ECLI:NL:RBUTR:2009:BK0260

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
640853 UC EXPL 09-11271 LH
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op ontslagvergoeding en gerechtvaardigd vertrouwen bij eenzijdige wijziging van ontslagvoorwaarden

In deze zaak vorderde [X] een ontslagvergoeding van ABN AMRO Bank N.V. naar aanleiding van een eenzijdige wijziging van de ontslagvoorwaarden door de bank. [X] was sinds 1998 in dienst bij ABN AMRO en had in de jaren voorafgaand aan haar ontslag aanzienlijke bonussen ontvangen. Na de overname van de bank door een consortium, werd [X] boventallig verklaard en werd de 'severance policy' van de bank gewijzigd. ABN AMRO stelde dat de wijziging gerechtvaardigd was door de kredietcrisis en de gewijzigde omstandigheden in de financiële sector. [X] betwistte dit en stelde dat zij recht had op de beëindigingsvergoeding volgens het oude beleid, dat tot 1 januari 2009 van kracht was. De kantonrechters oordeelden dat ABN AMRO zich niet kon beroepen op de gewijzigde 'severance policy', omdat [X] gerechtvaardigd vertrouwen had in de toezeggingen van de bank. De rechters concludeerden dat de wijziging van de ontslagvoorwaarden niet kon worden doorgevoerd, omdat de toezeggingen aan [X] bindend waren. ABN AMRO werd veroordeeld tot betaling van een ontslagvergoeding van € 416.065,-- bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 640853 UC EXPL 09-11271 LH
vonnis d.d. 9 oktober 2009
in de procedure, door partijen aangebracht bij prorogatie in de zin van artikel 96 Rv,
verzoekers:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen ABN AMRO,
gemachtigde: mr. J.M. van Slooten en mr. D.F. Berkhout,
en:
[X],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [X],
gemachtigde: mr. E.S. de Bock.
Verloop van de procedure
Partijen hebben zich bij brief van 25 juni 2009 van mr. Berkhout, ter griffie van de Rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht ingekomen op 29 juni 2009, gezamenlijk gewend tot de kantonrechters en hun beslissing ingeroepen in het tussen partijen gerezen geschil. Op 1 juli 2009 heeft een regiezitting plaats gevonden, waarin partijen en kantonrechters afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop het geding wordt gevoerd.
ABN AMRO heeft een verzoekschrift ingediend. Daarbij heeft zij producties in het geding gebracht.
Daarna heeft [X] een verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek ingediend, eveneens onder overlegging van producties.
Vervolgens hebben beide partijen zich nogmaals schriftelijk uitgelaten.
Het geschil is behandeld ter zitting van 28 augustus 2009. De behandeling heeft plaatsgevonden gelijktijdig met die in de procedures die ABN AMRO en negen andere gewezen werkne(e)m(st)ers bij prorogatie bij de kantonrechters hebben aangebracht.
Ter zitting hebben partijen hun gezamenlijke verzoek aangevuld.
Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Partijen hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van de door hun gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen.
Hierna is uitspraak bepaald. Op uitdrukkelijk verzoek van partijen is het geding gevoerd voor drie kantonrechters. Daarom wordt dit vonnis door hen samen gewezen.
De vaststaande feiten
1.1. [X], geboren op [1966], is op 1 april 1998 in dienst getreden van (de rechtvoorgangsters van) ABN AMRO, en vervult sedert 2008 de functie van [functie], laatstelijk tegen een bruto jaarloon van € 158.296,-- exclusief emolumenten. [X] maakt deel uit van de zogenoemde '[naam] en behoort tot de '[naam] van de bank. Samen met de Raad van Bestuur vormen de [naam]'s het senior-management van de bank.
1.2. Op de arbeidsovereenkomst van partijen zijn de 'Compensation & Benefits Regulations for [....] of ABN AMRO Bank N.V.', verder de C&B Regulations te noemen, van toepassing. De CAO waaraan ABN AMRO jegens andere werknemers is gebonden, is op de arbeidsovereenkomst niet van toepassing. Artikel 5 van de C&B Regulations houdt, voor zover hier van belang, in dat ABN AMRO zich verplicht om jaarlijks, in de maand maart van het jaar dat volgt op dat waarop de bonus betrekking, een aan het functioneren van de manager (in de regeling 'Director' genoemd) en de behaalde bedrijfsresultaten gerelateerde bonus te voldoen. Over de mogelijkheid van (eenzijdige) wijziging van de C&B Regulations bepaalt de regeling: 'The C&B Regulations have been adopted by the Managing Board and may be amended by the Managing Board. Affected individuals will be notified in writing of any amendments.' Het beleid van de bank ten aanzien van ontslagvergoedingen is in deze C&B Regulations niet opgenomen.
