ECLI:NL:RBUTR:2009:BK1830

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
276565 / JE RK 09-2616
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Utrecht op 30 oktober 2009 een voorlopige machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Dit verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, die op 29 oktober 2009 zowel telefonisch als schriftelijk om deze machtiging had verzocht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van de jeugdige ernstig belemmeren. De jeugdige, die lijdt aan ADHD en andere emotionele problemen, heeft eerder behandelingen ondergaan in psychiatrische instellingen en heeft te maken gehad met alcohol- en drugsverslaving.

Tijdens de zitting werd besproken dat de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) ten uitvoer te leggen. Echter, zowel de jeugdige als haar moeder gaven de voorkeur aan plaatsing in een gesloten jeugdzorg accommodatie, mits daar een veilige situatie voorhanden is. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot tenuitvoerlegging van de machtiging in een JJI, en heeft de voorlopige machtiging verleend voor de periode van 30 oktober 2009 tot 27 november 2009, afhankelijk van het indicatiebesluit.

De kinderrechter benadrukte dat de veiligheid van de jeugdige voorop staat en dat, ondanks het beleid van het Ministerie van Justitie om plaatsing in een JJI te vermijden, in dit geval de ernst van de situatie van de jeugdige een tijdelijke plaatsing in een JJI noodzakelijk maakt. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden, en de zaak is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Voorlopige machtiging uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg
Zaaknummer: 276565 / JE RK 09-2616
Beschikking van 30 oktober 2009 van de kinderrechter met betrekking tot de minderjarige:
[jeugdige] (roepnaam [jeugdige]) [jeugdige], geboren te [geboorteplaats], op [1992],
kind van
[vader], wonende te [woonplaats],
en
[moeder], wonende te [woonplaats].
Thans is niet duidelijk wie met het ouderlijk gezag is belast.
1. Verloop van de procedure
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 29 oktober 2009 telefonisch en op 30 oktober 2009 schriftelijk verzocht om onmiddellijk een voorlopige machtiging te verlenen om de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven.
De afschriften van de verklaring van de stichting voorzien van instemming van de gedragskundige en het indicatiebesluit zullen ten spoedigste worden overgelegd.
Aangezien verlening van een machtiging in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is verzocht, is aan de jeugdige als raadsvrouw toegevoegd mr. T.P.M. Moons.
Op 30 oktober 2009 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [jeugdige], de jeugdige,
- de raadsvrouw van [jeugdige], mr. T.P.M. Moons,
- de heer [vader], de vader,
- mevrouw [moeder], de moeder,
- namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw A. van Duffelen,
- namens Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna: BJZ), de heer D. Korfker, gezinsvoogd.
2. Beoordeling van het verzochte
2.1. Bij beschikking van 29 oktober 2009 van de kinderrechter Utrecht is de jeugdige voorlopig onder toezicht gesteld, met ingang van 29 oktober 2009 tot 29 januari 2010.
Uit de verkregen informatie blijkt dat, hangende het nog lopende onderzoek, uithuisplaatsing van de jeugdige dringend en onverwijld noodzakelijk is in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wegens de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren of een ernstig vermoeden daarvan en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
