ECLI:NL:RBUTR:2009:BK1522

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600445-09 en 03/505354-08 (TUL) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en drugshandel in Maastricht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in harddrugs. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het vervoeren van aanzienlijke hoeveelheden heroïne en cocaïne, evenals van deelname aan een organisatie die tot doel had deze drugs buiten Nederland te brengen. De rechtbank baseerde haar oordeel op afgeluisterde telefoongesprekken, observaties en getuigenverklaringen, waaruit bleek dat de verdachte en zijn medeverdachten regelmatig contact hadden met buitenlandse afnemers en dat zij drugs verkochten aan deze klanten. De verdachte had meerdere keren drugs vervoerd van Rotterdam naar Maastricht, waar deze drugs bestemd waren voor verkoop aan buitenlandse klanten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deel uitmaakte van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met het oogmerk om misdrijven te plegen, in dit geval de handel in harddrugs. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 18 april 2009 in Nederland ongeveer 500 gram heroïne en 49,95 gram cocaïne had vervoerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600445-09 en 03/505354-08 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 oktober 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring te Haarlem,
raadsman mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 en 9 oktober 2009, waarbij de officier van justitie, mr. R.A.E. van Noort, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
Hierna zullen verdachte en zijn medeverdachten worden aangeduid als respectievelijk [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2],[medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
Feit 1: 500 gram heroïne en/of 49,95 gram cocaïne met anderen in een auto heeft vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad en 23,1 gram en/of 24,3 gram cocaïne met anderen in een garagebox aanwezig heeft gehad;
Feit 2: met anderen hoeveelheden drugs buiten Nederland heeft gebracht;
Feit 3: deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie, welke organisatie tot doel had het opzettelijk buiten Nederland brengen van drugs.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de tapverslagen en observaties van de verdachten, waaruit blijkt dat [verdachte] deel uitmaakte van een groep die tot doel had om drugs te verkopen. Blijkens zijn eigen verklaring heeft [verdachte] namelijk voor de groep meerdere malen drugs vervoerd naar Maastricht.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Het dossier bevat echter, aldus de verdediging, onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat [verdachte] de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De raadsman wijst daarbij op de tapverslagen, waarin [verdachte] alleen op de actiedag voorkomt, de OVC-gesprekken, de omstandigheid dat niet is gebleken van een link met buitenlandse afnemers en de verklaring [verdachte] zelf.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Onderzoek naar drugshandel door [medeverdachte 1] en anderen
In de maanden november 2008 en januari 2009 komen bij de politie Utrecht diverse CIE-meldingen binnen. In deze CIE-meldingen staat dat een man genaamd [medeverdachte 1] (bijnaam [medeverdachte 1]) in de drugshandel zit. De drugs worden geregeld in Utrecht en worden verkocht in Maastricht. [medeverdachte 1] zou gebruik maken van de mobiele telefoons met de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2]. [medeverdachte 1] zou meerdere mensen voor hem hebben werken die de drugs verkopen, waaronder [medeverdachte 6] .
Op basis van de CIE-informatie wordt op 2 maart 2009 onder de naam “Comanche” een onderzoek ingesteld naar de handel in drugs door [medeverdachte 1]. De twee telefoonnummers die in de CIE-informatie genoemd worden, te weten [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] (hierna te noemen respectievelijk ‘de [telefoonnummer 1]’ en ‘de [telefoonnummer 2]’), worden vervolgens afgeluisterd .
Tijdens het onderzoek komt naar voren dat, naast de bovengenoemde telefoons, tevens met andere telefoons over drugs gesproken wordt. De volgende telefoonnummers worden daarop op verschillende tijdstippen in het onderzoek eveneens afgeluisterd:
- [telefoonnummer 3], hierna te noemen ‘de [telefoonnummer 3]’;
- [telefoonnummer 4], hierna te noemen ‘de [telefoonnummer 4]’;
- [telefoonnummer 5], hierna te noemen ‘de [telefoonnummer 5]’;
- [telefoonnummer 6], hierna te noemen ‘de [telefoonnummer 6]’;
- [telefoonnummer 7], hierna te noemen ‘de [telefoonnummer 7]’.
Uit de gesprekken, gevoerd op bovengenoemde telefoons, blijkt dat de gebruikers van deze mobiele telefoons zich bezighouden met de handel in verdovende middelen. Uit de gesprekken blijkt namelijk dat gebruik wordt gemaakt van een –voor de handel in verdovende middelen zo typische -verhullende wijze van onderlinge communicatie. Zo wordt onder andere gesproken over mika, bruno, wittie en melk, worden hoeveelheden en bedragen genoemd en gaat het over ‘handel’ die nodig is en over klanten .
Tevens blijkt uit deze gesprekken dat de gebruikers van deze telefoons drugs verkopen aan buitenlandse afnemers. Deze gesprekken worden gevoerd in de Franse of Arabische taal, waarbij de afnemers een afspraak maken met de dealers net over de grens in Nederland, te weten in Maastricht en omgeving. Meerdere buitenlandse afnemers zeggen tijdens deze gesprekken dat ze zich op dat moment nog in het buitenland bevinden en op weg zijn naar Nederland .
Naast het afluisteren van telefoonnummers observeert de politie ook diverse verdachten stelselmatig in de periode van 2 maart 2009 tot en met 2 mei 2009 .
Overige verdachten
Uit de tapverslagen en observaties komen naast [medeverdachte 1] ook andere verdachten naar voren die zich mogelijk zouden bezighouden met drugs en drugshandel.
