ECLI:NL:RBUTR:2009:BK1309

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710354-09; 16/301207-04 (tul)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door zakelijk leider van jongenskoor met drie minderjarige jongens

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als zakelijk leider van een jongenskoor ontuchtige handelingen heeft gepleegd met drie minderjarige jongens, geboren in respectievelijk 1990, 1993 en 1986. De feiten vonden plaats in de jaren 2000, 2005 en 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de jongens, die allen jonger waren dan 16 jaar. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en deze werden ondersteund door getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft gedurende het proces vrijwel geen inhoudelijke vragen beantwoord en zijn verklaringen werden als leugenachtig beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 8 maanden werd gelast. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de berekenende houding van de verdachte meegewogen in de strafmaat. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de ontuchtige handelingen ondervonden hebben. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de immateriële en materiële schade die de slachtoffers hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/710354-09; 16/301207-04 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 oktober 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1960] te [geboorteplaats] (België),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
raadsman mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 oktober 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.S. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1, 2 en 3: ontucht heeft gepleegd met 3 jongens jonger dan 16 jaar.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op:
- ten aanzien van feit 1:
De aangifte van [slachtoffer 1] en zijn verklaring bij de rechter-commissaris, de verklaringen van verdachte over de hem voorgehouden sms berichten, met een seksuele inhoud, tussen verdachte en [slachtoffer 1] en voorts de verklaringen van de vader en moeder van [slachtoffer 1], en de verklaringen van te [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Met betrekking tot de bepaling van de pleegdatum baseert de officier van justitie zich op de verklaring van [slachtoffer 1], de verklaring van zijn vader en het telefoongesprek met moeder, de kopie van de agenda van moeder en een bankafschrift van [slachtoffer 1] betreffende de aanschaf van een treinkaartje;
- ten aanzien van feit 2, met betrekking tot het incident bij de familie [A]:
De verklaring van [slachtoffer 2] (het informatief gesprek) bij de politie en zijn verklaring bij de rechter-commissaris, de verklaring van [getuige 5], dirigent van het koor, de verklaring van [getuige 8] afgelegd bij de rechter-commissaris, de brief van de ouders van [getuige 8] en voorts de 3 passages in de brieven (genummerd/gemerkt 9, 22 en 30) van verdachte aan het slachtoffer, waarin verdachte schrijft over wat er gebeurd zou zijn bij de familie [A] en dat hij hiervoor zijn excuses aanbiedt. Hetgeen volgens de officier van justitie niet anders opgevat kan worden dan een schuldbekentenis.
- ten aanzien van feit 2 met betrekking tot het incident op de boot van verdachte:
De verklaring van [slachtoffer 2], afgelegd bij de rechter-commissaris, de brief van [slachtoffer 2] d.d. 10 september 2009, de passage uit een brief die verdachte aan [slachtoffer 2] heeft geschreven (genummerd/gemerkt “9”) waarin verdachte schrijft over hetgeen in zijn herinnering is gebeurd tijdens het zeilen, de inhoud van de vele brieven die verdachte aan [slachtoffer 2] heeft geschreven, met name de brief (d.d. 24 maart 2009) die verdachte schreef voor dat [slachtoffer 2] werd gehoord door de rechter-commissaris en de verbaasde reactie van verdachte bij de politie als men hem confronteert met de verklaring van [slachtoffer 2]. Met betrekking tot de bepaling van de pleegdatum baseert de officier van justitie zich op de verklaring van [slachtoffer 2] en de brief van de familie [A].
- ten aanzien van feit 3:
De verklaring van [slachtoffer 3], afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, de verklaringen van [getuige 5], afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, de de-auditu verklaring van de moeder van [slachtoffer 3] en de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie, dat hij er in 2000 in Enschede bij was en dat hij wel stemtesten deed bij de jongens.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. De verdediging stelt dat de drie aangiftes vals zijn en worden weersproken door de feiten.
Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging dat [slachtoffer 1] zich naar haar oordeel, door zijn laatste aangifte, als onbetrouwbaar manifesteert. Voorts overlegt de verdediging – in kopie - een drietal bescheiden waaruit naar het oordeel van de verdediging blijkt dat verdachte op de data 25, 26 en 27 juni 2007 niet in Nederland was.
Ten aanzien van feit 2 overlegt de verdediging - in kopie -een aantal bescheiden waaruit, naar het oordeel van de verdediging, volgt dat verdachte op 27 en 28 december 2005 niet in Koekange is geweest en dat hij op 29 en 30 december 2005 in Groningen was.
Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging dat zij de verklaring van [slachtoffer 3] als leugenachtig beschouwt nu [getuige 5] verklaart dat er beneden in de kamer geen piano stond. Voorts is de verdediging van mening dat het uitgesloten is dat [getuige 5], die ongeveer in dezelfde kamer verbleef als [slachtoffer 3], de stemtest niet gehoord zou hebben.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Algemene bewijsoverwegingen betreffende de feiten 1, 2 en 3
De rechtbank stelt vast dat de door de aangevers afgelegde verklaringen voor wat betreft zowel de feitelijke seksuele handelingen, als de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij plaatsvonden, inhoudelijk op diverse punten overeenkomen. Alle aangevers waren bovendien lid van het [naam] Jongenskoor, bij welk koor verdachte een zeer prominente positie innam. Verdachte had zich ook ten aanzien van alle drie de aangevers opgeworpen als vertrouwenspersoon. Gezien deze overeenkomsten heeft de rechtbank de bewezenverklaringen ten aanzien van de individuele aangevers, en de daaronder liggende
feiten en omstandigheden, in de vorm van kettingbewijs tevens gebezigd in het kader van het bewijs ten aanzien van de ontuchtige handelingen tussen verdachte en de andere aangevers.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers stelt de rechtbank vast dat de verklaringen die zij bij de politie en de rechter-commissaris hebben afgelegd, zowel in grote lijnen als in diverse details consistent zijn. Op velerlei punten worden hun verklaringen ook bevestigd door die van anderen. Voorts constateert de rechtbank dat geen van de aangevers in zijn verklaringen over hetgeen tussen hen en verdachte is gebeurd chargeert.
Verdachte zelf heeft echter vanaf het begin consequent vrijwel geen enkele inhoudelijke vraag van de politie, de rechter-commissaris of de rechtbank willen beantwoorden. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte echter wel verklaard, dat hij niet alleen met een minderjarige op een boot zou gaan. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank echter kennelijk leugenachtig, nu deze wordt weersproken door de hierna te noemen verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], van hun beider ouders, van [getuige 4] en door een passage in een door verdachte zelf geschreven brief .
Ten aanzien van feit 1:
De verklaringen van [slachtoffer 1] - zakelijk weergegeven -: Dat hij 13 of 14 jaar was toen hij in de zomer met [verdachte] (verdachte [verdachte]) ging zeilen. In Zuidhorn is hij op de trein gestapt waar [verdachte] al in zat. Samen zijn zij via Leeuwarden naar Akkrum gereisd. In Akkrum zijn zij in de boot van [verdachte] gestapt en uitgevaren. Nadat zij ergens hadden aangelegd heeft [verdachte] op het bed in de boot zijn hand in zijn ([slachtoffer 1]’s) broek gedaan. [verdachte] zat met zijn hand bij zijn piemel en bewoog zijn hand heen en weer. Vervolgens heeft [verdachte] hem afgetrokken, zijn ([slachtoffer 1]’s) piemel in zijn mond gestopt en hem gepijpt. De volgende dag heeft [verdachte] hem op de boot weer afgetrokken en gepijpt.
Het uittreksel uit het geboorteregister betreffende [slachtoffer 1] waaruit volgt dat deze is geboren op [1993].
