ECLI:NL:RBUTR:2009:BK0996

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
254044 / HA ZA 08-1768
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en schadevergoeding in het kader van een overeenkomst van opdracht in de thuiszorg

In deze zaak, uitgesproken op 23 september 2009 door de Rechtbank Utrecht, gaat het om een vordering van eiseres, werkzaam in de thuiszorg, tegen de besloten vennootschap Diprox B.V. Eiseres vordert betaling van EUR 2.343,50 voor onbetaalde facturen over de periode van december 2007 tot en met februari 2008. In reconventie vordert Diprox een schadevergoeding van EUR 33.658,00, omdat eiseres volgens hen onrechtmatig heeft gehandeld door een klant, mevrouw [X], over te halen om haar overeenkomst met Diprox te beëindigen en vervolgens zorg te blijven verlenen via een concurrent, PrivaZorg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een mondelinge overeenkomst van opdracht bestond tussen eiseres en Diprox, waarbij eiseres zorg verleende aan klanten van Diprox. Diprox heeft de vordering van eiseres erkend, maar stelt dat deze vordering verrekend moet worden met de schadevergoeding die zij van eiseres vordert. De rechtbank heeft de vordering van Diprox tot schadevergoeding beoordeeld aan de hand van artikel 3.9 van de algemene voorwaarden, waarin staat dat een opdrachtgever zich gedurende de overeenkomst en drie maanden na beëindiging daarvan moet onthouden van het sluiten van een overeenkomst met de zorgverlener zonder toestemming van Diprox.

De rechtbank oordeelt dat eiseres in strijd heeft gehandeld met deze bepaling door zorg te blijven verlenen aan [X] na beëindiging van de overeenkomst met Diprox. Echter, de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de schade die Diprox stelt te hebben geleden, het gevolg is van de overtreding van artikel 3.9 door eiseres. Diprox heeft niet aangetoond dat het handelen van eiseres van overwegende invloed is geweest op de beslissing van [X] om de overeenkomst met Diprox te beëindigen. De rechtbank heeft Diprox opgedragen bewijs te leveren van haar stellingen en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 254044 / HA ZA 08-1768
Vonnis van 23 september 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P.S. Boonman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIPROX B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.A. Moonen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Diprox genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 21 januari 2009
• de conclusie van antwoord in reconventie
• de akte wijziging eis in reconventie van Diprox
• het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2009
1.2. De rechtbank merkt op dat [eiseres] in de conclusie van antwoord in reconventie tevens heeft gereageerd op de conclusie van antwoord in conventie van Diprox. Deze toevoeging op dat moment is niet toegestaan en zal door de rechtbank dan ook niet bij de beoordeling worden betrokken.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Diprox verleent (onder meer) diensten op het gebied van thuiszorg en sluit daartoe overeenkomsten met haar klanten, de zorgvragers. Ten behoeve van één van de klanten van Diprox, mevrouw [X], heeft [eiseres] in opdracht van Diprox de gevraagde zorg verleend. De door haar gewerkte uren declareerde zij bij Diprox.
2.2. Per eind februari 2008 heeft [eiseres] haar werkzaamheden voor Diprox beëindigd. De door haar verzonden facturen over december 2007 tot en met februari 2008, voor een totaalbedrag van EUR 2.043,50, zijn door Diprox onbetaald gebleven.
2.3. [X] heeft de overeenkomst met Diprox tegen 15 februari 2008 opgezegd. [eiseres] heeft via het zorgbureau PrivaZorg Eemland de zorgverlening aan [X] voortgezet.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van Diprox tot betaling van EUR 2.343,50, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Diprox voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. Diprox vordert - samengevat en na wijziging van eis - veroordeling van [eiseres] tot betaling van EUR 33.658,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.4. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering en het verweer in conventie
4.1. [eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij van december 2007 tot en met februari 2008 werkzaamheden heeft verricht ten behoeve en in opdracht van Diprox. De door haar gefactureerde uren heeft Diprox niet betaald zodat zij thans een vordering op Diprox heeft ter hoogte van EUR 2.043,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen. Tevens vordert [eiseres] een bedrag van EUR 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2. Diprox heeft de vordering van [eiseres] ter comparitie erkend. Zij stelt deze vordering bij brief van 22 februari 2008 te hebben verrekend met hetgeen zij uit hoofde van schadevergoeding op [eiseres] te vorderen heeft. In reconventie heeft Diprox deze vordering nader toegelicht.