Uit de reeds genoemde CIE-informatie zou blijken dat [medeverdachte 6] één van de drugsrunners is van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 6] wordt door het observatieteam herkend bij de woningen aan de [adres] te Maastricht . Uit de tapverslagen van de [telefoonnummer 3] blijkt dat in de onderzoeksperiode met dit toestel drugsgerelateerde gesprekken gehouden worden . De gebruiker van dit toestel wordt meerdere keren [naam] genoemd, terwijl de voornaam van [medeverdachte 6] [naam] is .
[medeverdachte 4] wordt op 19 februari 2009 door de politie in Maastricht gecontroleerd in een VW Golf met kenteken [kenteken]. [medeverdachte 4] geeft bij deze controle de [telefoonnummer 1] op als zijnde zijn eigen nummer .
Op 31 maart 2009 vindt een observatie plaats bij de [adres] te Maastricht. Hierbij wordt [E] herkend door de verbalisanten als één van de bezoekers van de woning. Een bekende bijnaam van [E] is [naam], aldus de politie . Uit de tapverslagen van de [telefoonnummer 6] blijkt dat in de onderzoeksperiode met dit toestel drugsgerelateerde gesprekken gehouden worden . De gebruiker van dit nummer wordt [naam] genoemd .
Na de aanhoudingen op 17 en 18 april 2009 blijkt echter dat niet [E] de verdachte in dit onderzoek kon zijn, maar zijn broer [medeverdachte 3]. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat naast [E] ook zijn broer [medeverdachte 3] ‘[naam]’ wordt genoemd. [getuige] wordt een foto getoond van [medeverdachte 3]. Zij herkent de persoon op de foto als zijnde ‘[naam]’, en vermeldt daarbij dat hij op 3 juni 2009 gaat trouwen . Blijkens zijn eigen verklaring bij de politie op 19 april 2009 gaat [medeverdachte 3] “binnenkort trouwen” .
Op 11 april 2009 wordt de [telefoonnummer 6] gebeld door een onbekend nummer. De [telefoonnummer 6] bevestigt dat hij ‘[medeverdachte 3]’ heet en dat hij de broer is van [E] .
Blijkens een door de officier van justitie ter zitting overhandigd detentieoverzicht van [E] heeft [E] van 9 december 2008 tot en met 14 april 2009 gedetineerd gezeten. Op 14 april 2009 heeft hij verlof gekregen waarvan hij niet is teruggekeerd.
Uit onderzoeksgegevens blijkt verder dat één van de verdachten met de roepnaam ‘[naam]’ verblijft in de woning aan de [adres] te Maastricht. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat op de [adres] een zevental personen staat ingeschreven, waaronder [medeverdachte 5] .
De betrokken panden en auto’s
Tijdens het onderzoek ontstaat, naar aanleiding van een tip van de politie Maastricht, het vermoeden dat een groep die zich met drugshandel bezighoudt, gebruik maakt van de [adres] te Maastricht als drugspand .
Zo wordt op 9 april 2009 door het observatieteam gezien dat een man de woning aan de [adres] te Maastricht betreedt. Deze persoon wordt door de verbalisanten herkend als zijnde [medeverdachte 6] .
In de buurt van de [adres] worden vanaf 31 maart 2009 tot en met 17 april 2009 diverse auto’s gezien. De inzittenden of één van de inzittenden van deze auto’s gaan / gaat vervolgens de woning aan de [adres] binnen.
Het betreft de volgende auto’s:
- VW Golf, kenteken [kenteken], hierna te noemen ‘de grijze Golf’;
- VW Polo, kenteken [kenteken] , hierna te noemen ‘de Polo’.
De grijze Golf staat op naam van [zus]. [zus] is de zus van [medeverdachte 1]. Op 26 oktober 2008 werd [medeverdachte 6] in deze auto gecontroleerd door de politie in Maastricht. Op 19 februari 2009 wordt [medeverdachte 4] in Maastricht in deze auto gecontroleerd door de politie .
De Polo staat ook op naam van [zus]. [medeverdachte 6] wordt vaak gezien als de bestuurder van de Polo. Zowel de Polo als de grijze Golf worden vaak samen gezien .
Op 7 april 2009 wordt door het observatieteam gezien dat de bestuurder van de grijze Golf stopt op de [adres] te Maastricht. De bestuurder van de auto gaat de woning aan de [adres] binnen en gaat even later weer naar buiten . Op 14 en 15 april 2009 wordt de Polo meerdere malen in de buurt van de [adres] gezien .
Op 9 april 2009 wordt door het observatieteam gezien dat de bestuurder van de Polo uit zijn auto stapt en in de richting van de [adres] te Maastricht loopt. Enige tijd later komt hij terug en stapt hij weer in de auto en rijdt weg.
Op 14 april 2009 wordt door het observatieteam gezien dat de Polo geparkeerd staat op de [adres], ter hoogte van de garageboxen 22 tot en met 24 .
Uit deze bevindingen ontstaat het vermoeden dat de groep voor de handel in drugs, naast de [adres], tevens gebruik maakt van de woning aan de [adres] te Maastricht en van één van die garageboxen aan de [adres] te Maastricht.
Actiedag
Op 17 april 2009 houdt de politie een zogenaamde ‘actiedag’. Op deze dag worden de bovengenoemde verdachten onder observatie genomen en worden de tapgesprekken direct afgeluisterd.
Uit deze observaties komt, met behulp van de uitgeluisterde telefoongesprekken, naar voren dat er die dag in Maastricht diverse deals in drugs plaatsvinden.