De telefonische verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] – zakelijk weergegeven –
dat zij een agenda uit 2007 heeft gevonden. In de agenda staan de navolgende aantekeningen: op 25 juni 2007 “[slachtoffer 1] zeilen” en bij 26 en 27 juni 2007 “[slachtoffer 1] zeilen?” Bij 25 juni 2007 staat ook: “vakantie”; 09.30 uur “cijfers halen”; 10.00 uur “boeken inl” en 14.00 “logo”.
Zij herinnert zich dat [slachtoffer 1] op 25 juni 2007 na een bezoek aan de logopedist met de trein naar Akkrum zou gaan om te gaan zeilen. [verdachte] zou in dezelfde trein zitten. Zij weet dat [slachtoffer 1] toen in Zuidhorn op de trein is gezet en dat hij op 27 juni 2007 alleen naar huis is gekomen.
Een kopie van een bankafschrift ten name van [naam] waaruit volgt dat op 25 juni 2007 te 14.34 uur een treinkaartje met korting is gekocht op het NS station Zuidhorn.
Een mail van verdachte aan de vader van [slachtoffer 1] van 30 mei 2007 waarin verdachte onder andere schrijft: “.. dat ik [slachtoffer 1] graag een beetje wil belonen voor zijn goede gedrag op het koor. Als hij dat volhoudt mag hij wat mij betreft vanaf 26/27 juni als op het [naam] de vakantie begint (boeken ingeleverd) twee dagen meevaren en meehelpen op mijn zeilboot. Ik heb ook mijn neef [naam] (15) gevraagd, maar met zijn drieën is het toch gezelliger. Ik wil in juni meer gaan zeilen…”
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte eigenaar is van een zeilboot, genaamd [naam], met een ligplaats in de haven van Akkrum.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verdachte in de periode 25, 26 en 27 juni 2007 samen met [slachtoffer 1] in de omgeving van Akkrum heeft gezeild.
Ter weerlegging van deze conclusie heeft de verdediging een aantal produkties overgelegd waaruit zou blijken dat verdachte op 25, 26 en 27 juni 2007 niet in Nederland was, maar een muziekfestival in Estland bijwoonde.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
- Uit produktie 7 (een brief van de Estonian Choral Association d.d. 11.06.09) kan afgeleid worden dat verdachte heeft betaald voor en heeft deelgenomen aan een muziekfestival in Estland (in de plaatsen Tartu en Tallinn), welk festival werd gehouden in de periode 23 juni tot en met 1 juli 2007. Uit de produktie blijkt niet onomstotelijk dat verdachte ook gedurende de gehele beschreven periode en op beide genoemde plaatsen in Estland fysiek aanwezig is geweest;
- Uit produktie 8a (een brief van Europa Cantat dd 29 juli 2009) kan opgemaakt worden dat de opsteller daarvan verdachte in de periode 30 juni tot en met 1 juli 2007 zelf in Tallinn (Estland) heeft gezien. In de voorafgaande periode 23 juni t/m 29 juni 2007 heeft zij zelf verdachte niet gezien in Tartu. Zij heeft alleen gehoord dat verdachte voor 30 juni 2007 door anderen in Tartu is gezien. De produktie sluit niet uit dat verdachte in de periode 25 t/m 27 juni 2007 in Nederland is geweest; verdachte kan immers op 27, 28 of 29 juni 2007 naar Tartu afgereisd zijn;
- Uit produktie 8b (een brief van [naam] kan opgemaakt worden dat de opstelster daarvan verdachte tijdens het festival in Tallinn heeft gezien. Uit produktie 8a blijkt echter dat het festival in Tallinn heeft plaatsgevonden van 30 juni t/m 1 juli 2007. Deze produktie sluit dus geenszins uit dat verdachte in de periode 25 t/m 27 juni 2007 in Nederland is geweest.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door de verdediging ingebrachte produkties niet uitsluiten dat verdachte in de ten laste gelegde periode 25 t/m 27 juni 2007 (wel) in Nederland verbleef. Hoogstens kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode 30 juni 2007 tot en met 1 juli 2007 in Tallinn (Estland) verbleef.