1.3. ABN AMRO heeft aan [X] bruto bonussen toegekend, die over 2006 € 110.000,--, over 2007 € 117.000,-- en over 2008
€ 90.635,-- hebben bedragen.
1.4. In oktober 2007 heeft een consortium van The Royal Bank of Scotland Group Plc (hierna RBS te noemen), Fortis N.V./Fortis SA/N.V. ('Fortis') en Banco Santander Central Hispano S.A. ('Santander') via RFS Holding B.V. de aandelen in ABN AMRO Holding N.V. verworven. Hiertoe had de Minister van Financiën tevoren een verklaring van geen bezwaar in de zin van de Wet op het financieel toezicht afgegeven voor het verwerven van gekwalificeerde deelnemingen in ABN AMRO, met het oog op de stabiliteit van de financiële sector evenwel onder meer onder het voorschrift dat een 'robuust transitieplan wordt opgesteld' waardoor de 'continuïteit in de bezetting van sleutelposities en het behoud van voldoende kennis van de organisatie van ABN AMRO-groep op alle niveaus gedurende de transitiefase (wordt) gewaarborgd.'
1.5 Aan de werknemers van ABN AMRO is te kennen gegeven dat de overname van de bank door het consortium geen nadelige invloed zal hebben op hun arbeidsvoorwaarden.
Ook heeft de bank meermalen, zowel mondeling als schriftelijk (in de 'People policy and procedures' en de 'HR guiding principles') meegedeeld dat het ontslag(vergoedingen)beleid in elk geval gedurende twee jaren - tot in oktober 2009 - van kracht zal blijven. Het consortium was voornemens te zijner tijd ABN AMRO op te splitsen (te 'ontvlechten') door de onderscheiden bedrijfsonderdelen van de bank onder te brengen bij RBS, Fortis en Santander. In de voorziene transitieperiode zou getracht worden het personeel van ABN AMRO te herplaatsen in andere functies bij deze drie banken.
1.6. Anders dan een aantal andere senior-managers van ABN AMRO, aan wie naar aanleiding van de overname van de bank door het consortium een zogenoemd retentiepakket is aangeboden, heeft [X] geen retentiebrief ontvangen.
1.7 . In het najaar van 2008 werd Nederland getroffen door een crisis in de financiële sector, de zogenoemde kredietcrisis. De Staat der Nederlanden heeft daarop, ter voorkoming van destabilisatie van Fortis en ABN AMRO, en van het Nederlandse financiële stelsel als geheel, in het najaar van 2008 besloten deel te nemen in Fortis en - daarmee - in ABN AMRO. Zoals de Staat der Nederlanden hierdoor (meerderheids)aandeelhoudster werd van Fortis en (indirect van) ABN AMRO, zo werd het Verenigd Koninkrijk dat van RBS. Met name door deze overheidsbemoeienis kreeg het maatschappelijk debat over de bezoldiging van bestuurders, dat in Nederland al vóór de kredietcrisis werd gevoerd, voor de bancaire wereld een extra dimensie en raakte het in een stroomversnelling, die erin heeft geresulteerd dat de Minister van Financiën, mede onder druk van het parlement en van de maatschappelijke onvrede over met name de hoge bonussen van bankiers, ABN AMRO (en andere banken) ertoe heeft aangezet haar beloningsbeleid en de 'vertrekregelingen' voor bestuurders en (andere) senior-managers sterk te versoberen. De Minister heeft er in dit verband op aangedrongen dat - onder respectering van 'privaatrechtelijke contracten' (brief van 6 oktober 2008 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 31 371, nr. 21 p. 5, tweede alinea) - de variabele beloning over 2008 'op het laagst mogelijke niveau' wordt vastgesteld en de 'retentieregelingen' worden aangepakt (brief van 23 maart 2009 aan de Tweede Kamer,
31 371, nr. 151 p. 2 en 3). Toekomstige overheidssteun werd door de Minister afhankelijk gesteld van een 'nieuw en duurzaam beloningsbeleid voor het senior management' en van een maximering van de ontslagvergoedingen. De financiële sector heeft zich hiertoe bereid verklaard.