Zo hebben de gebruikers van de [telefoonnummer 4], de [telefoonnummer 2], de [telefoonnummer 1] en de [telefoonnummer 5] die dag contact met meerdere gebruikers van telefoons met buitenlandse nummers. Tijdens deze telefoongesprekken wordt in het Frans of het Arabisch gesproken en wordt versluierd taalgebruik gehanteerd voor drugs. Er worden vervolgens afspraken gemaakt op diverse locaties, zoals bij het station, het Novotel, Gronsveld of de Praxis. De gebruiker van de [telefoonnummer 4] wordt [G] genoemd .
Uit observatieverslagen blijkt dat op 17 april 2009 de bestuurder(s) cq inzittenden van een VW Golf met kenteken [kenteken] (hierna te noemen ‘de zwarte Golf’) en een Audi A4 met kenteken [getuige] (hierna te noemen ‘de Audi’), diverse malen contact hebben met bestuurders van auto’s met buitenlandse kentekens .
Op 17 april 2009 te 17:11 uur en te 19:18 uur wordt door het observatieteam gezien dat een personenauto, te weten een Seat Leon met kenteken [kenteken] (hierna te noemen ‘de Seat’) stopt bij de garageboxen 22,23 en 24 gelegen tussen de [adres] en de [adres] te Maastricht, ter hoogte van de [adres] . Op 17 april 2009 te 23:55 uur wordt door het observatieteam gezien dat de Audi bij de garageboxen aan de [adres] staat .
Uit de tapverslagen wordt tevens duidelijk dat de gebruiker van de [telefoonnummer 4] op 17 april 2009 naar Utrecht zou gaan om een hoeveelheid drugs te kopen .
De gebruiker van de [telefoonnummer 4] heeft tussen 18:00 uur en 19:00 uur contact met de gebruikers van de [telefoonnummer 3], de [telefoonnummer 1] en de [telefoonnummer 5]. Uit deze tapgesprekken blijkt dat de gebruiker van de [telefoonnummer 4] op weg is naar Utrecht om ‘handel’ mee te nemen, aangezien de ‘handel’ begint op te raken .
De gebruiker van de [telefoonnummer 4] heeft tussen 17:55 uur en 21:20 uur meerdere malen contact met de gebruiker van de [telefoonnummer 7].
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat de [telefoonnummer 7] van hem is en dat verder niemand anders gebruik maakt van dit toestel. De gebruiker van de [telefoonnummer 7] zal verder [verdachte] worden genoemd .
De gebruiker van de [telefoonnummer 4] wordt door [verdachte] ‘[medeverdachte 1]’ genoemd. Beide personen spreken af bij een theehuis in Utrecht. De gebruiker van de [telefoonnummer 4] zegt dat [verdachte] ‘12 melk’ moet meenemen en ‘50’ erbij .
Rond 21:00 uur wordt door het observatieteam waargenomen dat [medeverdachte 1] met een onbekend persoon een ontmoeting heeft in een theehuis in Utrecht .
[medeverdachte 1] vertrekt daarna weer in de richting van Maastricht. Hij rijdt in de Polo. Door het observatieteam wordt gezien dat [medeverdachte 1] bij een stoplicht in Utrecht stilstaat. Terwijl hij stilstaat heeft hij door zijn openstaande raam contact met de bestuurder van een BMW 325 I met het kenteken [kenteken] (hierna te noemen ‘de BMW’).
[medeverdachte 1] wordt op 17 april 2009 te 21:48 uur door het arrestatieteam aangehouden op de Rijksweg A2 ter hoogte van hectometerpaal 106 (gemeente Hedel) . In de auto waarin [medeverdachte 1] zit, wordt de mobiele telefoon met het nummer [telefoonnummer 4] aangetroffen. In de kleding van [medeverdachte 1] blijkt een mobiele telefoon te zitten met het nummer [telefoonnummer 2] .
Uit het vorenstaande blijkt dat [medeverdachte 1] op 17 april 2009 de gebruiker is van de [telefoonnummer 4] en van de Polo. Tevens blijkt hij in het bezit te zijn van de [telefoonnummer 2]. [medeverdachte 1] wordt de ‘[medeverdachte 1]’ genoemd, hetgeen hij ook bij de politie bevestigd heeft .
Uit de tapverslagen blijkt dat [verdachte] tussen 17 april 2009 te 23:09 uur en 18 april 2009 te 00:40 uur meerdere malen contact heeft met de gebruiker(s) van de [telefoonnummer 5].
[verdachte] is onderweg naar Maastricht en moet volgens de gebruiker van de [telefoonnummer 5] opschieten en groot licht geven zodra hij in de buurt van het tankstation is. De ‘[medeverdachte 1]’ is verdwenen, aldus de gebruiker van de [telefoonnummer 5]. De gebruiker van de [telefoonnummer 5] wordt door [verdachte] ‘[medeverdachte 4]’ genoemd .
[verdachte] wordt op 18 april 2009 om 00:32 uur ook nog gebeld door de gebruiker van de [telefoonnummer 3]. Deze persoon vraagt aan [verdachte] of hij nog iets te eten wil bij de MC Donald’s .
Door de gebruiker van de [telefoonnummer 3] wordt later in de nacht van 18 april 2009 nog diverse malen geprobeerd telefonisch contact te zoeken met [verdachte].
Op 18 april 2009 te 00:55 uur wordt de bestuurder van de BMW aangehouden op de Rijksweg A2 ter hoogte van hectometerpaal 227,8 (gemeente Echt-Susteren). De bestuurder van deze auto blijkt [verdachte] te zijn. In de auto wordt de mobiele telefoon met het nummer [telefoonnummer 7] aangetroffen . In de auto worden twee zakken met beide 1000 gram bruin poeder aangetroffen . Dit blijkt later een mengsel van coffeïne en paracetamol te zijn . In de auto wordt tevens een zak met 500 gram bruin poeder aangetroffen . Het bruine poeder blijkt later heroïne te bevatten . Tijdens de insluitingfouillering van [verdachte] wordt op zijn kleding nog een zakje met 49,95 gram poeder aangetroffen . Dit blijkt later cocaïne te bevatten .
