondanks een procedure tegen [A. B.V.] heeft gevoerd, moet het ervoor worden gehouden dat deze kosten door [eiser] nodeloos zijn gemaakt en niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komen. De rechtbank zal de vordering voor zover zij betrekking heeft op de factuur van 24 oktober 1995 en de proceskostenveroordeling van 3 november 1995 derhalve afwijzen.
Proceskostenveroordeling ad ƒ 2.050,--
Factuur Van den Brink & Luttikhuis van 31 mei 1998 ad ƒ 993,85
4.8. [gedaagde] voert aan dat deze advocaat- en proceskosten zien op een kort geding tussen partijen omtrent het afsluiten van water en elektriciteit en daarom geen verband houden met de procedure over de strook grond. Nu [eiser] dat niet heeft betwist, kan zonder nadere toelichting van [eiser] - die ontbreekt - niet worden ingezien waarom [gedaagde] deze kosten aan [eiser] zou moeten vergoeden. De rechtbank zal de vordering van [eiser] voor zover zij betrekking heeft op de proceskosten-veroordeling van ƒ 2.050,-- en de factuur van 31 mei 1998 daarom afwijzen.
Declaratie Van den Brink & Luttikhuis van 31 oktober 1998 ad ƒ 625,10
4.9. [gedaagde] stelt dat deze declaratie ziet op een zaak tussen [eiser] en [A. B.V.] nu de naam van de heer [B] op de aanmaning staat vermeld. Deze advocaatkosten hebben volgens [gedaagde] niets te maken met de procedure over de strook grond.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] op de weg van [eiser] had gelegen nader te onderbouwen waarom [gedaagde] deze declaratie zou moeten vergoeden. Nu hij dit heeft nagelaten, zal de rechtbank de vordering voor zover zij betrekking heeft op de declaratie van 31 oktober 1998 afwijzen.
Factuur Van den Brink & Luttikhuis van 30 november 2000 ad ƒ1.292,50
4.11. [gedaagde] betwist dat dit door [eiser] gevorderde bedrag aan advocaatkosten ziet op de procedure over de strook grond.
4.12. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat uit de declaratie niet blijkt dat deze betrekking heeft op de procedure over de strook grond. De declaratie ziet immers (mede) op het opstellen van een aanvullend bezwaarschrift en dus kennelijk op een bestuursrechtelijke aangelegenheid. [eiser] heeft niet onderbouwd waarom [gedaagde] de kosten daarvan voor haar rekening zou moeten nemen. Voor zover [eiser] zich op het standpunt zou stellen dat de factuur mede betrekking heeft op de procedure over de strook grond, had het op de weg van [eiser] gelegen om te stellen en te onderbouwen welk gedeelte van deze factuur op de procedure over de strook grond ziet. Nu [eiser] dat heeft nagelaten, zal de vordering voor zover zij betrekking heeft op deze factuur van 30 november 2000 worden afgewezen.
Factuur Van den Brink & Luttikhuis van 31 januari 2001 ad ƒ 1.014,25
4.13. [gedaagde] stelt dat deze advocaatkosten betrekking hebben op een procedure tegen de gemeente Loosdrecht.
4.14. [eiser] heeft deze stelling van [gedaagde] niet betwist. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] verklaard dat [gedaagde] de kosten die verband houden met de procedure tegen de gemeente Loosdrecht niet hoeft te betalen. Nu [eiser] niet heeft gesteld dat deze factuur ook betrekking heeft op de procedure over de strook grond zal de rechtbank de vordering voor zover zij betrekking heeft op de factuur van 31 januari 2001 afwijzen.
Factuur Van den Brink & Luttikhuis van 2 december 2002 ad EUR 238,00
4.15. [gedaagde] stelt dat deze advocaatkosten niet aan de procedure over de strook grond kunnen worden gerelateerd omdat in de omschrijving van de factuur slechts staat vermeld [eiser]/advies. Ook de factuurdatum ligt ver voor de datum van het vonnis van 29 november 2006, zodat de factuur ook om die reden geen betrekking kan hebben op de procedure over de strook grond.
4.16. De rechtbank overweegt dat [eiser] ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft verklaard dat de dagvaarding in de procedure over de strook grond is uitgebracht op 4 mei 2005. Nu deze factuur dateert uit 2002, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [eiser] gelegen te stellen en te onderbouwen welke werkzaamheden in het kader van de procedure over de strook grond reeds in 2002 zijn verricht. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de factuur van 2 december 2002 afwijzen.
