parketnummer: 16/511643-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 oktober 2009
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 oktober 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.M. Mijnarends, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen een gewapende overval heeft gepleegd op een tankstation;
feit 2: een nepwapen voorhanden heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, op de wijze zoals is tenlastegelegd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van beide feiten tot een bewezenverklaring kan komen.
3.3 De bewijsoverwegingen
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL 0971/09-001682 tot en met
PL 0971/09-001682 B.
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen en grondt haar overtuiging op de volgende bewijsmiddelen:
Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 oktober 2009 bekend op 30 januari 2009, samen met zijn twee neven [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], een overval te hebben gepleegd op tankstation [benadeelde 1] te Oudewater. Zijn jongste neef [medeverdachte 1] heeft gebruik gemaakt van een neppistool en daarmee [medeverdachte 2], als zogenaamde gijzelaar, onder schot gehouden. Verdachte heeft gebruik gemaakt van een hakbijltje om de caissière te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag. Verdachte heeft tegen de caissière gezegd dat zij de kassa moest openen en het geld moest geven. Nadat de caissière de kassalade had geopend, heeft verdachte geld uit de kassa weggenomen. Ook hebben verdachte en zijn neef [medeverdachte 1] pakjes Marlboro-sigaretten in een tas gestopt. Toen verdachte met die tas wegvluchtte, ging het slachtoffer hem achterna. Verdachte heeft haar van zich afgeduwd met de hand waarin hij het hakbijltje vasthad, waardoor hij haar ter hoogte van haar bil heeft geraakt.
Deze verklaring van verdachte komt overeen met de verklaring van aangeefster [slachtoffer], zijnde de caissière . Uit haar aangifte blijkt dat € 310,-- bij de overval is weggenomen. Uit de door huisarts Ypma opgemaakte medische verklaring betreffende [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] op haar rechterbil een snijwond van 4 cm had .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 oktober 2009 tevens verklaard dat zijn neef [medeverdachte 1] aan verdachte in de woning van zijn neef [medeverdachte 2] een luchtdrukpistool, zijnde een zogenaamd balletjespistool, heeft laten zien waarvan [medeverdachte 1] zei dat het geen echte was. Verdachte heeft na afloop van de overval samen met [medeverdachte 1] de spullen, waaronder het wapen, in het huis van [medeverdachte 2] verstopt.
De politie heeft verdachte en [medeverdachte 1] later die avond aangetroffen in de afgesloten schuur van [medeverdachte 2] .
Ook zijn in het huis van [medeverdachte 2] - verstopt achter een linnenkast - pakjes Marlboro sigaretten, een vuurwapen en een zwarte bivakmuts in een rugtas én een zwarte broek, jas en bivakmuts aangetroffen .
Uit technisch onderzoek van de recherche blijkt dat het wapen dat naar aanleiding van de gewapende overval aan de [adres] te Oudewater werd aangetroffen een imitatiepistool is, model Walther P99. Het is een exacte kopie op ware grootte van het bestaande Walther pistool type P99 en is een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid Categorie 1 onder 7 van de Wet wapens en munitie .
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 30 januari 2009 te Oudewater, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 310 euro en een hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan [benadeelde 1],
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat
- een hakbijltje en een nepvuurwapen werden getoond aan [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] is gezegd dat zij de kassa moet openen en geld moet geven en
- deze [slachtoffer] vervolgens met dit hakbijltje in haar rechterbil is gestoken.
2.
hij op 30 januari 2009 te Oudewater een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een Walther P99, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een Walther P99, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 200 uren met aftrek van voorarrest, subsidiair 100 dagen jeugddetentie;
- jeugddetentie voor de duur van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden van de maatregel Hulp en Steun, uit te voeren door Bureau Jeugdzorg, ook indien dit inhoudt:
• dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door Titan;
• dat verdachte zonodig een ambulante behandeling zal volgen;
• dat verdachte zal meewerken aan dader-slachtofferbemiddeling indien het slachtoffer daarvoor open staat;
• dat verdachte zich niet zal ophouden in de onmiddellijke omgeving van het [benadeelde 1] tankstation, [adres] te Oudewater;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 1171,55 met de schadevergoedingsmaatregel subsidiair 21 dagen jeugddetentie;
- opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard. De verdediging heeft gepleit voor een straf zoals door de officier van justitie geëist. De vordering van de benadeelde partij dient primair niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu uit de overgelegde aanvullende stukken is gebleken dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven de gevorderde kosten reeds heeft vergoed. Subsidiair dient de vordering te worden toegewezen tot het bedrag als door de officier van justitie is geëist.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is voor het feit gebeld door zijn neef [medeverdachte 1] en heeft op zijn verzoek zwarte kleding aangetrokken. Op eigen initiatief heeft verdachte vervolgens bivakmutsen meegebracht. Hierna is verdachte samen met zijn neven [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Oudewater gereisd. Daar aangekomen liepen zij langs het [benadeelde 1] tankstation, waarbij zij toen het plan hebben gemaakt om dit tankstation te overvallen. Vervolgens hebben zij in de woning van neef [medeverdachte 2] het plan nader uitgewerkt en hebben van hieruit een nepvuurwapen en een hakbijltje gepakt om de overval mee te plegen. Hun doel was om eenvoudig geld te krijgen.