Op basis van het voorgaande, het gestelde in de algemene bewijsoverweging daaronder nadrukkelijk begrepen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte in de periode van 25 tot en met 27 juni 2007 met [slachtoffer 1] de in de telastelegging omschreven ontuchtige handelingen heeft verricht.
Ten aanzien van feit 2, dat zou hebben plaatsgevonden in Koekange op of omstreeks 29 december 2005:
De verklaringen van [slachtoffer 2] dat hij in december 2005 met [B] bij [getuige 8] in Koekange logeerde. Hij lag daar met [getuige 8] en [B] een film te kijken. [verdachte] (verdachte van [verdachte]) zat op de rand van het bed en ging met zijn hand onder de dekens. [verdachte] heeft vervolgens zijn hand op zijn ([slachtoffer 2]’s) onderbroek gelegd en heeft toen over zijn penis gewreven.
Het uittreksel uit het geboorteregister betreffende [slachtoffer 2] waaruit volgt dat deze is geboren op [1990].
De verklaring van [getuige 8] dat [verdachte] (verdachte van [verdachte]) in 2005 en 2006 op zijn verjaardag is geweest en [verdachte] alleen in 2005 is blijven logeren. Dat weet hij zeker omdat hij er met zijn ouders over heeft gesproken en samen met hen foto’s heeft bekeken. [slachtoffer 2] en [B] waren er toen ook. Hij heeft zijn verjaardag op 29 december 2005 gevierd en de jongens bleven slapen in de nacht van 29 op 30 december 2005. In 2006 is de dag voor zijn verjaardag zijn oma begraven. Er zijn toen maar drie jongens blijven slapen omdat zij niet wilden dat er teveel jongens bleven.
De brief van de ouders van [getuige 8] waarin zij aangeven dat verdachte tweemaal op de verjaardag van [getuige 8] is geweest, waarbij ook [slachtoffer 2] aanwezig was. De eerste maal was van ’s middags 29 december 2005 tot en met ’s ochtends 30 december 2005. Verdachte is toen blijven logeren. De tweede keer was van ’s middags tot halverwege de avond op 28 december 2006. Verdachte is toen niet blijven slapen.
Passages uit de brieven die verdachte- klaarblijkelijk ten tijde van zijn preventieve hechtenis- aan het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft geschreven, te weten:
- pagina 9: “Ik zeg nu even niets over wat er bij de familie [A] zou zijn gebeurd, want dat kan ik me nauwelijks herinneren, omdat ik (vrees ik) toen teveel wijn op had. Het spijt me erg.”
- pagina 22: “Ik heb je erg laten schrikken toen bij de familie [A] thuis en ik wil je daarover opnieuw mijn excuses aanbieden.”
- pagina 30: “Maar als ik teveel drank op heb, kan ik mijn controle verliezen en dan kunnen kleine dingen heel verkeerd zijn, zoals toen bij de familie [A].”
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 29 december 2005 in ieder geval tezamen met [slachtoffer 2] in de woning van de familie [A] is geweest.
Door de raadsman is een aantal produkties overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat verdachte op 28 en 29 december 2005 niet bij [getuige 8] is geweest. De rechtbank is echter van oordeel dat deze produkties niet deze conclusie kunnen rechtvaardigen en overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank stelt vast dat de produkties 1 en 2 betrekking hebben op de mogelijke verblijfplaatsen van verdachte in de periode gelegen voor 29 december 2005. Nu de rechtbank zoals hiervoor is aangeven bewezen acht dat de betreffende strafbare handelingen zijn gepleegd op 29 december 2005, kunnen deze produkties derhalve voor wat betreft de pleegdatum niet tot een ander oordeel leiden en behoeven zij derhalve geen verdere bespreking.