Brief van de rechtbank Utrecht van 18 december 2002 ad EUR 109,--
4.17. [gedaagde] stelt dat dit bedrag in rekening is gebracht door de sector bestuursrecht van de rechtbank Utrecht. Deze kosten hebben daarom volgens [gedaagde] niets met de strook grond te maken.
4.18. De rechtbank overweegt dat de brief van de rechtbank Utrecht van 18 december 2002 betrekking heeft op een procedure bij de sector bestuursrecht. [eiser] heeft niet gesteld hoe het in rekening gebrachte bedrag gerelateerd is aan de (civiele) procedure over de strook grond. De vordering zal daarom voor wat betreft deze kosten worden afgewezen.
Facturen Hommersom Advocatuur van 4 mei 2005, 12 september 2005, 7 juni 2005,
1 augustus 2005, 3 april 2006, 1 mei 2006, 7 juni 2006, 2 oktober 2006,
totaal EUR 7.097,29
4.19. Volgens [eiser] hebben ook deze advocaatkosten, een totaalbedrag van EUR 7.097,29, alle betrekking op de procedure die uiteindelijk heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank van 29 november 2006.
4.20. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze facturen de stelling van [eiser] dat deze betrekking hebben op de procedure over de strook grond onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit hetgeen door de rechtbank onder 4.4. heeft overwogen volgt dat [eiser] deze advocaatkosten heeft moeten maken om in de positie te geraken waarin hij in 1995 door [gedaagde] gebracht had dienen te zijn en dat [gedaagde] deze kosten dient te vergoeden.
4.21. [gedaagde] heeft de hoogte van de facturen niet betwist zodat zij het totaalbedrag van EUR 7.097,29 aan [eiser] dient te vergoeden. Door middel van de proceskostenveroordeling van EUR 2.045,80 heeft [gedaagde] reeds een gedeelte van het totaalbedrag voldaan. Derhalve dient [gedaagde] nog aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 7.097,29 minus EUR 2.045,80 = EUR 5.051,49. De rechtbank zal de vordering van [eiser] derhalve voor dit bedrag toewijzen.
Facturen Hommersom Advocatuur van 1 maart 2007, 2 juli 2007 en 1 oktober 2007,
totaal EUR 3.901,53
4.22. [eiser] stelt dat ook deze advocaatkosten, die zijn gemaakt na het vonnis van 29 november 2006, moeten worden vergoed.
4.23. [gedaagde] voert aan dat deze facturen geen verband houden met de procedure over de strook grond omdat de facturen zijn gedateerd na het vonnis van 29 november 2006. Volgens [gedaagde] zijn deze advocaatkosten gerelateerd aan een onteigeningsprocedure.
4.24. De rechtbank overweegt dat [eiser] ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft verklaard dat de advocaatkosten van na het vonnis van 29 november 2006 vermoedelijk betrekking hebben op een onteigeningsprocedure. Gelet hierop valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom deze gevorderde advocaatkosten voor rekening van [gedaagde] dienen te komen. Voor zover [eiser] heeft willen stellen dat de facturen deels betrekking hebben op de procedure over de strook grond, had het op de weg van [eiser] gelegen te onderbouwen welk gedeelte van de facturen als kosten aangemerkt kunnen worden die [eiser] heeft moeten maken om in de positie te geraken zoals hij bij overeenkomst in 1995 door [gedaagde] gebracht had dienen te zijn. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, zal de rechtbank de vordering voor zover zij betrekking heeft op de facturen van 1 maart 2007, 2 juli 2007 en 1 oktober 2007 afwijzen.
4.25. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] een bedrag van EUR 5.051,49 ter zake van advocaat- en proceskosten aan [eiser] dient te betalen. [eiser] vordert ook notariskosten, kosten van het Kadaster en de rentmeester en kosten van het vervangen van het hout van de steiger. Ook daarvan stelt [eiser] dat het om kosten gaat die hij heeft moeten maken om in de positie te geraken zoals hij bij overeenkomst in 1995 door [gedaagde] gebracht had dienen te zijn. De verweren van [gedaagde] tegen deze facturen zullen hierna worden besproken.