Ter plaatste is [medeverdachte 2] eerst als klant naar binnen gegaan, waarna de in het zwart geklede en een bivakmuts dragende verdachte en neef [medeverdachte 1], ook in het zwart gekleed en met een bivakmuts over zijn hoofd, het tankstation binnen kwamen. Onder bedreiging met een hakbijltje heeft verdachte het slachtoffer gedwongen de kassalade te openen en heeft hij geld en sigaretten weggenomen. [medeverdachte 1] stond naast het slachtoffer met zijn nepwapen. Buiten het tankstation heeft verdachte het slachtoffer, tijdens een handgemeen, met een hakbijltje verwond. Het slachtoffer heeft hieraan een blijvend litteken overgehouden.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders weloverwogen besloten de overval te plegen en hiervoor een uitgebreid plan gemaakt. Verschillende keren heeft verdachte de mogelijkheid gehad om na te denken over zijn handelen, maar elke keer heeft verdachte besloten om door te gaan met de overval. De verschillende momenten van bezinning heeft verdachte niet benut om af te zien van de geplande overval. De rechtbank rekent dat verdachte aan. Verdachte heeft, toen het slachtoffer probeerde om verdachte tegen te houden, het gebruik van geweld niet geschuwd. Dat maakt het feit extra ernstig.
Het spreekt voor zichzelf dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Dat de overval grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, blijkt ook uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring en de indrukwekkende en emotionele mondelinge toelichting hierop door het slachtoffer zelf. Zij voelt zich nu, een half jaar na de overval, zowel thuis als op straat, nog steeds onveilig, en zal haar hele leven blijvend worden herinnerd aan dit zeer ernstige feit door het duidelijk zichtbare litteken onder haar bil.
Verdachte heeft hierbij in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
Daarbij dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, zeker in een kleine gemeenschap als Oudewater. Het behoeft dan ook geen betoog dat tegen een dergelijke laffe daad streng moet worden opgetreden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 augustus 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit;
- een de verdachte betreffend Plan van Aanpak en Evaluatie Plan van Aanpak van Bureau Jeugdzorg Utrecht, respectievelijk opgemaakt d.d. 1 april 2009 en
21 september 2009, door dhr. C.H.E. van Issenhoven, jeugdreclasseringswerker, waaruit blijkt dat de begeleiding van verdachte tot nu toe goed is verlopen, mede door de inzet van verdachte zelf;
- een de verdachte betreffend rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt d.d. 3 februari 2009;
- een de verdachte betreffend deskundigenrapport, opgemaakt d.d. 31 augustus 2009, door drs. H.W.M.M. van de Wiel (gz-pycholoog en vast gerechtelijk deskundige) en A.M. Reinders (psycholoog onder supervisie van drs. Van de Wiel), voor zover
- zakelijk weergegeven – inhoudende: dat bij betrokkene geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel zijn er aandachtpunten te benoemen in de ontwikkeling van betrokkene zoals onvoldoende copingvaardigheden en een enigszins zelfgenoegzame houding. Betrokkene dient als volledig toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De recidivekans wordt als matig ingeschat, maar is, zonder voldoende toezicht wel aanwezig, zeker wanneer betrokkene stress/problemen ervaart, waar hij niet op adequate wijze uiting aan kan geven. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie en een (forse) werkstraf op te leggen met intensieve begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte over en maakt deze tot de hare.
Ten aanzien van de strafoplegging is de rechtbank van oordeel dat voor dit soort feiten in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is. In dit geval echter acht de rechtbank het niet wenselijk de positieve lijn die verdachte heeft ingezet thans te doorkruisen door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De rechtbank betrekt daarbij de omstandigheid dat verdachte, die thans 17 jaar is, niet eerder is veroordeeld vanwege het plegen van strafbare feiten en dat verdachte tijdens zijn schorsing op serieuze wijze met de aanwijzingen van de jeugdreclassering is omgegaan en de afspraken is nagekomen. De rechtbank zal derhalve de maximale werkstraf en een lange voorwaardelijke jeugddetentie zoals door de officier van justitie is geëist aan verdachte opleggen.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte zich binnen een strak kader via bijzondere voorwaarden moet houden aan alle aanwijzingen hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarde van dader-slachtofferbemiddeling niet opleggen, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken. Het slachtoffer heeft in een eerder stadium te kennen gegeven niet te willen meewerken aan een slachtoffer-dadergesprek, terwijl verdachte zelf hiertoe het initiatief had genomen. Wanneer de jeugdreclassering een aanwijzing hiertoe geeft, heeft verdachte zich hieraan overigens wel te houden.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], vordert een schadevergoeding van € 171,55 voor materiële schade en een bedrag van € 1.750,00 aan immateriële schadevergoeding voor feit 1.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij
niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het Schadefonds Geweldsmisdrijven de geleden schade reeds heeft vergoed. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven vergoedt zowel materiële als immateriële schade onder een aantal voorwaarden. Eén van deze voorwaarden is dat de schade niet op andere wijze wordt vergoed, door bijvoorbeeld de verzekering of door de dader. Wanneer de schade vervolgens door de dader wordt vergoed, dient dat deel van het toegekende bedrag aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven te worden terugbetaald. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de vordering gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.171,55 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 171,55 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Voor het overige acht zij het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd, in het kader van de Maatregel Hulp en Steun, moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, ook indien dit inhoudt:
• dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door Titan Utrecht;
• dat verdachte zonodig een ambulante behandeling zal volgen;
• dat verdachte zich niet zal ophouden in de onmiddellijke omgeving van het [benadeelde 1] tankstation, [adres] te Oudewater;
- draagt deze jeugdreclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], van € 1.171,55, waarvan € 171,55 ter zake van materiële schade en
€ 1.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats],
€ 1.171,55 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 21 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van H.A.M. Blom, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 oktober 2009.
Mr. Van Dam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.