Onder produktie 3 is door de verdediging een verklaring overgelegd van [getuige 6] die verklaart dat verdachte op 29 en 30 december 2005 heeft geholpen bij het opknappen van zijn woning in Groningen. Hij verklaart voorts dat op 29 december 2005 men tot 19.00 uur heeft doorgewerkt en dat na het eten iedereen zijn eigen weg is gegaan. Op 30 december 2005 is men om 10.00 uur verder gegaan met klussen. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring niet blijkt dat de getuige verklaart dat hij uit eigen waarneming kan bevestigen dat ook verdachte op 29 december 2005 daadwerkelijk tot 19.00 aanwezig is geweest in zijn woning in Groningen. Naar het oordeel van de rechtbank is er bovendien aanleiding ernstig te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze door de verdediging eerst bij pleidooi ingebrachte verklaring. De rechtbank verwijst hierbij naar het zich in het dossier bevindende e-mail bericht van [naam] waarin zij schrijft: “Ik ben in juli naar [verdachte] toe geweest in de gevangenis en ben me daar ook rot geschrokken. [Y] en [getuige 6] waren ook aanwezig (…) Tevens werd in het gesprek duidelijk dat [getuige 6] [verdachte] zijn alibi is voor het verjaardagsfeestje van [getuige 8] in 2005, maar [getuige 6] gaf aan dat [verdachte] de woorden had opgeschreven voor [getuige 6], die werden de gevangenis uitgesmokkeld en vervolgens leverde [getuige 6] het geschrevene (van [verdachte]) weer in bij diens advocaat... Ik vond het schokkend.”
Voorts is ter zitting door de verdediging onder produktie 4 een verklaring overgelegd van [getuige 7]. Daarin wordt aangegeven dat verdachte rond de jaarwisseling eind 2005 aanwezig was bij de werkzaamheden in de woning van [getuige 6] in Groningen. De rechtbank is van oordeel dat ook deze verklaring niet uitsluit dat verdachte van ‘s middags 29 december 2005 tot en met de ochtend van 30 december 2005 in Koekange bij de familie [A] logeerde.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, het gestelde in de algemene bewijsoverweging daaronder nadrukkelijk begrepen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 29 december 2005, welke datum de rechtbank aanmerkt als zijnde omstreeks 28 december 2005, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2].
Ten aanzien van feit 2, met betrekking tot het incident in de zomer van 2006:
De verklaring van [slachtoffer 2] dat hij ongeveer een half jaar later met [verdachte] is gaan zeilen. De volgende dag zouden zij [B] ophalen. Nadat zij hadden aangelegd bij een eilandje heeft [verdachte] hem gemasseerd. [verdachte] heeft toen zijn ([slachtoffer 2]’s) onderbroek naar beneden gedaan en heeft hem gepijpt.
De brief van de ouders van [getuige 8] waarin zij aangeven dat zij uit eigen waarneming weten dat verdachte in de zomer van 2006 eerst alleen met [slachtoffer 2] is gaan zeilen en een dag later ook met hun neef [B].
Passages uit de brieven die verdachte aan het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft geschreven, te weten:
- pagina 9: “Wel wil ik graag vertellen over wat ik mij herinner over wat er op de boot is gebeurd. Ik herinner me dat we in 2006 zijn gaan zeilen. De dag daarna zou [B] ook mee. We hebben bij een kampvuur gezeten en toen we gingen slapen heb ik je rug gemasseerd omdat je pijn had in je nek. Die massage dreigde uit de hand te lopen toen ik ook de bovenkant van je billen masseerde. Je draaide je toen half om en ik zag dat je een stijve had.”