Factuur Holtman Begheijn van 23 oktober 1995 ad ƒ 528,75
4.26. [eiser] voert aan dat de kosten van de factuur van notaris Begheijn van 23 oktober 1995 zien op een bemiddelingspoging van de notaris. [gedaagde] stelt hier tegenover dat niet is aangetoond dat de kosten verband houden met het geschil over de strook grond.
4.27. De rechtbank overweegt dat uit de factuur niet blijkt dat deze kosten betrekking hebben op de strook grond. Gelet op de betwisting van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om te onderbouwen waarom deze kosten kunnen worden aangemerkt als kosten die [eiser] heeft moeten maken om in de positie te geraken zoals hij bij overeenkomst in 1995 door [gedaagde] gebracht had dienen te zijn. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, zal de rechtbank de vordering voor zover zij betrekking heeft op de factuur van 23 oktober 1995 als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Kosten Kadaster van 22 mei 2000 ad ƒ 439,--
Factuur Meertens Vastgoed bv (rentmeester) van 11 januari 2001 ad ƒ 624,75
4.28. [eiser] stelt dat deze kosten zijn gemaakt om zijn rechtspositie jegens [gedaagde] te kunnen inschatten. Het Kadaster heeft om die reden in 2000 ingemeten welk stuk grond precies aan [eiser] verkocht was. De rentmeester heeft om dezelfde reden geadviseerd over de status van de grond.
4.29. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat uit de brief van het Kadaster van 22 mei 2000 slechts blijkt dat een perceel in de gemeente [woonplaats], [perceel] is ingemeten en niet dat het de strook grond in kwestie betreft. Die is immers kadastraal bekend als gemeente Maarssen, [perceel] Ook uit de factuur van de rentmeester van 11 januari 2001 blijkt niet dat deze betrekking heeft op de onderhavige strook grond. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden ingezien dat ook deze kosten voor rekening van [gedaagde] zouden moeten komen. De vordering van [eiser] zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen voor zover zij betrekking heeft op de kosten van het Kadaster van 22 mei 2000 en de factuur van Meertens Vastgoed bv van 11 januari 2001.
Factuur [C.] van 13 december 2006 ad EUR 520,--
4.30. [eiser] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat [gedaagde] de steiger op de erfgrens had afgezaagd en alleen van haar deel de planken had vervangen. Dat zag er volgens [eiser] niet uit. [eiser] stelt de steiger nadien opnieuw van planken te hebben voorzien. De kosten van deze planken voor de steiger bedragen volgens [eiser] EUR 520,--.
4.31. [gedaagde] betwist dat deze kosten verband houden met de strook grond in kwestie en stelt tevens dat dit bedrag door [eiser] is aangewend ten behoeve van zijn eigen perceel zodat hij dit bedrag niet bij [gedaagde] kan terugvorderen.
4.32. De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van [eiser] blijkt dat hij de planken van de steiger heeft vervangen omdat hij de ontstane situatie niet mooi vond. Uit de verklaring van [eiser] blijkt echter niet dat het noodzakelijk was de planken van de steiger te vervangen. De rechtbank is van oordeel dat daardoor niet is komen vast te staan dat [eiser] deze kosten heeft moeten maken om in de positie te geraken waarin hij door [gedaagde] in 1995 gebracht had dienen te zijn. De rechtbank zal derhalve de vordering van [eiser] voor zover zij betrekking heeft op de factuur van 13 december 2006 afwijzen.
Nota van afrekening Holtman Begheijn van 23 februari 2007 ad EUR 3.534,50
4.33. [eiser] stelt dat deze kosten zien op de levering van de strook grond door [gedaagde] aan hem. Deze kosten hadden niet gemaakt hoeven worden als de strook grond in 1995 meteen was meegeleverd.
4.34. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat deze kosten voor rekening van [eiser] moeten blijven omdat de grond kosten koper aan [eiser] is verkocht. De kosten van de levering waren volgens [gedaagde] in 1995 hoger geweest als de strook grond toentertijd al was meegeleverd.
4.35. De rechtbank deelt de visie van [gedaagde] ten aanzien van deze notariskosten niet. Naar het oordeel van de rechtbank valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien waarom de kosten van levering van de grond in 1995 hoger zouden zijn geweest als de strook grond toentertijd direct was meegeleverd.