2.2. De Raad heeft verzocht het toe te staan de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdzorg te laten plaatsvinden in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Dit verzoek is ter zitting uitvoerig besproken. De conclusie van dit debat was dat alle betrokkenen (schoorvoetend) hebben ingestemd met deze mogelijkheid, zij het dat zowel de jeugdige als de moeder, met instemming van de andere aanwezigen, er een voorkeur voor hebben dat de jeugdige niet in JJI zal behoeven te verblijven in afwachting van een behandelplek in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, doch alleen indien op die overbruggingsplaats een veilige situatie voor haar bestaat, zonder drugs en alcohol en zonder seksuele contacten met jongens en mannen. Bij de oorzaak van deze problemen speelt een belangrijke rol dat uit eerdere (psychiatrische) onderzoeken is gebleken dat de jeugdige lijdt aan ADHD, een stoornis in de emotieregulatie en dat er ernstige zorgen zijn over de persoonlijkheidsontwikkeling. De jeugdige is hiervoor in 2008 behandeld in Fornhese, een psychiatrische kliniek voor jongeren. In 2009 is de jeugdige enige tijd opgenomen geweest in de Jellinekkliniek in verband met haar alcohol- en drugsverslaving.
2.3. De kinderrechter overweegt als volgt. Ter uitleg dient dat de Raad het nu te bespreken verzoek heeft gedaan, omdat zij ook het verzoek om een voorlopige machtiging. De raad is echter niet belast met de tenuitvoerlegging van deze beschikking. Dat is BJZ.
Op grond van Artikel VII van de Wijzigingswet van Wet op de jeugdzorg is met betrekking tot de invoering van de gesloten jeugdzorg bepaald dat BJZ een machtiging gesloten jeugdzorg ten uitvoer mag doen leggen in een JJI als er geen gewone plaats is in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Die bevoegdheid bestaat tot 1 januari 2010. Het is in dit geval aan BJZ als degene die de machtiging ten uitvoer moet leggen of dat in het onderhavige geval noodzakelijk is. Daarvoor is, zo blijkt, geen afzonderlijke machtiging van de kinderrechter noodzakelijk.
De kinderrechter zal de Raad in zijn verzoek tot tenuitvoerlegging in een JJI, zoals ter zitting mondeling is gedaan, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. De gezinsvoogd heeft ter zitting meegedeeld dat in elk geval de noodzaak bestaat dat de jeugdige zo spoedig mogelijk op een veilige plek zal komen, zoals hiervoor is beschreven. Indien dit niet anders kan, zal dat wat hem en de Raadsvertegenwoordiger betreft in een JJI zijn. Hoewel dit beslispunt niet aan de kinderrechter voorligt, maakt hij gebruik van de mogelijkheid om uit te spreken dat hij volledig achter deze mogelijke oplossing staat. Het gaat daarbij om een – hopelijk – korte overbruggingsperiode.
Het is de kinderrechter bekend dat de plaatsing van een jeugdige in accommodaties gesloten jeugdzorg geschiedt vanuit het Ministerie van Justitie. Het is de kinderrechter eveneens bekend dat het beleid van de Minister er sinds 1 augustus 2009 in plaats van 1 januari 2010 op is gericht dat jeugdigen niet meer in een JJI worden geplaatst. Hoewel de kinderrechter begrijpt welke overwegingen tot deze beslissing hebben geleid, dient bij afwezigheid van voldoende plaatsen in de gesloten jeugdzorg in een geval als het onderhavige de balans door te slaan naar plaatsing in een JJI. Immers, de situatie waarin de jeugdige zich bevindt, zoals hiervoor omschreven, is dermate ernstig dat een tijdelijke plaatsing in een JJI dient te prevaleren boven de huidge situatie, waarin zij zich in buitengewoon onveilige situaties plaatst en waarin de ouders, hoewel zij zeer betrokken op hun dochter zijn, onmachtig zijn deze ernstige problematiek van hun dochter te begeleiden. Naar het oordeel van de kinderrechter dient de veiligheid van de jeugdige voor te gaan op het – op zichzelf juiste – beleidsuitgangspunt van de Minister. Het kan niet zo zijn dat de jeugdige als gevolg van dit beleid en bij gebreke van een snelle en passende plaatsing in de gesloten jeugdzorg dan maar in een voor haar gevaarlijke situatie moet blijven verkeren.
3. Beslissing
De kinderrechter
3.1. verleent voorlopige machtiging om de jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, zonder daartoe strekkend indicatiebesluit, met ingang van 30 oktober 2009 tot 27 november 2009 indien het indicatiebesluit daartoe strekt,
3.2. verklaart de Raad voor de Kinderbescherming niet-ontvankelijk in haar verzoek tot tenuitvoerlegging van deze machtiging in een JJI,
3.3. houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 30 oktober 2009 door mr. A.S. Penders, kinderrechter, in bijzijn van D.B.T. Koster als griffier.