1.8. Op 19 februari 2009 heeft ABN AMRO, op aandringen van de Minister van Financiën en onder druk van de publieke opinie, besloten om haar 'severance policy' met ingang van 1 januari 2009 te wijzigen. Waar het tot dan toe staande praktijk van de bank was geweest om bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten met wederzijds goedvinden een beëindigingsvergoeding toe te kennen overeenkomstig de toenmalige (tot 1 januari 2009 gegolden hebbende) Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters voor procedures in de zin van artikel 7:685 BW (verder de kantonrechtersformule te noemen), waarbij de C-factor in beginsel werd gesteld op 1,4 en ter bepaling van de B-factor het gemiddelde van de bonussen over de laatste drie jaren werd meegenomen, werd besloten dat vanaf 1 januari 2009 de beëindigingsvergoedingen zullen worden berekend overeenkomstig de nieuwe (op 1 januari 2009 van kracht geworden) kantonrechtersformule (waarin met name de A-factor neerwaarts was bijgesteld) en dat daarbij in beginsel wordt uitgegaan van een neutrale C-factor (van 1) en - in het geval van [X] - rekening zal worden gehouden met het gemiddelde van de laatste drie jaarbonussen, waarbij de bonus over 2008 wordt gesteld op het laagste bedrag in haar bonusrange (€ 90.635,--). Bij brief van 27 februari 2009 heeft ABN AMRO de Minister van dit besluit in kennis gesteld, die op zijn beurt bij brief van 23 maart 2009 de Tweede Kamer heeft geïnformeerd.
1.9. ABN AMRO heeft [X] in mei 2009 boventallig ('redundant') verklaard. Haar is geen passende andere functie aangeboden. Met het oog op haar boventalligheid hebben partijen met elkaar gesproken over de voorwaarden waaronder hun arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zou worden beëindigd. In verband met de zwangerschap van [X] kwamen partijen overeen dat het dienstverband niet al op 1 november 2009, maar eerst op 1 maart 2010 zal eindigen. Over de hoogte van de beëindigingsvergoeding werden partijen het niet eens. Met de door ABN AMRO (op grond van de nieuwe kantonrechtersformule, waarbij A = 10 ½ , B = € 22.011,52 en C = 1) aangeboden beëindigingsvergoeding van € 231.120,96 bruto heeft [X] geen genoegen willen nemen. Partijen hebben besloten hun geschil hierover samen aan de kantonrechter voor te leggen en kwamen overeen dat ABN AMRO de aangeboden vergoeding binnen 30 dagen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [X] zal voldoen en dat zij haar eerst vanaf dan wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
1.10. Inmiddels heeft de kredietcrisis het bankenconsortium ertoe genoopt af te zien van het aanvankelijke voornemen om de onderscheiden bedrijfsonderdelen van ABN AMRO te doen opgaan in RBS en Fortis. De verwachting is dat ABN AMRO als zelfstandige bank zal blijven voortbestaan. In 2008 maakte ABN AMRO enkel door de verkoop van bedrijfsactiviteiten nog een winst na belastingen van € 3,6 miljard. In het eerste kwartaal van 2009 bedroeg het verlies na belastingen € 886 miljoen. In het tweede kwartaal van dit jaar is het verlies verder opgelopen, tot bijna € 2,8 miljard.
Het geschil en de standpunten van partijen
2.1. Partijen hebben aan de kantonrechters aanvankelijk de volgende vraag gesteld (ABN AMRO wordt aangeduid met 'AA'):
'In view of a termination of the employment agreement by mutual consent, at the initiative of AA, the termination date being March 1, 2010, is Ms. [X] legally entitled to higher compensation than an amount of EUR 231.120,96?'
2.2. ABN AMRO stelt zich op het standpunt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en verzoekt de kantonrechters te beslissen dat aan [X] geen beëindigingsvergoeding toekomt die uitgaat boven € 231.120,96 bruto, met compensatie van de proceskosten.