“Ik herinner me een tweede zeiltocht.(…) Ik masseerde je oorlelletje. Je raakte opgewonden en boog naar me toe. We hebben gezoend en geknuffeld. (…) We zijn toen de boot ingegaan en ik heb je toen gepijpt. Ik weet nog goed hoe indrukwekkend groot ik je lid vond en hoe mooi je was.“
Anders dan de verdediging heeft gesteld acht de rechtbank het overgelegde e-mailbericht d.d. 21 juli 2009 (produktie 5) waarvan gesteld wordt dat deze van [X] afkomstig zou zijn, en waarin wordt gesteld dat zij op haar neefje [B] en op [slachtoffer 2] paste en dat verdachte op 22 augustus 2003 beide jongens bij haar heeft opgehaald, niet geloofwaardig. Allereerst merkt de rechtbank op dat het bericht spreekt over 22 augustus 2003, en dat de later door een derde met pen aangebrachte correctie dat dit 2006 zou betreffen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit e-mailbericht. Zulks te meer daar dit bericht blijkens de datumvermelding dateert van 12 juli 2009 en er derhalve ruimschoots gelegenheid is geweest om de afzender dit zelf te laten corrigeren. De rechtbank overweegt voorts dat het onwaarschijnlijk is dat genoemde [X] ook op [slachtoffer 2] zou hebben gepast, nu geen van de anderen getuigen hiervan ook maar enige melding maakt, en voorts niet valt in te zien waarvoor dat nodig zou zijn geweest.
Uit de door [slachtoffer 2] bij de politie afgelegde verklaring blijkt dat verdachte hem kort hierna vroeg te komen logeren.
Voorts blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen, waaronder de passage uit de door verdachte zelf geschreven brief, dat verdachte de eerste dag alleen met [slachtoffer 2] heeft gezeild.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, het gestelde in de algemene bewijsoverweging daaronder nadrukkelijk begrepen , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de zomer van 2006 tijdens een zeiltocht bij [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen heeft verricht.
Ten aanzien van feit 3:
De verklaringen van [slachtoffer 3] dat [verdachte] (verdachte van [verdachte]) op 14 december 2000 ’s avonds op zijn kamer in het Golden Tulip hotel in Enschede kwam om een stemtest bij hem uit te voeren. [getuige 5] lag op dat moment in het bovengedeelte van de kamer op bed. [verdachte] liet hem riedeltjes en van hoog naar laag zingen. [verdachte] zei dat ze de rest gingen bekijken. [verdachte] wilde zijn schaamhaar zien en vroeg of hij zijn broek iets naar beneden kon doen. Hij ([slachtoffer 3]) heeft toen zijn broek iets naar beneden gedaan. [verdachte] trok zijn onderbroek verder naar beneden zodat hij zijn penis kon zien. [verdachte] raakte met de rug van zijn hand zijn penis even aan. [verdachte] keek een tijdje met uitpuilende ogen naar zijn penis.
Het uittreksel uit het geboorteregister betreffende [slachtoffer 3] waaruit volgt dat deze is geboren op [1986].
De verklaring van de moeder van [slachtoffer 3] dat [slachtoffer 3] haar rond de kerst van 2000 vertelde dat [verdachte] bij hem een stemtest had gedaan en aan zijn schaamhaar had gezeten. Later, na de aanhouding van [verdachte], vertelde [slachtoffer 3] haar dat [verdachte] aan zijn penis had gezeten. [slachtoffer 3] was helemaal kapot toen hij dit vertelde. Uit een brief van het [naam] jongenskoor van maart 2001 blijkt dat er in 2000 een kerstconcert gegeven is in Enschede en dat er bij [slachtoffer 3] sprake was van een veranderende stem.
De verklaring van [getuige 5] dat hij in 2000 in Enschede op één kamer sliep met [slachtoffer 3]. Hij wist dat [verdachte] langs zou komen op die kamer om een stemtest bij [slachtoffer 3] te doen.
De verklaring van verdachte dat hij stemtesten heeft afgenomen van jongens binnen het koor. Het was niet zijn taak om deze stemtesten af te nemen. Dat deze stemtesten ook wel eens op de kamers van de jongens werden gehouden en het bestuur hiervan niet op de hoogte was.
De verklaring van verdachte dat het niet anders kan zijn dan dat hij aanwezig was bij de overnachting van het koor in december 2000 in het Golden Tulip hotel in Enschede.