Door de verbalisanten die [verdachte] aanhouden wordt vervolgens de BMW overgebracht naar Maastricht via de Rijksweg A2. Nadat deze auto de Seat passeert bij het Esso tankstation, rijdt de Seat achter de BMW aan, waarop de Seat aan de kant wordt gezet. De inzittenden van de Seat worden vervolgens op 18 april 2009 om 01:05 uur aangehouden op de Rijksweg A2 ter hoogte van hectometerpaal 235. De drie inzittenden van de Seat blijken te zijn genaamd:
- [medeverdachte 2];
- [medeverdachte 4];
- [medeverdachte 3] .
In de Seat worden drie mobiele telefoons met de nummers [telefoonnummer 8], [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 6] aangetroffen. Tijdens de insluitingfouillering van [medeverdachte 3] wordt op zijn kleding de [telefoonnummer 9] aangetroffen .
Tijdens de fouillering van [medeverdachte 2] is in zijn jas een zakje met 2,65 gram bruin poeder aangetroffen . Het bruine poeder blijkt later heroïne te bevatten .
Doorzoekingen
Op 18 april 2009 te 02:09 uur doorzoekt de politie onder leiding van de rechter-commissaris de woning aan de [adres] te Maastricht .
Hier worden onder andere de volgende goederen in beslag genomen :
- weegschaal en koffiemolen cq mixer;
- een bedrag van € 5.000,-, voornamelijk in briefjes van € 20,00 en € 50,00;
- boterhamzakjes met poeder:
* 24,4 gram van een stof bevattende heroïne;
* 0,14 gram van een stof bevattende cocaïne ;
- een gebruiksaanwijzing voor een vuurwapen, te weten een Umarex, Colt Double Eagle;
- een verblijfsdocument, kentekenbewijzen en verzekeringsbewijzen op naam van [medeverdachte 2];
- CJIB-documentatie op naam van [medeverdachte 1];
- een bekeuring op naam van [medeverdachte 6].
Op 18 april 2009 te 01:18 uur doorzoekt de politie onder leiding van de rechter-commissaris de woning aan de [adres]. In deze woning worden twee personen aangehouden, te weten [medeverdachte 5] en [F] .
Hier worden onder andere de volgende goederen in beslag genomen :
- 3 weegschaaltjes;
- zakje met wiet;
- basepijp;
- mixers;
- in totaal drie zakjes met poeder:
* 1 zakje, netto 205,31 gram van een stof bevattende heroïne;
* 1 zakje, netto 17,81 gram van een stof bevattende heroïne;
* 1 zakje, netto 7,9 gram van een stof bevattende heroïne en cocaïne .
Op 18 april 2009 om 01:43 uur doorzoeken verbalisanten een garagebox nr. 23 aan de [adres] te Maastricht. De verbalisanten van het observatieteam constateren dat nummer 23 voorzien is van een extra gelaste plaat op het sluitwerk, waarna zij besluiten juist deze garagebox te doorzoeken .
In de garagebox worden onder andere de volgende goederen in beslag genomen :
- één zwarte vuilniszak met daarin zakjes met wit en bruin poeder:
* 1001,55 gram = coffeïne en paracetamol;
* 242,66 gram = coffeïne en paracetamol;
* 706,35 gram = coffeïne en paracetamol ;
- een tas van Dirk van den Broek, met daarin drie op een vuurwapen gelijkende voorwerpen, met patronen:
* een gasrevolver, merk Kimar, model Python, wapennummer C97013;
* een pistool (merk Sapl, model GC27, wapennummer 100484);
* een gaspistool (merk Umarex, model Colt Combat Commander, wapennummer D35150805) ;
- een spuitbus pepperspray (merk Sapl) ;
- munitie van het merk PTS, Umatex en Sellier & Bellot;
- zakjes met wit poeder en pillen:
* 23,1 gram; van een stof bevattende cocaïne positief;
* 24,3 gram; van een stof bevattende cocaïne positief ;
- 2 persen;
- diverse peuken.
De weegschalen die bij de [adres] en de [adres] in beslag zijn genomen en de koffiemolen die op de [adres] in beslag is genomen, zijn getest op opiaten. Deze testen zijn positief .
Op een aantal peuken die in de garagebox aan de [adres] zijn gevonden is speeksel met DNA-materiaal gevonden. Dit DNA-materiaal is vergeleken met het DNA-materiaal van de verdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4]. Op twee peuken is de kans dat het aangetroffen DNA-materiaal afkomstig is van iemand anders dan van [medeverdachte 2], kleiner dan 1 op 1 miljard . Op vier peuken is de kans dat het aangetroffen DNA-materiaal afkomstig is van iemand anders dan [medeverdachte 6], kleiner dan 1 op 1 miljard .
Op de (vuur)wapens die in de garagebox aan de [adres] zijn gevonden zijn vingerafdrukken aangetroffen. Eén vingerafdruk op een vuurwapen komt overeen met de vingerafdruk van [medeverdachte 6] .
Afnemers
Op 17 april 2009 houdt de politie zes buitenlandse verdachten aan op verdenking van het afnemen van drugs van de bestuurder van de Audi.
Uit tapverslagen blijkt dat de gebruiker van het Franse telefoonnummer [telefoonnummer 10] op
17 april 2009 tussen 17:29 uur en 17:59 uur meerdere malen contact heeft met de gebruiker(s) van de [telefoonnummer 5] en de [telefoonnummer 1]. Er wordt een afspraak gemaakt bij Gronsveld. De gebruiker van het Franse nummer wordt [X] genoemd .
