Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 245050 / HA ZA 08-485
Vonnis van 28 oktober 2009
[eiseres ],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.D. van Vlastuin,
1. DE ONBEKENDE HOUDERS VAN AANDELEN OP NAAM,
in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde sub 2],
(senior, geboren op [1939]),
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. Brouwer,
3. [gedaagde sub 3],
(junior, geboren op [1962]),
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
gedaagde,
advocaat mr. J. Brouwer.
Partijen zullen hierna [eiseres], de Onbekende Houders van Aandelen op Naam, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 maart 2009;
- de akte van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3];
- de antwoordakte van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 11 maart 2009 heeft overwogen. Voor zover [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] in hun laatste akte nadere beschouwingen hebben gewijd aan wat in dat vonnis zonder voorbehoud is overwogen, gaat de rechtbank daaraan voorbij.
2.2. [eiseres] vordert op grond van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de vernietiging van de overdracht van de aandelen die [gedaagde sub 3] hield in [gedaagde sub 1] aan de Onbekende Houders van Aandelen op Naam en vernietiging van de emissie van een niet-cumulatief preferent aandeel in [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2]. De rechtbank zal de toepasselijkheid van artikel 3:45 BW eerst bespreken voor wat betreft de overdracht van de aandelen en vervolgens voor wat betreft de emissie.
De overdracht van de aandelen door [gedaagde sub 3]
2.3. Voor een geldig beroep op artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is vereist dat er sprake is van (i) een onverplichte rechtshandeling, (ii) benadeling van een schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden en (iii) wetenschap van de schuldenaar van die benadeling.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de overdracht van de aandelen in [gedaagde sub 1] door [gedaagde sub 3] onverplicht plaatsvond. Aan het eerste vereiste is derhalve voldaan.
2.5. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij door de overdracht van de aandelen is benadeeld. [gedaagde sub 3] heeft dat betwist. Volgens hem is er voor de aandelen een koopprijs betaald. Door de verkoop zijn volgens hem derhalve noch zijn vermogenspositie noch de verhaalsmogelijkheden van [eiseres] verminderd. Volgens [eiseres] is er voor de aandelen geen, althans geen reële koopprijs betaald.
Voor zover vast zou komen te staan dat er voor de aandelen geen koopprijs is betaald, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van benadeling van de schuldeisers van [gedaagde sub 3], waaronder [eiseres]. In dat geval zijn zowel de vermogenspositie [gedaagde sub 3] als de verhaalsmogelijkheden immers verminderd.
2.6. Als vast komt te staan dat er geen koopprijs voor de aandelen is betaald, is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan het vereiste dat [gedaagde sub 3] wist of had behoren te weten dat benadeling van zijn schuldeisers het gevolg zou zijn van de overdracht. [gedaagde sub 3] had in dat geval immers kunnen en moeten begrijpen dat er voor schuldeisers, waaronder [eiseres], minder vermogen zou bestaan waarop zij zich zouden kunnen verhalen.
2.7. Gezien het onder ?2.5 en ?2.6 overwogene is van belang dat wordt vastgesteld of de aandelen om niet door [gedaagde sub 3] aan (een) derde(n) zijn overgedragen. Dit is tevens van belang omdat op grond van artikel 3:45 lid 2 BW wetenschap van benadeling aan de zijde van de koper van de aandelen niet vereist is als de aandelen om niet door [gedaagde sub 3] zijn overgedragen.
2.8. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen heeft de rechtbank [gedaagde sub 3] in het tussenvonnis van 11 maart 2009 bevolen stukken over te leggen waaruit blijkt:
- wanneer de aandelen in [gedaagde sub 1] zijn verkocht;
- door wie deze aandelen zijn verkocht;
- aan wie deze aandelen zijn verkocht;
- of er voor de aandelen een koopprijs is betaald;
- indien dit het geval is: hoe hoog deze koopprijs was, en;
- hoe de hoogte van deze koopprijs is vastgesteld, alsmede;
- wanneer het preferente aandeel in [gedaagde sub 1] is uitgegeven;
- wie in dat kader [gedaagde sub 1] heeft vertegenwoordigd;
- of er een koopprijs voor dit aandeel is betaald;
- indien dit het geval is: hoe hoogt deze koopprijs was, en;
- hoe de hoogte van deze koopprijs is vastgesteld.