Als je iemand zijn stem laat horen, moet hij gewoon een riedel zingen en kijken hoe laag en hoe hoog hij kan.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, het gestelde in de algemene bewijsoverweging daaronder nadrukkelijk begrepen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 december 2000 ontuchtige handelingen heeft verricht bij [slachtoffer 3].
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van juni tot en met augustus 2007 in het arrondissement Leeuwarden, met [slachtoffer 1], geboren op [1993], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig;
- met verdachtes hand de penis van die [slachtoffer 1] strelen en
- door verdachte aftrekken van die [slachtoffer 1] en
- in de mond van verdachte stoppen van de penis van die [slachtoffer 1] en
- pijpen door verdachte van die [slachtoffer 1];
ten aanzien van feit 2:
omstreeks 28 december 2005 te Koekange, gemeente De Wolden, met [slachtoffer 2], geboren op [1990], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig wrijven over en/of betasten, althans aanraken van de penis van die [slachtoffer 2];
en
op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 01 mei 2006 tot en met 01 september 2006, ergens in Nederland, (op en/of nabij het water (in en/of nabij een zeilboot)), met [slachtoffer 2], geboren op [1990], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig naar beneden trekken van de boxershort van die [slachtoffer 2] en
vervolgens het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer 2];
ten aanzien van feit 3:
op 14 december 2000 te Enschede met [slachtoffer 3], geboren op [1986], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig (deels) naar beneden trekken van de onderbroek van die [slachtoffer 3] en vervolgens het aanraken van de penis van die [slachtoffer 3];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1 en feit 2: Telkens: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
Feit 3: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van alle feiten vrijgesproken dient te worden.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van drie jongens uit het koor waarvan verdachte zakelijk leider was. Verdachte heeft vanuit zijn functie een vertrouwensband opgebouwd met zijn slachtoffers en hun ouders. Het betrof hier jonge jongens in een kwetsbare leeftijd welke zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie in het koor bevonden.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn maatschappelijke status en de invloedrijke positie die hij binnen het koor bekleedde, welke hem in staat stelde een gelegenheid te creëren waarin hij alleen met hen was en/of hen kon misbruiken.
Verdachte heeft hiermee het vertrouwen geschonden van de ouders van de slachtoffers en het vertrouwen van degenen die hem na zijn eerdere veroordeling weer hebben opgenomen in het koor.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte berekenend en calculerend te werk is gegaan en zijn eigen sexuele behoeften heeft gesteld boven de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige gevolgen hiervan ondervinden. Zo blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
[slachtoffer 1] verklaart dienaangaande dat hetgeen is gebeurd een grote invloed op zijn leven heeft. Hij is voortdurend bezig met hetgeen is gebeurd, zijn schoolprestaties hebben hieronder te lijden, zijn grootste hobby, het koor, is hij kwijt en in seksueel opzicht is hij in de war en weet niet wat normaal is en wat wel en niet kan. Sinds het begin van dit jaar is hij onder behandeling bij een psychotherapeut om te verwerken wat hem overkomen is en hij heeft nog een lange weg te gaan.
[slachtoffer 2] verklaart dat hij hetgeen is gebeurd steeds herleeft en dat hij daardoor concentratieproblemen op school heeft gekregen en twee maal is blijven zitten. Hij heeft nu moeite om anderen te vertrouwen en een relatie te beginnen. Verder overweegt hij om psychologische hulp te zoeken.
[slachtoffer 3] verklaart dat hij na het gebeuren afstandelijker en wantrouwender is geworden ten opzichte van anderen. In het begin lukte het hem om het weg te stoppen. Echter na zijn aangifte heeft hij concentratieproblemen, sliep hij slecht en herleefde hij het moment telkens opnieuw. Door te praten met anderen is hij er achter gekomen dat hij zichzelf in het begin voor de gek heeft gehouden door zich voor te houden dat het niets voorstelde.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zeer kort na zijn veroordeling voor een soortgelijk feit, waarbij aan verdachte een forse voorwaardelijke straf is opgelegd ter voorkoming van recidive, zich wederom schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met jongens jonger dan 16 jaar. Verdachte heeft er hiermee blijk van gegeven dat hij zich niets gelegen laat liggen aan zijn eerdere veroordeling en zich vooral laat leiden door zijn eigen lustgevoelens .