Om 18:20 uur ziet het observatieteam dat de bestuurder van de Audi contact heeft met de inzittenden van een Peugeot 205 met het Franse kenteken [kenteken]. Er wordt gezien dat deze personen iets uitwisselen .
Bovengenoemde Peugeot 205 wordt op 17 april 2008 te 18:30 uur door de politie aan de kant gezet en de inzittenden worden aangehouden. De inzittenden zijn genaamd: [X] en [Y]. In de auto wordt 114,1 gram heroïne en 3 gram cocaïne aangetroffen .
[X] verklaart dat zij ongeveer twee maanden drugs afneemt bij haar dealer. Het telefoonnummer van haar dealer is de [telefoonnummer 5]. Zij heeft ongeveer 4 à 5 keer bij deze dealer gekocht. Zij herkent mogelijk foto A3 en A6 als haar dealers .
De persoon op foto A3 is [medeverdachte 4] en de persoon op foto A6 is [medeverdachte 6] .
Uit tapverslagen blijkt dat de gebruiker van het Franse telefoonnummer [telefoonnummer 11] op
17 april 2009 tussen 13:21 uur en 18:51 uur meerdere malen contact heeft met de gebruiker(s) van de [telefoonnummer 5] en de [telefoonnummer 1]. De gebruiker van het Franse nummer wordt [Z] genoemd. Hij komt rond 7 uur aan en belt vanuit Luik .
Om 19:05 uur ziet het observatieteam dat de bestuurder van een Peugeot 406 met het Franse kenteken [kenteken] contact heeft met de bestuurders van de Audi en van de zwarte Golf .
Bovengenoemde Peugeot 406 wordt op 17 april 2008 te 20:41 uur door de politie aan de kant gezet en de inzittenden worden aangehouden. De inzittenden zijn genaamd [A] en [Z]. In de auto wordt 53,1 gram heroïne aangetroffen en 1,1 gram cocaïne .
[A] verklaart dat hij al anderhalf jaar cocaïne en heroïne koopt bij een dealer die zichzelf [G] noemt. Hij belt [G] als hij bij Luik is. Ze spreken af bij een tankstation in de buurt van een garage van de Mercedes-Benz. [A] verklaart dat hij daar de neef van [G] heeft ontmoet. Hij stapt bij de neef van [G] in en ze rijden naar een woning toe, waar hij de drugs krijgt.
[A] herkent de persoon op foto A3 (waarop [medeverdachte 4] staat afgebeeld) als [G] en de persoon op foto A6 (waarop [medeverdachte 6] staat afgebeeld) als de neef van [G] ) .
[Z], een reisgenoot van [A] bevestigt zijn verhaal. Hij herkent foto A6 als de neef van [G] .
Uit tapverslagen blijkt voorts dat de gebruiker van het Luxemburgse telefoonnummer [telefoonnummer 12] op 17 april 2009 tussen 19:41 uur en 20:12 uur meerdere malen contact heeft met de gebruiker(s) van de [telefoonnummer 1]. Er wordt een afspraak gemaakt rond negen uur bij het station.
Om 19:43 uur belt de gebruiker van de [telefoonnummer 1] naar de gebruiker van de [telefoonnummer 3]. De gebruiker van de [telefoonnummer 1] zegt dat iemand uit Luxemburg met een Mercedes komt, maar hij weet nog niet hoeveel hij moet hebben. De gebruiker(s) van de [telefoonnummer 1] en de [telefoonnummer 3] hebben die avond nog meerdere malen contact met elkaar waarbij gesproken wordt over ene “[B]” of “[B]”. Daarbij wordt in versluierd taalgebruik gesproken over drugs en de te betalen bedragen .
Om 21:19 uur ziet het observatieteam dat een Mercedes-Benz met het Luxemburgse kenteken [kenteken] in de buurt van het Centraal Station in Maastricht rijdt. De bestuurder en de inzittenden van de Mercedes hebben contact met de bestuurder van de Audi. Samen rijden zij in de Audi in de richting van de woning aan de [adres] te Maastricht. Door het observatieteam wordt gezien dat een drietal personen later de woning verlaat en dat zij met de Audi naar de Mercedes terugrijden. Twee personen stappen uit de Audi, stappen vervolgens in de (Luxemburgse) Mercedes en rijden weg.
De Mercedes wordt op 17 april 2008 te 22:42 uur door de politie aan de kant gezet en de inzittenden worden aangehouden. De inzittenden zijn genaamd [B] en [C]. In de auto wordt 133,3 gram heroïne aangetroffen .
[B] verklaart dat hij ongeveer 4 à 5 maanden geleden in Maastricht werd aangesproken door ene [H]. Hij heeft toen cocaïne gekocht bij [H]. Het telefoonnummer van [H] heeft hij in zijn telefoon opgeslagen onder [naam]. Dit moest van [H]. Hij heeft op 17 april 2009 heroïne gekocht van [H]. [H] reed in een Audi. Hij is achter hem aangereden naar een huis. In dit huis zat een blanke man.
[B] herkent [medeverdachte 5] van een foto als zijnde die blanke man in de woning. Hij heeft 100 gram heroïne gekocht voor € 650,-. In de telefoon van [B] staat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] onder de naam “[naam]” .
Op 21 april 2009 wordt [medeverdachte 6] aangehouden in Maastricht . [medeverdachte 6] rijdt op dat moment in de Audi . Tijdens de aanhouding worden bij [medeverdachte 6] vier mobiele telefoons in beslag genomen. Eén van deze mobiele telefoons betreft een Nokia, type 1600 met Imeinummer [imeinummer] . Later blijkt dat bij het toestel met bovengenoemd Imeinummer het telefoonnummer [telefoonnummer 3] hoort .