4.36. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] de kosten van de door de notaris opgemaakte (extra) akte van levering heeft moeten maken om in de positie te geraken waarin hij in 1995 door [gedaagde] gebracht had dienen te zijn. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de factuur. [gedaagde] zal deze gestelde kosten ad EUR 3.534,50 gelet op het voorgaande moeten vergoeden.
4.37. [eiser] voert aan dat de vlaggenmast in 1995 aan hem is verkocht en dat hij destijds onder protest de vlaggenmast aan [gedaagde] heeft afgegeven. Hij vordert thans afgifte van de vlaggenmast.
4.38. [gedaagde] voert daar tegenover aan dat de vlaggenmast in 1995 weliswaar op het aan [eiser] verkochte perceel lag maar volgens [gedaagde] is niet overeengekomen dat ook de vlaggenmast aan [eiser] zou worden verkocht.
4.39. [eiser] heeft zijn stelling dat de vlaggenmast in 1995 aan hem is verkocht niet nader onderbouwd hoewel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank wel op zijn weg had gelegen. Nu hij dit heeft nagelaten zal de rechtbank zijn vordering tot afgifte van de vlaggenmast en de gevorderde dwangsom afwijzen.
Schadevergoeding nader op te maken bij staat
4.40. [eiser] stelt dat hij niet in staat is geweest een kanoverhuurbedrijf te exploiteren nu de strook grond niet in 1995 aan hem is geleverd. Daarom heeft hij schade geleden in de vorm van gederfde huurinkomsten. Deze schade moet volgens [eiser] nog nader worden becijferd evenals de schade die hij heeft geleden als gevolg van de aankoop en het vervolgens moeten verkopen van kano's toen bleek dat hij geen eigenaar van de strook grond was geworden. [eiser] stelt daarnaast dat hij geen ligplaatsen voor boten heeft kunnen verhuren en hij heeft deze gederfde huurinkomsten ter gelegenheid van de comparitie van partijen becijferd op EUR 3.750,-- per jaar gedurende 14 jaar.
4.41. [gedaagde] betwist deze schade. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] nooit een verhuurbedrijf voor kano's en ligplaatsen voor boten had mogen exploiteren omdat het aan de strook grond grenzende water niet zijn eigendom is. Bovendien had hij een verhuurbedrijf kunnen exploiteren op zijn eigen grond dat ook aan water grenst. Ook nu hij de strook grond al geruime tijd in eigendom heeft, exploiteert hij geen verhuurbedrijf zodat de gestelde schade om die reden ongeloofwaardig is. Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat de schade onvoldoende is onderbouwd.
4.42. De rechtbank overweegt dat [eiser] niet heeft betwist dat hij niet een verhuurbedrijf had mogen exploiteren omdat het aan de strook grond grenzende water niet zijn eigendom, maar eigendom van [gedaagde] is. Het moet er daarom voor worden gehouden dat exploitatie van het verhuurbedrijf niet mogelijk was geweest. Derhalve is niet komen vast te staan dat [eiser] enige vorm van schade heeft geleden. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] ten aanzien van gederfde huurinkomsten, de schade als gevolg van de aan- en verkoop van de kano's en de verwijzing naar de schadestaatprocedure derhalve afwijzen.
Vordering [eiser] en verrekening
4.43. De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] een bedrag van EUR 8.585,99 aan [eiser] dient te betalen, bestaande uit de kosten van de notaris voor de akte van levering ad EUR 3.534,50 vermeerderd met de advocaatkosten die betrekking hebben op de strook grond ad EUR 5.051,49. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit de kosten die [eiser] heeft moeten maken teneinde in een positie te geraken zoals hij bij overeenkomst in 1995 door [gedaagde] gebracht had dienen te zijn.
4.44. [gedaagde] stelt dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt omdat [gedaagde] een nieuwe beschoeiing heeft geplaatst langs de strook grond die na plaatsing door de levering van de strook grond aan [eiser] eigendom is geworden van [eiser]. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij daarom een vordering op [eiser] heeft op grond van ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op verrekening van haar vordering op [eiser] met het bedrag dat zij aan [eiser] dient te voldoen.
