Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 247580 / HA ZA 08-824
Vonnis van 14 oktober 2009
de rechtspersoonlijkheid bezittende
COÖPERATIEVE VERENIGING MAASMOND WESTLAND U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te De Lier,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort,
[gedaagde],
h.o.d.n. [gedaagde]
wonende en zaakdoende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.H. de Jonge-Wiemans.
Partijen zullen hierna Maasmond en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 13 mei 2009;
• het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 21 september 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. In 2001 heeft Maasmond aan [gedaagde] plastic landbouwfolie geleverd voor de door [gedaagde] geëxploiteerde rozenkwekerij.
2.2. Nadat [gedaagde] ontdekte dat deze folie verteerde heeft hij Maasmond aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Maasmond heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.3. Blijkens een op 4 maart 2004 door partijen ondertekende akte van compromis zijn zij op 16 februari 2004 overeengekomen hun geschil, met uitsluiting van de gewone rechter, te onderwerpen aan arbitrage.
2.4. Nadat de arbiters op 17 maart 2004 een tussenvonnis hadden gewezen waarin een deskundigenbericht werd gelast en op 24 januari 2005 een tussenvonnis hadden gewezen waarin een comparitie van partijen werd bepaald hebben zij op 11 juli 2005 een tussenvonnis gewezen waarin Maasmond aansprakelijk werd verklaard en werd veroordeeld tot het betalen van (onder meer) een voorschot van EUR 174.000,-. Tevens werd in dat vonnis een deskundigenbericht bevolen om de hoogte van de schade vast te stellen.
2.5. De door de arbiters benoemde deskundigen hebben de door [gedaagde] geleden schade begroot op:
A. schade door folieproblemen EUR 283.407,00
B. schade door stilvallen exploitatie 2004-07 EUR 322.055,00
C. schade aan kassen en toebehoren door bedrijfsstilstand EUR 702.644,00
Totaal EUR 1.308.106,00
2.6. Op 7 maart 2008 hebben de arbiters vervolgens eindvonnis gewezen. Daarin hebben zij -kort gezegd- Maasmond veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van
EUR 1.250.901,- te verminderen met het reeds betaalde voorschot en te vermeerderen met rente en kosten.
2.7. Maasmond heeft in 2005 het voorschot van EUR 174.000,- aan [gedaagde] betaald en nadat de voorzieningenrechter van deze rechtbank met de beschikking van 4 juni 2008 aan [gedaagde] verlof had verleend het arbitrale vonnis van 7 maart 2008 ten uitvoer te leggen, heeft Maasmond ook de overige door haar te betalen bedragen aan [gedaagde] voldaan.
3.1. Maasmond vordert, kort gezegd, dat het arbitrale vonnis van 7 maart 2008 wordt vernietigd, dat wordt beslist dat Maasmond aan [gedaagde] dient te voldoen (slechts)
EUR 283.407,- en dat [gedaagde] aan Maasmond dient te restitueren een bedrag van
EUR 1.026.979,-.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.1. Artikel 1065, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat vernietiging van een arbitraal vonnis slechts kan plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden:
a. een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt,
b. het scheidsgerecht is in strijd met daarvoor geldende regelen samengesteld,
c. het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden,
d. het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed,
e. het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden.
4.2. Daarnaast is van belang dat bij de beantwoording van de vraag of er gronden voor vernietiging van een arbitrale vonnis bestaan, uitgangspunt is dat de rechter
terughoudendheid moet betrachten. Deze regel hangt onder meer hiermee samen dat een
vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen (vgl. HR 17 januari 2003, RvdW 2003, 17).
4.3. Maasmond legt aan haar vordering tot vernietiging van dit arbitrale vonnis ten grondslag dat het vonnis in strijd met de openbare orde is (artikel 1065, lid 1 aanhef en onder e. Rv).
4.4. Ter onderbouwing van deze stelling voert zij aan dat het wettelijk rentefixum als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) moet worden aangemerkt als te zijn een wettelijke regeling van openbare orde. Dit onder meer nu de Hoge Raad in zijn arresten van 14 januari 2005 (NJ 2007, 481 en 482) heeft vastgesteld dat de, ongetwijfeld als een aspect van openbare orde aan te merken rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht, welke doelen deze regeling beoogt te dienen, met zich meebrengen dat het fixum niet alleen niet voor rechtelijke matiging ex artikel 6:109 BW vatbaar is, maar zelfs niet door de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 en/of 6:248 BW opzij gezet kan worden op de grond dat de rechthebbende méér of minder schade dan overeenkomt met de wettelijke rente zou hebben geleden.