Verklaring van [verdachte] bij de politie
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 17 april 2009 rond 18:00 uur gebeld wordt om drugs te halen in Rotterdam. Hierna wordt [verdachte] gebeld door iemand met de bijnaam ‘[medeverdachte 1]’. Hij spreekt met [medeverdachte 1] af bij een theehuis in Utrecht. [medeverdachte 1] geeft hem vervolgens € 8.000,- om drugs te halen. [verdachte] gaat dan naar Rotterdam en koopt daar de drugs. [verdachte] gaat vervolgens, weer terug naar Utrecht en vervolgens, in opdracht van [medeverdachte 1], met de drugs naar Maastricht. Voor dit transport heeft [verdachte]
€ 150,- gekregen. [verdachte] heeft verklaard dat hij ook wel [verdachte] genoemd wordt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij de drugs naar [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] in Maastricht moest brengen, de jongens in de Seat. De echte naam van [medeverdachte 2] is [medeverdachte 2]. Onderweg naar Maastricht toe wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 4] uit Maastricht. Het telefoonnummer van [medeverdachte 4] begint met
[telefoonnummer 5]. Het volledige nummer van de [telefoonnummer 5] is als gezegd [telefoonnummer 5]. [medeverdachte 4] zegt dat ze de [medeverdachte 1] kwijt zijn. [verdachte] geeft aan dat hij de drugs in zijn auto heeft en niet de [medeverdachte 1]. Volgens [medeverdachte 4] moet [verdachte] vervolgens de N-wegen volgen.
Onderweg wordt [verdachte] ook nog gebeld door [naam]. Als [verdachte] het over [naam] heeft dan bedoelt hij [medeverdachte 3]. [verdachte] wordt ook nog gebeld door [medeverdachte 6] die vraagt of hij nog wat wilde eten.
[verdachte] heeft wisselend verklaard over eventuele eerdere opdrachten om drugs te halen. Hij heeft ongeveer twee tot zes keer eerder drugs gehaald voor [medeverdachte 1]. Hij kent al die jongens nog van Kanaleneiland. Al die jongens gebruiken verschillende telefoons en ze gebruiken ook de telefoons van elkaar .
Verklaring van [medeverdachte 5] bij de politie
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de bewoner is van de [adres]. Sinds drie weken woont een jongen genaamd [H] bij hem. [medeverdachte 5] dacht dat [H] alleen wiet verkocht aan anderen vanuit de [adres]. De wiet verkocht hij onder andere aan Franstalige klanten. De heroïne die in de koelkast is gevonden, is van [H]. Het telefoonnummer van [H] is de [telefoonnummer 3] .
[medeverdachte 5] herkent [medeverdachte 6] van een foto als zijnde de persoon die hij kent als [H] .
Verdachten en hun bijnamen
Van de aangehouden verdachten zijn foto’s gemaakt.
Foto verdachte 1 = [medeverdachte 1]. Foto verdachte 2 = [medeverdachte 4].
Foto verdachte 3 = [medeverdachte 3] Foto verdachte 4 = [medeverdachte 2]
Foto verdachte 5 = [medeverdachte 6] Foto verdachte 6 = [verdachte] .
[getuige] heeft verklaard dat zij een relatie heeft met [medeverdachte 4]. De bijnaam van [medeverdachte 4] is [medeverdachte 4]. Zij herkent de persoon op foto 1 als [medeverdachte 1] en foto 2 als [medeverdachte 4]. Foto 3 is [medeverdachte 3], hij zou op 3 juni 2009 gaan trouwen. Foto 4 is [medeverdachte 2]. Foto 5 is [medeverdachte 6], hij heeft als bijnaam [medeverdachte 6]. Foto 6 is [verdachte] .
De politie heeft de telefoons die bij de aanhouding van de verdachten in beslag zijn genomen, uitgelezen.
Bij de contactgegevens van de [telefoonnummer 2], [telefoonnummer 4] en de [telefoonnummer 5] stonden meerdere Franse telefoonnummers vermeld .
In de contactgegevens van de in beslag genomen telefoons, te weten de [telefoonnummer 1], de [telefoonnummer 4], de [telefoonnummer 5], de [telefoonnummer 3], de [telefoonnummer 7], de [telefoonnummer 6], de [telefoonnummer 8] en de [telefoonnummer 9], komen steeds één of meer van voornoemde telefoonnummers terug .
Zo komt de naam [medeverdachte 6] of een variatie daarvan voor bij de [telefoonnummer 3], de naam [medeverdachte 4] bij de [telefoonnummer 2], de naam [naam] bij de [telefoonnummer 7], de naam [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3] bij de [telefoonnummer 6] en de naam [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] bij de [telefoonnummer 4].
De naam [medeverdachte 2] komt voor bij het telefoonnummer [telefoonnummer 8], de naam [medeverdachte 3] bij [telefoonnummer 9] en de naam [medeverdachte 5] bij [telefoonnummer 13]. Deze telefoonnummers worden hierna, indien van belang, respectievelijk de [telefoonnummer 8], de [telefoonnummer 9] en de [telefoonnummer 13] genoemd.
De criminele organisatie (feit 3)
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de gebruikers van de afgeluisterde telefoons samen een groep vormen met het oogmerk om misdrijven te plegen, verband houdende met de handel in harddrugs.
Vaststaat immers dat de verschillende afgeluisterde telefoonnummers, in combinatie met de aangetroffen telefoons, veelvuldig door leden van de groep zijn gebruikt gedurende een langere periode. In de contactgegevens van de in beslag genomen telefoonnummers komen één of meerdere nummers van de telefoons terug. Deze telefoons/telefoonnummers wisselden geregeld van gebruiker of gebruikers binnen de groep.