2.3. [X] meent dat bedoelde vraag bevestigend moet worden beantwoord en verzoekt de kantonrechters te beslissen dat zij aanspraak heeft op een beëindigingsvergoeding van € 416.065,-- bruto, door ABN AMRO uiterlijk op 1 april 2010 te voldoen op een door haar te bepalen wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover te rekenen van 1 april 2010 tot de voldoening, met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten, met inbegrip van de volledige kosten van rechtsbijstand, en de buitengerechtelijke kosten.
2.4. Ter zitting hebben partijen hun gezamenlijke verzoek aangevuld, in die zin dat ABN AMRO ermee heeft ingestemd dat het geding zich mede uitstrekt tot het door [X] ingediende tegenverzoek. Dit leidt ertoe dat zij de kantonrechters ook hebben gevraagd om te beslissen over de hoogte van de aan [X] toekomende ontslagvergoeding, en over de al dan niet verschuldigdheid van wettelijke rente en wettelijke verhoging, alsmede over de buitengerechtelijke incasso- en proceskosten. Ter zitting heeft ABN AMRO toegezegd de uitspraak over deze nevenvorderingen ook tegen zich te zullen laten gelden voor de werknemers in de negen andere procedures, die deze niet hebben ingesteld.
2.5. ABN AMRO legt primair aan haar standpunt ten grondslag dat het haar vrijstond de 'severance policy' per 1 januari 2009 te wijzigen, omdat het hierbij louter gaat om beleid en een gedragslijn, en niet om een afdwingbaar recht of een arbeidsvoorwaarde van de betrokken werknemers. Nu [X] na die beleidswijziging - per 30 mei 2009 - boventallig is geworden, is op haar de nieuwe 'severance policy' van toepassing.
2.6. Subsidiair beroept ABN AMRO zich voor haar bevoegdheid om de 'severance policy' te wijzigen op de artikelen 7:611, 7:613, 6:258 en 6:248 lid 2 BW. Sinds november 2007 zijn, voor partijen onvoorzien, de omstandigheden sterk veranderd. ABN AMRO wijst op (de ontwikkeling van) de kredietcrisis en de fundamentele herbezinning op de financiële sector die de crisis heeft uitgelokt, op het feit dat twee van de drie consortiumbanken (Fortis en RBS) zwaar gehavend zijn en van staatssteun afhankelijk zijn geworden, en op de uit de kredietcrisis voortgevloeide economische recessie die ook de bedrijfsresultaten van ABN AMRO sterk onder druk zet en haar tot kostenreductie noopt. Voorts wijst ABN AMRO op de verscherpte maatschappelijke en politieke kritiek op bonussen van topfunctionarissen en de hoogte van hun ontslagvergoedingen. Gezien de overheidsbemoeienis dient ABN AMRO zich te verzekeren van een publiek draagvlak voor haar beleid. Zij kon het zich niet veroorloven haar 'severance policy' ongewijzigd te laten voortbestaan, omdat zij daarmee de mogelijkheid van toekomstige staatsteun in gevaar zou brengen en het risico zou lopen dat de publieke opinie - en daarmee haar clientèle - zich tegen haar zou keren.
2.7. Onder deze gewijzigde omstandigheden mocht van [X] als goed werkneemster in de zin van artikel 7:611 BW verwacht worden dat zij zich bij de nieuwe 'severance policy' neerlegde, heeft althans ABN AMRO een zodanig zwaarwichtig belang zich op het eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW, zoals opgenomen in de C&B Regulations, te beroepen dat het belang van [X] daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. ABN AMRO heeft hierover met [X] in voldoende mate overleg gevoerd.
Ook het bepaalde in artikel 6:258 (imprévision) en 6:248 lid 2 BW (de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid) rechtvaardigen de wijziging van de 'severance policy'. Mede gezien de goede arbeidsmarktpositie van [X], de beloning die zij in de afgelopen jaren heeft ontvangen en de bonus die haar ook over 2009 nog zal worden uitgekeerd, is de aangeboden beëindigingsvergoeding (van bijna anderhalf keer het vaste jaarsalaris) aanzienlijk.
2.8. [X] is van mening dat ABN AMRO haar een beëindigingsvergoeding verschuldigd is overeenkomstig het beleid dat tot 1 januari 2009 van kracht is geweest. Zij stelt dat door ABN AMRO meerdere toezeggingen zijn gedaan waardoor bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat ABN AMRO in geval van haar boventalligverklaring het tot 1 januari 2009 geldende beleid zou toepassen.