2.9. [gedaagde sub 3] heeft zich bij akte na tussenvonnis op het standpunt gesteld dat op hem geen bewijslast rust en dat de rechtbank daarom niet van hem mag verlangen de in ?2.8 genoemde informatie over te leggen. Daarnaast heeft [gedaagde sub 3] gesteld dat hij gewichtige redenen heeft om niet te voldoen aan het bevel van de rechtbank. [gedaagde sub 3] heeft voorts een verklaring van notaris mr. I.M. Cox in het geding gebracht, waarin zij onder meer schrijft:
“Naar aanleiding van uw schrijven van 15 april 2009 bericht ik u als volgt:
1. Bij akte verleden op 24 november 2003 zijn alle gewone aandelen in [gedaagde sub 1] overgedragen door de heer [gedaagde sub 3]
2. Bij akte verleden op 24 november 2003 is er één niet-cumulatief preferent aandeel uitgegeven in het kapitaal van de vennootschap [gedaagde sub 1] aan de heer [gedaagde sub 2] ([1939]);
3. De vennootschap is hierbij vertegenwoordigd door de heer [gedaagde sub 3]
4. Bij een aandelenuitgifte wordt er geen koopprijs betaald maar dienen de uitgegeven aandelen (al dan niet gedeeltelijk) te worden volgestort. Volgens verklaring van de vennootschap is dit aandeel geheel volgestort tegen de nominale van één euro.”
2.10. De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde sub 3] heeft bij conclusie van antwoord zijn stelling dat voor de aandelen zou zijn betaald, niet nader onderbouwd. Wel heeft hij op bladzijde 9 van zijn conclusie van antwoord geschreven:
“Zoals reeds aangegeven, en [gedaagde sub 3] biedt daarvan uitdrukkelijk bewijs aan, is de aandelenoverdracht niet om niet geschied.”
Tijdens de comparitie van partijen heeft de raadsman van [gedaagde sub 3] dat bewijsaanbod herhaald.
2.11. De rechtbank heeft [gedaagde sub 3] vervolgens opgedragen stukken over te leggen waaruit de antwoorden op de onder ?2.8 genoemde vragen volgen en hem zodoende (nogmaals) de gelegenheid geboden zijn (niet onderbouwde en door [eiseres] betwiste) stellingen nader te onderbouwen. Nu [gedaagde sub 3] vervolgens heeft geweigerd zijn stellingen nader te onderbouwen, is de rechtbank van oordeel dat hij de stelling van [eiseres] dat de aandelenoverdracht om niet is geschied onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dit klemt te meer nu juist [gedaagde sub 3] in staat is om de informatie in het geding te brengen waaruit de (on)juistheid van die stelling zou moeten/kunnen blijken.
2.12. Het vorenstaande wordt niet anders door het feit dat een verklaring van notaris Cox in het geding is gebracht. Juist op het springende punt, te weten of er voor de aandelen is betaald, heeft notaris Cox immers niets verklaard. Dat is des te opmerkelijker nu notaris Cox – als er voor de aandelen zou zijn betaald en [gedaagde sub 3] niet wilde dat bekend zou worden hoeveel er is betaald – had kunnen volstaan met een opmerking dat er voor de aandelen een koopprijs is betaald.
2.13. [gedaagde sub 3] heeft zich er voorts op beroepen dat er sprake zou zijn van gewichtige redenen aan zijn zijde om de verzochte informatie niet in het geding te brengen. Die gewichtige redenen zouden enerzijds bestaan uit het feit dat niet hij maar [eiseres] de bewijslast zou dragen. Anderzijds zou hij met de koper(s) van de aandelen hebben afgesproken dat hij hun identiteit niet bekend zou maken.
Het feit dat niet op [gedaagde sub 3] maar op [eiseres] de bewijslast rust kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dragen dat er gewichtige redenen zijn om door de rechtbank opgevraagde informatie niet te geven. [gedaagde sub 3] beschikt immers over deze informatie en [eiseres] niet. Voor zover de afspraak van [gedaagde sub 3] met de kopers van de aandelen al zou zijn gemaakt en deze een gewichtige reden zou opleveren, staat dit er voorts niet aan in de weg dat [gedaagde sub 3] informatie overlegt waaruit blijkt dat voor de aandelen is betaald. Ook dat levert derhalve geen gewichtige reden op.
2.14. Gezien het vorenstaande moet het ervoor gehouden worden dat de stelling van [eiseres] dat de aandelen om niet zijn overgedragen. juist is. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, heeft dat tot gevolg dat [eiseres] de rechtshandeling (de overdracht van de aandelen) kan vernietigen op grond van artikel 3:45 BW en dat hiervoor niet is vereist dat de kopers van de aandelen wisten of behoorden te weten dat benadeling van een schuldeiser het gevolg zou zijn van de aandelenoverdracht. De gevorderde vernietiging van de overdracht en levering van de aandelen door [gedaagde sub 3] aan de Onbekende Houders van Aandelen op Naam zal daarom worden toegewezen.