5. De vordering in reconventie
5.1. Diprox stelt primair dat [eiseres] [X] heeft overgehaald haar overeenkomst met Diprox te beëindigen en dat [eiseres] daarmee in strijd heeft gehandeld met hetgeen waartoe zij op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden was. Daardoor is [eiseres] volgens Diprox tekort geschoten in de nakoming van hetgeen tussen hen (mondeling) was overeengekomen. Diprox baseert dit standpunt op het feit dat zowel [eiseres] als [X] zich na beëindiging van de overeenkomst met Diprox hebben aangesloten bij de concurrent PrivaZorg, via welke organisatie [eiseres] de geïndiceerde zorg aan [X] is blijven leveren. Ook uit het tijdstip en de wijze waarop door betrokkenen is opgezegd blijkt volgens Diprox dat sprake is van een vooropgezet plan dat door [eiseres] (en mogelijk andere zorgverleners) is geëntameerd.
Haar stelling dat zij tevens schade heeft geleden doordat [eiseres] bij de beëindiging van de samenwerking geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen, heeft Diprox ter comparitie ingetrokken. Wel acht Diprox het plotseling, zonder zwaarwegende grond, opzeggen door [eiseres] in strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu Diprox daardoor niet in staat is geweest voor haar klanten, althans voor [X], tijdig een nieuwe zorgverlener in te schakelen en zodoende de relatie in stand te houden.
5.2. Ter comparitie heeft Diprox aanvullend gesteld dat de door haar gebruikte algemene voorwaarden, op grond van de (aanvullende werking) van de redelijkheid en billijkheid eveneens deel uitmaken van de (mondelinge) overeenkomst tussen haar (als rechtsopvolger van Het Zorgbureau) en [eiseres]. Ter onderbouwing heeft Diprox betoogd dat tussen de zorgverleners en de zorgvragers (de klanten, of ook wel de opdrachtgevers genoemd) zorgovereenkomsten worden gesloten. Ter comparitie heeft Diprox een overeenkomst overgelegd die is gesloten tussen de zorgverlener [B] en een klant van Diprox. In artikel 6 van die overeenkomst is bepaald dat de door Het Zorgbureau gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn.
5.3. Artikel 3.9 van de algemene voorwaarden luidt:
“Opdrachtgever onthoudt zich gedurende de duur van een overeenkomst met Het Zorgbureau en gedurende drie maanden na beëindiging daarvan, van het sluiten van een enige overeenkomst van welke aard of uit welken hoofde dan ook, direct of indirect met de door Het Zorgbureau bemiddelde zorgverlener, tenzij vooraf schriftelijke toestemming van Het Zorgbureau werd verkregen.”
5.4. Volgens Diprox is tussen [eiseres] en [X] een zelfde overeenkomst gesloten. Op grond daarvan acht Diprox ook [eiseres] gebonden aan het verbod om binnen drie maanden na opzegging door de klanten met die klanten direct of indirect te contracteren. Door wel met [X] te contracteren is [eiseres] volgens Diprox tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hen bestaande overeenkomst.
5.5. Subsidiair heeft Diprox aan haar reconventionele vordering ten grondslag gelegd dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door [X], als klant van Diprox, aan te zetten tot schending van hetgeen waartoe zij op grond van artikel 3.9 van de algemene voorwaarden tegenover Diprox verplicht was. Gelet op de bijzondere omstandigheid dat het bij zorgbehoevenden (en dus ook bij [X]) veelal gaat om zwakkere, afhankelijke opdrachtgevers met de zorgverlener (in dit geval [eiseres]) in een vertrouwenspositie, acht Diprox het feit dat [eiseres] van die tekortkoming heeft geprofiteerd eveneens onrechtmatig. Verder betoogt Diprox dat [eiseres] haar op deze wijze onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan.
5.6. Diprox stelt door het vertrek van [X] een bedrag van EUR 156.547,86 aan omzet te zijn misgelopen. Dit bedrag betreft de verwachte omzet tot de einddatum van de voor [X] gestelde indicatie, te weten 14 maart 2011. Volgens Diprox is haar netto winstmarge 21,5%, zodat de schade EUR 33.658,00 (21,5% x EUR 156.547,86) bedraagt. Diprox vordert tevens betaling van wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2008, alsmede van de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van EUR 2.975,00.
5.7. Voor zover niet komt vast te staan dat [X] door toedoen van [eiseres] de overeenkomst met Diprox heeft opgezegd, is [eiseres] volgens Diprox gehouden de schade over drie maanden (de periode waarbinnen [X] niet direct of indirect met [eiseres] mocht contracteren) te vergoeden.
6. Het verweer in reconventie
6.1. [eiseres] heeft ter verweer aangevoerd dat zij [X] niet heeft overgehaald om naar een ander zorgbureau over te stappen. [X] is volgens haar zelfstandig weggegaan bij Diprox. [eiseres] stelt daarop geen enkele invloed te hebben uitgeoefend. Zelf werkte zij al langer voor PrivaZorg en van enig vooropgezet plan of gezamenlijke overstap is dan ook geen sprake geweest.