[X] beroept zich in dit verband op een door [Y], hoofd HR TEG, tijdens een bijeenkomst van 40 TEG-leden in november 2007 gegeven garantie dat tot en met november 2009 in geval van boventalligheid van TEG-leden de arbeidsovereenkomst zouden worden afgewikkeld conform het beleid zoals dat in november 2007 gold. Voorts geldt dat ABN AMRO heeft bevestigd dat het consortium gedurende een periode van twee jaar vanaf 11 oktober 2007 het bestaande beleid garandeerde zoals blijkt uit het zich op het intranet van ABN AMRO bevindende 'People policy and procedures”. Deze vermeldt:
“The consortium have guaranteed to all staff that all existing ABN-AMRO policies related tot redundancies will remain in place for a period of at least 2 years from 11 October 2007. Further the consortium made clear that this 2 years period is a minimum guarantee, and does not rule out the fact that it might be extended”
Voorts stelt [X] dat ABN AMRO als bestuurder aan de Europese Ondernemingsraad een soortgelijke toezegging heeft gedaan blijkend uit de HR Guiding Principles en dat ABN AMRO voorts bij boventalligheid van TEG-leden ook conform dit beleid heeft gehandeld. Hierdoor is volgens [X] dat beleid jegens haar 'gefixeerd', zodat zij erop mocht vertrouwen dat zij zou worden behandeld zoals de [naam]'s, aan wie ingeval van ontslag binnen twee jaar na 21 november 2007 een ontslagvergoeding is toegezegd 'on the basis of the policy applied by ABN AMRO at the date of acquisition by the Consortium.' Zij heeft daarom een contractueel recht dat bij de berekening van de beëindigingsvergoeding de 'oude' kantonrechtersformule wordt toegepast (met A = 13 ½ ), dat bij de B-factor het gemiddelde van de bonussen over de laatste drie jaren wordt meegenomen (zodat B = € 22.014,03) en dat de C-factor op 1,4 wordt gesteld. Ook het gelijkheidsbeginsel staat eraan in de weg dat jegens [X] de nieuwe 'severance policy' van kracht is, omdat op de senior-managers die al in 2008 zijn afgevloeid, óók bij hen die - net als [X] - geen retentiebrief hebben ontvangen, wel het oude beleid is toegepast. Hieraan doet niet af dat de arbeidsovereenkomst tussen ABN AMRO en [X] eerst op 1 maart 2010 eindigt, nu die ontslagdatum uitsluitend samenhangt met haar zwangerschaps- en bevallingsverlof.
2.9. [X] betwist dat ABN AMRO een beroep toekomt op de artikelen 7:611, 7:613, 6:258 en 6:248 lid 2 BW. Een geslaagd beroep op deze bepalingen stuit af op het uitgangspunt dat het gegeven woord ABN AMRO bindt ('pacta sunt servanda'), óók onder de door de kredietcrisis gewijzigde omstandigheden in de financiële sector. ABN AMRO heeft de toezeggingen in november 2007 gedaan, teneinde te trachten [X] nog twee jaren voor de onderneming te behouden. Dit doel heeft zij bereikt, zodat [X] recht heeft op de contraprestatie in de vorm van de toegezegde - mede gezien de ongunstige arbeidsmarktpositie van [X] (die kostwinster is en in december 2009 verwacht te bevallen van haar vierde kind) niet excessieve - beëindigingsvergoeding. Voorts komt aan ABN AMRO niet de door haar ingeroepen wijzigingsbevoegdheid toe, omdat de gedane toezeggingen een garantie inhouden.
Maar ook overigens kan het beroep van ABN AMRO op de genoemde bepalingen niet slagen. Het goed werknemerschap kan hiervoor niet dienen, omdat artikel 7:611 BW geen wijziging van arbeidsvoorwaarden bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst beoogt mogelijk te maken, omdat voorafgaand aan de wijziging geen overleg heeft plaatsgevonden, en omdat het hier niet een individuele wijziging maar om een aanpassing van een collectieve regeling betreft. ABN AMRO kan zich niet kan beroepen op het wijzigingsbeding in de C&B Regulations, omdat dat beding slechts ziet op een aanpassing van die regeling en zich niet uitstrekt tot de toezegging waarop [X] zich beroept.