Het geëmitteerde niet-cumulatief preferente aandeel
2.15. [eiseres] heeft voorts gesteld dat ook de uitgifte van het niet-cumulatief preferente aandeel door [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] op grond van artikel 3:45 BW vernietigd dient te worden. [gedaagde sub 2] betwist dat die rechtshandeling op grond van artikel 3:45 BW vernietigd kan worden. Hij stelt voorts dat de emissie geen rechtshandeling is tussen hem en [gedaagde sub 3] maar tussen hem en [gedaagde sub 1] Daarom valt niet in te zien hoe artikel 3:45 BW in dit geval van toepassing zou kunnen zijn.
2.16. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van notaris Cox aanwijzingen bevat dat ook het uitgeven van het niet-cumulatief preferente aandeel voor vernietiging op grond van artikel 3:45 BW in aanmerking komt. Het aandeel is immers uitgegeven op dezelfde dag dat de aandelen van [gedaagde sub 3] in [gedaagde sub 1] werden overgedragen. [gedaagde sub 1] werd bij de uitgifte vertegenwoordigd door [gedaagde sub 3]. Voorts lijkt het er op dat [gedaagde sub 2] heeft kunnen volstaan met volstorting van de nominale waarde van het aandeel, zijnde € 1,00. De rechtshandeling van [gedaagde sub 1] zou echter slechts dan op grond van artikel 3:45 BW vernietigd kunnen worden als [gedaagde sub 1] bij deze rechtshandeling vereenzelvigd zou worden met [gedaagde sub 3]. De rechtbank is van oordeel dat dat slechts beoordeeld kan worden in een procedure waarin [gedaagde sub 1] partij is. Nu [gedaagde sub 1] in de onderhavige procedure geen partij is, zal de vordering van [eiseres] – voor zover die betrekking heeft op de emissie van het niet-cumulatieve preferente aandeel – worden afgewezen.
2.17. [eiseres] heeft nog gesteld dat in het vonnis waarin [gedaagde sub 3] is veroordeeld om € 814.111,00 aan haar te betalen, geen veroordeling is opgenomen om over dit bedrag ook de wettelijke rente te betalen. [eiseres] zou de wettelijke rente in die procedure ook niet hebben gevorderd. Zij vordert de wettelijke rente vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, subsidiair vanaf de vonnisdatum 29 juni 2005.
[gedaagde sub 3] stelt dat [eiseres] in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 29 juni 2005, wel degelijk de wettelijke rente heeft gevorderd. De rechtbank heeft die vordering echter niet toegewezen. Volgens hem zou toewijzing van de vordering tot gevolg hebben dat de onderhavige procedure gaat gelden als een verkapte beroepsmogelijkheid tegen het vonnis van 29 juni 2005. Subsidiair acht [gedaagde sub 3] het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat die wettelijke rente alsnog zou worden toegewezen.
2.18. In het vonnis van 29 juni 2005 is geen overweging opgenomen over de wettelijke rente. Ook volgt uit het vonnis niet of [eiseres] in die procedure wettelijke rente heeft gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat dat voor de beoordeling van de onderhavige vordering van [eiseres] ook niet relevant is. Een vordering uit hoofde van een verdeling wordt immers pas opeisbaar door die verdeling. In geval de verdeling plaatsvindt door de rechter – zoals in het onderhavige geval – is de vordering derhalve eerst opeisbaar bij het uitspreken van het vonnis. Vorderingen tot betaling van wettelijke rente over een periode gelegen voor het vonnis waarbij de verdeling wordt uitgesproken, worden daarom in de regel afgewezen. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. De vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 3] is echter vanaf 29 juni 2005 opeisbaar. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente vanaf die datum daarom toewijzen.
2.19. [gedaagde sub 3] en de Onbekende Houders van Aandelen op Naam zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 110,26
- vast recht 4.732,00
- salaris advocaat 5.160,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 10.002,26
2.20. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2]. Deze kosten worden begroot op nihil.
2.21. [eiseres] vordert [gedaagde sub 3] en de Onbekende Houders van Aandelen op Naam te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 500,24 voor verschotten en EUR 2.580,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 2.580,00).
3.1. vernietigt de overdracht en levering van 24 november 2003 van de aandelen die [gedaagde sub 3] op dat moment hield in [gedaagde sub 1] aan de Onbekende Houders van Aandelen op Naam, voor zover nodig ter opheffing van de door [eiseres] ondervonden benadeling,
3.2. veroordeelt [gedaagde sub 3] om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente over het door hem aan [eiseres] verschuldigde bedrag van € 814.111,00, vanaf 29 juni 2005 tot de dag der algehele voldoening,
3.3. veroordeelt [gedaagde sub 3] en de Onbekende Houders van Aandelen op Naam hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 10.002,26,
3.4. veroordeelt [gedaagde sub 3] en de Onbekende Houders van Aandelen op Naam hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 3.080,24,
3.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde,
3.7. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen, mr. A.A.T. van Rens en mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2009.