4.45. [gedaagde] begroot haar vordering op [eiser] op EUR 7.125,--, zijnde de kosten van vervanging van de beschoeiing die [eiser] zich heeft bespaard. Zij heeft dit onderbouwd met een factuur van de vervanging van de beschoeiing. Op de factuur staat een totaalbedrag vermeld van EUR 16.815,-- exclusief BTW. De gehele beschoeiing is volgens [gedaagde] 59 meter lang zodat de nieuwe beschoeiing per meter EUR 285,= heeft gekost. De onderhavige strook grond is volgens [gedaagde] 25 meter lang dus [eiser] is verrijkt voor een bedrag van 25 meter x EUR 285,=, zijnde een bedrag van EUR 7.125,--.
4.46. [eiser] voert daartegenover aan dat de beschoeiing in prima staat was en dus niet vervangen hoefde te worden. Bovendien had de beschoeiing goedkoper kunnen worden vervangen als metaal was gebruikt, dat had de helft gekost. Ten slotte stelt [eiser] in dit kader dat uit de factuur niet volgt dat deze slechts betrekking heeft op het vervangen van de beschoeiing.
4.47. De rechtbank overweegt als volgt. [eiser] heeft niet betwist dat [gedaagde] de beschoeiing heeft vervangen. [gedaagde] stelt tegenover het verweer van [eiser] dat de beschoeiing niet vervangen hoefde te worden, dat er wel een noodzaak bestond tot vervanging omdat er een gat in zat. Wat er ook zij van deze stellingen, door het vervangen van de beschoeiing is het risico weggenomen dat deze toch op enige termijn door [eiser] zou moeten worden vervangen. Daarmee heeft [eiser] zich uitgaven bespaard en derhalve is hij verrijkt. Deze verrijking is ten koste gegaan van [gedaagde] nu de beschoeiing uit het vermogen van [gedaagde] eigendom van [eiser] is geworden, zodat [eiser] verplicht is de schade van [gedaagde] te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
4.48. [gedaagde] stelt dat [eiser] is verrijkt voor een bedrag van EUR 7.125,--. De rechtbank overweegt dat de stelling van [eiser] dat de beschoeiing goedkoper vervangen had kunnen worden als metaal was gebruikt niet afdoet aan het feit dat [eiser] is verrijkt met de waarde van de beschoeiing met het thans gebruikte materiaal. Het verweer van [eiser] dat uit de factuur niet volgt dat deze slechts betrekking heeft op het vervangen van de beschoeiing, wordt door de rechtbank verworpen. Op de factuur staat vermeld: “59 m1 damwand”. Gelet op de door [gedaagde] gestelde afmetingen van de gehele beschoeiing en die van de strook grond had het op de weg van [eiser] gelegen om te onderbouwen waarom deze afmetingen niet juist zijn dan wel te onderbouwen voor welk ander doel [gedaagde] de damwand heeft aangewend.
4.49. De rechtbank is van oordeel dat bij het begroten van het bedrag waarmee [eiser] is verrijkt in aanmerking dient te worden genomen dat de beschoeiing in 2004 is vervangen terwijl de strook grond pas in 2006 aan [eiser] is geleverd. [eiser] heeft derhalve twee jaar geen voordeel genoten van de beschoeiing.
4.50. Gelet op alle omstandigheden van het geval zou [eiser], indien hij zonder enige tegenprestatie de nieuwe beschoeiing als zijn eigendom zou kunnen behouden, naar het oordeel van de rechtbank ten koste van [gedaagde] ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Alles afwegende begroot de rechtbank het bedrag van [eiser]s verrijking op EUR 4.000,--.
4.51. [eiser] heeft de bevoegdheid tot verrekening van dit bedrag met de vordering van hem op [gedaagde] niet betwist. Niet is gesteld of gebleken dat niet aan de vereisten van artikel 6:127 is voldaan. Het beroep op verrekening zal derhalve worden toegewezen. Dit betekent dat de vordering van [eiser] tot een bedrag van (EUR 8.585,99 minus EUR 4.000,-- =) EUR 4.585,99 zal worden toegewezen en voor het overige zal worden afgewezen.
4.52. De gevorderde rente zal gelet op de sommatiebrief van de advocaat van [eiser] worden toegewezen vanaf 10 november 2007.
4.53. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.54. Nu beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze.
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 4.585,99 (duizendvierhonderdzestig euro en negenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het bedrag van EUR 4.585,99 vanaf 10 november 2007 tot de dag van volledige betaling,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009.