4.5. [gedaagde] daarentegen stelt dat er van strijd met de openbare orde geen sprake is. Zij betwist dat de in artikel 6:119 BW neergelegde regel van openbare orde of van dwingend recht is. Daarnaast betwist zij dat, zoals Maasmond betoogt, dit artikel op de onderhavige schade van toepassing is. In casu is er geen sprake van de verplichting tot betaling van een concrete vaststaande geldsom maar van de verplichting tot vergoeding van schade die hangende het geschil, dagelijks is opgelopen.
4.6. De rechtbank stelt vast dat de Hoge Raad in zijn arrest van 21 maart 1997 (NJ 1998, 207) heeft verduidelijkt dat een arbitraal vonnis slechts kan worden vernietigd omdat het strijdt met de openbare orde als bedoeld in artikel 1065, lid 1 aanhef en onder e. Rv., indien de inhoud of uitvoering van het vonnis strijd oplevert met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. In artikel 6:119 BW is een regeling neergelegd voor de schadevergoeding die is verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Deze regeling is niet, zoals Maasmond heeft aangevoerd, van dwingend recht; laat staan van dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd. Het feit dat de Hoge Raad in zijn arresten van 14 januari 2005 beperkingen heeft gegeven voor de mogelijkheid deze schadevergoeding op grond van de algemene matigingsbevoegdheid van artikel 6:109 BW te matigen, kan daaraan niets afdoen. Reeds op grond hiervan kan er dan ook van vernietiging van het arbitrale vonnis op de door Maasmond aangevoerde strijd met de openbare orde, geen sprake zijn.
4.8. Ten overvloede hecht de rechtbank er nog waarde aan op te merken dat zij van oordeel is dat de arbiters op goede gronden geen toepassing hebben gegeven aan het bepaalde in artikel 6:119 BW. Zoals hiervoor aangegeven is in dit artikel een regeling neergelegd voor de schadevergoeding die is verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een (concrete) geldsom. In casu is daarvan geen sprake. Aan de arbiters is immers niet de vraag voorgelegd of Maasmond dient te worden veroordeeld tot betaling van een concreet bedrag maar of Maasmond dient te worden veroordeeld tot vergoeding van de schade van [gedaagde].
4.9. Bij akte heeft Maasmond haar dagvaarding aangevuld in die zin dat zij bij die gelegenheid tevens heeft gevorderd dat het arbitrale vonnis wordt vernietigd op grond van het bepaalde in artikel 1065, lid 1 aanhef en onder d. Rv. omdat het een apert ondeugdelijke motivering bevat.
4.10. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat deze aanvulling niet meer mogelijk is nu artikel 1064, lid 5 Rv. bepaalt dat alle gronden tot vernietiging, op straffe van verval van het recht daartoe, in de dagvaarding moeten worden voorgedragen.
4.11. De rechtbank stelt vast dat Maasmond deze vernietigingsgrond eerst bij akte na dagvaarding heeft voorgedragen. Op grond van het bepaalde in artikel 1064, lid 5 Rv. is het recht die vernietigingsgrond in te roepen, met het nemen van de dagvaarding evenwel vervallen. Het beroep van Maasmond op deze vernietigingsgrond kan dan ook reeds om die reden niet slagen.
4.12. Ten overvloede merkt de rechtbank omtrent deze vernietigingsgrond op dat de Hoge Raad in zijn arrest van 22 december 2006 (NJ 2008, 4) heeft bepaald dat de rechter een arbitraal vonnis op deze grond mag vernietigen uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. Daarvan is, gezien de uitgebreide en onderbouwde motivering van het onderhavige arbitrale vonnis, in casu evenwel geen enkele sprake.
redelijkheid en billijkheid
4.13. Tenslotte heeft Maasmond haar stellingen aangevuld en aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [gedaagde] haar aan de inhoud van het arbitrale vonnis zou houden nu het op basis van een evident onjuiste redenering tot stand is gekomen. Gelet op vorenstaande overwegingen, waaronder die ten overvloede, is de rechtbank van oordeel dat het, noch gezien de wijze van totstandkoming van dit arbitrale vonnis, noch gezien de inhoud daarvan onaanvaardbaar zou zijn indien [gedaagde] Maasmond aan de inhoud van het arbitrale vonnis zou houden. Ook deze stelling van Maasmond kan derhalve niet tot toewijzing van haar vordering leiden.
4.14. De vorderingen van Maasmond zullen worden afgewezen.
4.15. Maasmond zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 1.148,00
- salaris advocaat 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 5.148,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Maasmond in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 5.148,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009.