Uit de tapverslagen blijkt dat in de telefoongesprekken gebruik gemaakt wordt van een verhullende wijze van onderlinge communicatie over drugs en drugshandel. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken, de historische verkeersgegevens en de in een aantal telefoons opgeslagen buitenlandse telefoonnummers blijkt dat door een aantal leden van de groep telefoons worden gebruikt voor het contact met buitenlandse afnemers. Met deze buitenlandse afnemers wordt vervolgens een afspraak gemaakt waar de overdracht van de drugs zal plaatsvinden. Door degenen die contact onderhouden met de buitenlandse afnemers wordt vervolgens gebeld naar andere leden van de groep en deze leden worden naar de afgesproken plaats gestuurd, alwaar de transactie met de buitenlandse afnemers plaatsvindt. De leden van de groep maakten gezamenlijk dan wel alleen gebruik van meerdere auto’s om naar de plekken toe te rijden waar de transacties plaatsvonden. De kentekens van deze auto’s stonden vaak op naam van een derde om herkenning te voorkomen.
Voorts werd gebruik gemaakt van meerdere locaties van waaruit of waarin transacties met betrekking tot drugs plaatsvonden. Dit blijkt onder andere uit de hoeveelheden drugs die bij de woningen aan de [adres] en [adres] te Maastricht in beslag zijn genomen en uit de verklaringen van de afnemers die door enkele leden van de groep naar deze locaties toegebracht werden.
De garagebox aan de [adres] werd gebruikt als opslagplaats voor de drugs.
Deze feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met het oogmerk om misdrijven te plegen, verband houdende met de handel in harddrugs. Op grond hiervan is sprake van een criminele organisatie in de zin van artikel 11a van de Opiumwet. Vraag is of [verdachte] onderdeel uitmaakte van deze groep, en zo ja, welke rol hij speelde in deze criminele organisatie.
[verdachte] heeft verklaard dat hij meermalen drugs voor [medeverdachte 1] naar Maastricht heeft gebracht. [verdachte] heeft bij de politie wisselend verklaard over hoe vaak hij dit deed. Dit wisselt van twee tot zes keer. Tijdens het verhoor wordt gesproken over het vervoeren van drugs. Dit wordt niet nader gespecificeerd in harddrugs of softdrugs. Gelet echter op het feit dat bij [verdachte] een halve kilo heroïne is aangetroffen en alle verhoren gaan over harddrugs, is de rechtbank van oordeel dat het voor [verdachte] duidelijk moet zijn geweest dat in de verhoren gesproken wordt over harddrugs.
Ter zitting heeft [verdachte] het aantal keren dat hij drugs heeft vervoerd, afgezwakt tot twee keer. Hierbij heeft [verdachte] aangegeven dat hij alleen op 17 april 2009 harddrugs heeft vervoerd, en daarvoor slechts softdrugs .
De rechtbank hecht geen geloof aan die verklaring en houdt hem aan zijn eerdere verklaringen zoals afgelegd bij de politie. De rechtbank overweegt daartoe dat [verdachte] bij de politie in totaal vier keer is gehoord. Tijdens deze verhoren heeft [verdachte] niet één keer aangegeven dat hij softdrugs in plaats van harddrugs heeft vervoerd.
[verdachte] heeft meerdere malen in opdracht van [medeverdachte 1] harddrugs vervoerd naar Maastricht. Hij moest deze drugs op 17/18 april 2009, blijkens zijn eigen verklaring, in Maastricht afleveren bij [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2]. [verdachte] werd onderweg naar Maastricht gebeld door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Uit deze gesprekken blijkt dat deze personen op de hoogte waren van het feit dat [verdachte] de harddrugs in Maastricht bij hen kwam afleveren. [verdachte] wist dat deze drugs in Maastricht verkocht zouden worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte], door meermalen harddrugs te vervoeren naar Maastricht, samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] onderdeel uitmaakte van de criminele organisatie en daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd.
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dat zijn deelname uit door hemzelf verrichte feitelijke handelingen bestond. Artikel 11a van de Opiumwet in samenhang met artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn bij uitstek artikelen die betrekking hebben op deelneming. Er kan dan ook geen twijfel over bestaan dat de feitelijke handelingen, zoals ten laste zijn gelegd, door verdachte en/of zijn mededaders zijn begaan. De rechtbank merkt het ontbreken van de woorden “en/of zijn mededaders” dan ook aan als een kennelijke verschrijving.
Periode
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat slechts bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan de criminele organisatie in de periode van 2 maart 2009 tot en met 17 april 2009. Op
2 maart 2009 is het onderzoek gestart tegen de verdachten en zijn de verdachten geobserveerd en hun telefoons getapt. Hoewel er, gelet op de mate van professionaliteit en de hoeveelheid afnemers, sterke aanwijzingen zijn dat de groep reeds eerder zich bezighield met de handel in drugs, leidt dit echter niet tot het wettig en overtuigend bewijs van een pleegperiode zoals ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 april 2009 in Nederland harddrugs heeft vervoerd, gelet op zijn eigen verklaring ter zitting.
Nu [verdachte] deel uitmaakte van de criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte tevens verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen van deze organisatie, ook die gedragingen waar hij zelf niet lijfelijk bij aanwezig is geweest.