De rechtbank heeft ook de berekenende proceshouding van verdachte meegewogen bij de bepaling van de strafmaat. Enerzijds heeft hij voortdurend geweigerd vragen te beantwoorden, maar anderzijds heeft hij zelfs vanuit de detentiesituatie actief en indringend aangevers en getuigen benaderd en proberen te beïnvloeden.
Verdachte heeft voorts geweigerd aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek mee te werken. Dit laatste weegt des te zwaarder nu een kennelijk naar aanleiding van de eerdere veroordeling doorlopen behandeltraject geen effect heeft gehad. De rechtbank moet dan ook aannemen dat de kans op recidive hoog moet worden geacht, en zal mede om deze reden geen voorwaardelijk strafdeel opleggen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het Openbaar Ministerie tezijnertijd bij de eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte nadrukkelijk zal overwegen daaraan nadere voorwaarden ter bescherming van de samenleving te verbinden.
Om bovengenoemde redenen meent de rechtbank dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur onontkoombaar is. Daarbij heeft de rechtbank echter tevens betrokken dat het verblijf in een Penitentiaire Inrichting voor iemand die veroordeeld is voor feiten als de onderhavige in het algemeen als zwaarder wordt ervaren dan gemiddeld.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank voorts overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 16 december 2005 is veroordeeld in verband met het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van 16 jaar en nu ten aanzien van feit 3 opnieuw wordt schuldig verklaard aan een strafbaar feit voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
Alles omstandigheden afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, wenselijk en geboden.
6 De benadeelde partij
De verdediging heeft gelet op de door haar bepleite vrijspraak geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6204,26 voor feit 1, waarvan € 4.000,00 immateriële schade en € 2204,62 materiële schade. Voorts is een aanvulling op de vordering ontvangen van € 499,80 ter zake advocaatkosten.
De raadsvrouwe van deze benadeelde partij, mr. J.W.A. Verhoef heeft ter zitting verklaard dat de aanvullende vordering ter zake advocaatkosten, is komen te vervallen nu er een toevoeging is afgegeven.
De rechtbank zal derhalve dit deel van de vordering buiten beschouwing laten.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 819,00 (€ 750,00 immateriële schade en € 69,00 materiële schade ter zake de aanschaf van een telefoon) en de vordering voor het overige niet ontvankelijk te verklaren en voorts om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1069,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 69,00 ter zake van materiële schade, te weten de aanschaf van een nieuwe telefoon ter vervanging van de oude telefoon van het slachtoffer die ten behoeve van het onderzoek in beslag is genomen, en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat dat deel van de vordering (€ 561,89 reiskosten en € 40,07 telefoonkosten gemaakt door de ouders van het slachtoffer en € 1534,30 voor het opnemen van vrije dagen bij de werkgever) niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert als voorschot voor geleden immateriële schade een schadevergoeding van
€ 1.500,00 voor feit 2 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 750,00 en de vordering voor het overige niet ontvankelijk te verklaren en voorts om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.000,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het vonnis is gewezen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert als voorschot voor geleden immateriële schade een schadevergoeding van
€ 450,00 voor feit 3 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 150,00 en de vordering voor het overige niet ontvankelijk te verklaren en voorts om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het vonnis is gewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 8 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de Meervoudige Strafkamer van 16 december 2005 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, te weten de hiervoor onder 4.1 bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2, en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 36f, 57, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2:Telkens: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 3: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 16 december 2005 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/301207-04 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 8 maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.069,00, waarvan € 69,00 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
27 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 450,00. ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
27 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [slachtoffer 1], € 1.069,00, 21dagen hechtenis,
- benadeelde partij [slachtoffer 2], € 1.000,00, 20 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [slachtoffer 3], € 450,00, 9 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 oktober 2009.