6.2. Artikel 3.9 van de door Diprox aangehaalde algemene voorwaarden schept volgens [eiseres] geen verplichtingen voor haar maar slechts voor de opdrachtgevers (de klanten) van Diprox. Bovendien, zo stelt [eiseres], maken die algemene voorwaarden geen deel uit van de afspraken tussen haar en Diprox nu deze haar niet ter hand zijn gesteld. Ook is volgens haar niet gebleken dat de algemene voorwaarden door Diprox worden gebruikt of zijn overgenomen van Het Zorgbureau. [eiseres] stelt dat zij op zelfstandige basis voor Diprox werkte en dat zij, nadat een opdracht was uitgevoerd en betaald, geen verplichtingen meer had. [eiseres] stelt voorts dat Diprox haar nooit op genoemde verplichting heeft aangesproken.
6.3. Aangezien zij geen invloed heeft gehad op de beslissing van [X] om haar overeenkomst met Diprox te beëindigen, acht [eiseres] haar handelen evenmin onrechtmatig. Volgens [eiseres] staat het de zorgvrager bovendien vrij zijn of haar eigen zorgaanbieder te kiezen en is de bepaling van artikel 3.9 onredelijk, nu deze de vrije keuze van klanten belet. Volgens [eiseres] is [X] ook nooit door Diprox op de verplichtingen uit die bepaling aangesproken.
6.4. Subsidiair heeft [eiseres] ten aanzien van de omvang van de gestelde schade aangevoerd dat, nu overeenkomsten tussen Diprox en haar klanten op elk moment kunnen worden beëindigd, de einddatum van de indicatiestelling niet als maatstaf voor de schadevaststelling kan worden gehanteerd. Volgens [eiseres] is het, gelet op de leeftijd van [X] (96), bovendien niet waarschijnlijk dat zij tot maart 2011 zorg van Diprox zou zijn blijven afnemen. Ten slotte heeft [eiseres] gesteld dat Diprox hoogstens 10% van de totale omzet voor haar bemiddeling krijgt en dat het overige deel van het bruto tarief aan de zorgverlener wordt uitbetaald.
7. De beoordeling
7.1. Gelet op de onderlinge samenhang ziet de rechtbank aanleiding de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk te behandelen.
7.2. Nu Diprox de vordering van [eiseres], voor zover deze betrekking heeft op de door haar gefactureerde uren, erkent, is zij naar het oordeel van de rechtbank gehouden deze te voldoen. Of Diprox terecht een beroep op verrekening heeft gedaan, komt na de beoordeling van de vordering in reconventie aan de orde. Alsdan zal ook beoordeeld kunnen worden of de vordering tot betaling van rente dient te worden toegewezen.
7.3. De vordering van [eiseres] tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - in het te wijzen eindvonnis worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
De overeenkomst tussen Diprox en [X]
7.4. Het standpunt van Diprox dat tussen [eiseres] en [X] een overeenkomst is gesloten zoals door Diprox ter comparitie is overgelegd, is door [eiseres] niet betwist. Evenmin heeft zij weersproken dat op die overeenkomst de eveneens overgelegde algemene voorwaarden van toepassing zijn. De rechtbank neemt dit derhalve als uitgangspunt. Dit betekent dat [X] lopende de overeenkomst met Diprox, en gedurende drie maanden na opzegging ervan, niet zonder toestemming van Diprox met [eiseres], direct of indirect, een overeenkomst mocht sluiten. Van een onredelijke bepaling zoals [eiseres] heeft gesteld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake; van enig beletsel om over te stappen naar een ander zorgbureau blijk hieruit niet. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat [eiseres], na beëindiging van de samenwerking met Diprox, via PrivaZorg dezelfde zorg aan [X] is blijven verlenen, dat [X] de bepaling van artikel 3.9 van de algemene voorwaarden heeft overtreden.
De overeenkomst tussen [eiseres] en Diprox
7.5. Voorts overweegt de rechtbank dat tussen [eiseres] en Diprox een (mondelinge) overeenkomst van opdracht bestond waarbij [eiseres] tegen betaling zorg leverde aan klanten van Diprox. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Diprox niet van toepassing verklaard. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat artikel 3.9 wel deel uitmaakt van hetgeen tussen partijen is overeengekomen en dat de voortzetting van de zorg voor [X] door [eiseres] daarmee in strijd is. Zij overweegt daartoe het volgende.