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de garagebox aan de [adres] te Maastricht door de groep gebruikt werd als opslagplaats voor drugs. In deze garagebox zijn peuken gevonden met het DNA-materiaal van andere leden van de groep. Nu echter nergens uit blijkt dat [verdachte] wetenschap had van (de inhoud van) de garagebox, dient hij te worden vrijgesproken van dit onderdeel van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden volgt dat de criminele organisatie harddrugs verkocht aan buitenlandse afnemers, net over de grens in Nederland. Deze buitenlandse afnemers namen meerdere malen reeds contact op met de verdachten terwijl de afnemers zich nog in het buitenland bevonden.
Gezien de grote hoeveelheden drugs (soms meer dan 100 gram) die de verdachten aan hen verkochten, was het volstrekt duidelijk dat de drugs niet voor eigen gebruik waren dan wel in zijn geheel in Nederland geconsumeerd zouden worden maar dat de afnemers deze drugs meenamen naar het buitenland.
Uit de wettekst en uit de daarop gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip "buiten het grondgebied van Nederland brengen" extensief moet worden geïnterpreteerd .
De rechtbank is van oordeel dat, indien men als verkopende partij op de hoogte is van het feit dat de harddrugs bestemd zijn om vervoerd te worden naar het buitenland, er sprake is van het ‘buiten het Nederlandse grondgebied brengen’ van drugs.
[verdachte] heeft meermalen handelshoeveelheden harddrugs vervoerd van Rotterdam naar Maastricht, om deze af te leveren aan (een deel van) de medeverdachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat in Maastricht drugs met name worden verkocht aan buitenlanders, die de gekochte drugs meenemen naar huis. Verdachten zijn allen afkomstig uit Utrecht en gingen specifiek naar Maastricht om daar de drugs te verkopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook [verdachte] wist dat de door hem vervoerde drugs bestemd waren voor het buitenland. Er is daarbij sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten, dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] samen met anderen drugs heeft uitgevoerd.
Ook hier acht de rechtbank bewezen dat dit feit werd gepleegd in de periode van
2 maart 2009 tot en met 17 april 2009.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
1.
op 18 april 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd,
in een personenauto (merk BMW, kenteken [kenteken]) ongeveer 500 gram heroïne en ongeveer 49,95 gram cocaïne;
2.
op tijdstippen in de periode van omstreeks 2 maart 2009 tot en met 17 april 2009 te Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden cocaïne en heroïne;
3.
in de periode van 2 maart 2009 tot en met 17 april 2009 te Maastricht heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte, en [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en heroïne, bestaande die deelneming
hierin dat verdachte en/of zijn mededaders:
-telefonische contacten legde en onderhield met andere deelnemers van de organisatie en
-cocaïne en heroïne heeft vervoerd en afgeleverd en
-informatie aan andere deelnemers aan de organisatie
heeft verschaft en
-aanwijzingen van andere deelnemers aan de organisatie
heeft uitgevoerd en
-opdrachten heeft gegeven tot bepaalde gedragingen van anderen, verband
houdende met de handel in cocaïne en heroïne.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
- ten aanzien van feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van feit 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is, zoals hierboven reeds vermeld, van mening dat de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring kan komen voor het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdediging verzoekt derhalve de rechtbank om [verdachte] bij strafoplegging te veroordelen tot een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft - bij het opleggen van de straf - rekening gehouden met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon [verdachte].
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende overwogen.
[verdachte] heeft meerdere malen grote hoeveelheden drugs vervoerd naar Maastricht. [verdachte] heeft hierdoor met zijn mededaders actief meegewerkt aan het instandhouden van een netwerk waarbinnen grote hoeveelheden harddrugs werden verhandeld. Dat deze drugs grote schade teweegbrengen aan de gezondheid van personen, behoeft geen betoog.
[verdachte] heeft er bovendien voor gezorgd door met zijn mededaders te opereren in de grensstreek, dat veelal buitenlandse kopers van drugs deze afnamen en daartoe vanuit Frankrijk, Luxemburg of Duitsland naar Nederland kwamen. Zulks leidt tot spanningen in het grensgebied zelf en zet tevens de internationale betrekkingen onder druk.
Daar komt nog bij dat gebleken is dat de verkochte en geleverde hoeveelheden drugs van dien omvang waren, dat niet gesproken kan worden van hoeveelheden voor eigen gebruik. Zo werden regelmatig hoeveelheden van honderd gram of meer geleverd. Hierdoor hebben [verdachte] en zijn mededaders ook het handelen in en verkopen van drugs in het buitenland -met alle schadelijke neveneffecten van dien- gefaciliteerd.
[verdachte] heeft niet meegewerkt aan het uitbrengen van een reclasseringsrapport zodat de rechtbank verder geen inzicht heeft gekregen in zijn persoonlijke omstandigheden. Wel heeft de rechtbank kennisgenomen van zijn strafblad d.d. 21 april 2009, waaruit blijkt dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet.
De rechtbank heeft bij de op te leggen strafoplegging rekening gehouden met de geringere rol die [verdachte] heeft gepleegd in de organisatie. [verdachte] onderhield niet zelf contacten met klanten en niet is gebleken dat hij deelde in de opbrengst van de verkoop.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
6 Het beslag
6.1 De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring:
- 1 personenauto, merk BMW 325 I, kenteken [kenteken];
- 1 mobiele telefoon, merk Nokia 6300.
Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoorden en de strafbare feiten begaan zijn met behulp van deze voorwerpen.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, die aan [verdachte] is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Maastricht d.d. 17 oktober 2008 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging verzoekt de rechtbank om de proeftijd van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf te verlengen met één jaar.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- ten aanzien van feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van feit 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 personenauto, merk BMW 325 I, kenteken [kenteken];
- 1 mobiele telefoon, merk Nokia 6300;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter te Maastricht
d.d. 17 oktober 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 03/505354-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en
mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 oktober 2009.