7.6. Uit hetgeen onder 7.4 is overwogen volgt dat [eiseres] zelf met [X] is overeengekomen dat [X] in een geval als het onderhavige de eerste drie maanden met haar geen overeenkomst mocht aangaan. Tevens volgt hieruit dat [eiseres] de algemene voorwaarden kende, of althans moest kennen alsmede dat zij wist dat deze algemene voorwaarden door Diprox worden gebruikt. Artikel 3.9 dient ter bescherming van het belang van Diprox en is precies voor een situatie als de onderhavige bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat ook [eiseres] aan het verbod van deze bepaling is gebonden en zich van het aangaan van een zodanige overeenkomst met [X] had dienen te onthouden. Hieruit volgt dat [eiseres], nu zij in strijd met artikel 3.9 heeft gehandeld, tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen haar en Diprox en dat zij gehouden is eventuele schade die daardoor is ontstaan te vergoeden. Dat Diprox niet eveneens [X] voor haar tekortkoming aansprakelijk heeft gesteld maakt dat niet anders.
De schade
7.7. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet komen vast te staan dat de door Diprox gestelde schade, te weten de winstderving, het gevolg is van de overtreding van artikel 3.9 door [eiseres]. Vast staat slechts dat deze schade is veroorzaakt door beëindiging van de overeenkomst tussen Diprox en [X]. Voor het vaststellen van eventuele aansprakelijkheid van [eiseres] voor deze schade dient dan ook de vraag te worden beantwoord of die beëindiging het gevolg is van de wanprestatie of enig onrechtmatig handelen van [eiseres]. De rechtbank overweegt dat dit slechts het geval is indien het handelen van [eiseres] op de beslissing van [X] van overwegende invloed is geweest, bijvoorbeeld doordat [eiseres], zoals Diprox stelt, [X] daartoe heeft overgehaald of heeft aangezet, hetgeen gelet op de onderlinge verhoudingen en verplichtingen als onrechtmatig kan worden aangemerkt.
7.8. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op deze vraag op grond van de voorliggende stukken niet kan worden gegeven. Uit het feit dat door [eiseres] en [X] op vrijwel hetzelfde moment en op soortgelijke wijze is opgezegd en dat [eiseres] haar zorg via PrivaZorg heeft voortgezet, kan weliswaar worden afgeleid dat hierover enige onderlinge afstemming heeft plaatsgevonden, maar niet dat het handelen van [eiseres] van overwegende invloed is geweest op de beslissing tot beëindiging van de overeenkomst door [X].
7.9. Ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering draagt Diprox in dit geval de bewijslast van de door haar gestelde feiten en omstandigheden. De rechtbank zal Diprox, conform haar aanbod, dan ook opdragen het bewijs van feiten en omstandigheden ter onderbouwing van haar stellingen te leveren.
7.10. Voor het geval Diprox niet zal slagen in het leveren van bewijs, heeft nog te gelden dat het plotseling of direct opzeggen door [eiseres] niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid kan worden geacht, nu Diprox deze opzegging, als door [eiseres] onbestreden gesteld, met onmiddellijke ingang heeft aanvaard. Verder overweegt de rechtbank dat Diprox, voor het oordeel dat [eiseres] (onrechtmatig) heeft geprofiteerd van het vertrek van [X] of dat zij haar onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan, onvoldoende heeft gesteld. Deze stellingen kunnen derhalve niet leiden tot het oordeel dat de vordering van Diprox dient te worden toegewezen.
7.11. De rechtbank overweegt reeds thans dat de vordering van Diprox tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - in het in deze zaak te wijzen eindvonnis zal worden afgewezen. Diprox heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan Diprox vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
7.12. Aangezien de rechtbank in de procedures tussen Diprox en respectievelijk [A] en [B] (met zaaknummers 255418 en 250093) een gelijkluidende bewijsopdracht aan Diprox heeft gegeven, acht zij het omwille van een efficiënte procesvoering wenselijk dat partijen zich eerst uitlaten over de wijze waarop deze bewijslevering zal plaatsvinden en de eventuele zitting(en) voor de getuigenverhoren ingericht worden. De rechtbank zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich hierover bij akte uit te laten. Partijen dienen daarbij aan te geven of zij er de voorkeur aan geven dat in alle zaken gelijktijdig schriftelijk bewijs wordt geleverd en of zij getuigenverhoren in de drie zaken gelijktijdig willen doen afnemen. Tevens dienen zij aan te geven of zij ermee instemmen dat alle getuigenverklaringen in alle drie genoemde zaken bij de beoordeling worden betrokken.
7.13. Gelet op de met het leveren van genoemd bewijs gepaard gaande kosten, tijd en belasting voor eventueel te horen getuigen, geeft de rechtbank partijen, mede gezien de tijdens de comparitie van partijen besproken mogelijkheid in deze zaak alsnog tot overeenstemming te komen, nadrukkelijk in overweging nogmaals te bezien of de zaak in onderling overleg kan worden afgedaan.
8. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
8.1. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 7 oktober 2009 voor het nemen van een akte door partijen over hetgeen onder 7.12 is overwogen,
8.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2009.