Voor toepassing van de imprévision-bepaling of van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid is geen plaats, omdat de gewijzigde omstandigheden waarop ABN AMRO zich beroept grote groepen burgers treffen en die omstandigheden voor rekening van de ABN AMRO komen. Voorts moet bij de toepassing van de artikelen 6:258 en 6:248 lid 2 BW zoveel terughoudendheid worden betracht, dat het beroep daarop niet kan slagen. Dat het bedrijfsresultaat door de recessie onder druk is komen te staan, brengt niet mee dat wijziging kan worden gebracht in de in november 2007 tussen partijen gemaakte afspraken, nu ABN AMRO kenbaar heeft gemaakt dat de bank desondanks 'financially in solid shape' verkeert en dat zij haar goede liquiditeits- en vermogenspositie heeft behouden. Voor de vrees dat de Staat niet zal willen gedogen dat ABN AMRO haar jegens [X] aangegane verplichtingen nakomt, bestaat geen goede grond, omdat de Minister van Financiën te kennen heeft gegeven dat bestaande privaatrechtelijke overeenkomsten moeten worden gerespecteerd. De Minister heeft weliswaar benadrukt dat verdere staatssteun alleen zal worden gegeven aan banken die hun toekomstige beloningsbeleid versoberen, maar dat bestaande rechtspositionele afspraken louter 'langs de weg van overreding en overtuiging' kunnen worden opengebroken. Lukt dat niet, dan zal de rechter moeten beslissen, zo heeft de Minister te kennen gegeven. Ook de vrees voor reputatieschade en daaruit voortvloeiend financieel nadeel is ongegrond, omdat [X] als niet-bestuurder niet behoort tot de hoogste managementlaag, waarop de maatschappelijk onvrede zich vooral richt.
De beoordeling van het geschil
De juridische status van de uitlatingen van ABN AMRO
3.1. ABN AMRO stelt dat de hierboven onder 1.5. genoemde uitlatingen die in het kader van de overname door het bankenconsortium in oktober 2007 namens haar zijn gedaan - in haar nadere reactie de 'Uitingen' genoemd - gemeen hebben dat het algemene uitingen zijn die niet specifiek aan [X] of aan één of meerdere werknemers zijn gericht. Ze zijn hooguit een eenzijdig aanbod. Het beleid heeft volgens ABN AMRO nooit meer ingehouden dan de toepassing van een bepaald aanbod, bij weigering waarvan voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt teruggevallen op de kantonrechter. Het beleid heeft nooit als uitgangspunt gehad de discretionaire bevoegdheid van de rechter te beperken. Verder heeft ABN AMRO aangevoerd dat [X] ten onrechte in de 'Uitingen' een verplichting voor ABN AMRO leest om een bepaald bedrag te betalen. De 'Uitingen' houden niet meer in dan dat de bank haar toenmalige beleid zou toepassen. Ten slotte heeft ABN AMRO aangevoerd dat zij met het doen van de 'Uitingen' ten aanzien van het beleid slechts bedoeld heeft rust te creëren.
3.2. ABN AMRO heeft met betrekking tot de uitlatingen van [Y] tijdens de bijeenkomst voor TEG-leden onder wie [X] in november 2007 gesteld dat [Y] slechts het toenmalige beleid heeft uiteengezet. Door ABN AMRO is niet bestreden dat het consortium heeft gegarandeerd dat het toenmalige beleid nog twee jaar zou worden gehandhaafd. [Y] heeft dit kennelijk bevestigd tijdens bedoelde bijeenkomst. Mede gelet op de uitlatingen van ABN AMRO op haar intranet in de HR Guiding Principles en in de 'People policy and procedures' zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.8 weergegeven moet worden geconcludeerd dat niet meer sprake was van enkel beleid dat door ABN AMRO zou kunnen worden gewijzigd. Door de garantie van het consortium op het Intranet van ABN AMRO, bevestigd door [Y] namens ABN AMRO, alsmede de toezegging aan de Europese Ondernemingsraad, en gelet op de achtergrond van de garantie, namelijk de wens om rust te creëren welke met de wens tot retentie kan worden gelijkgesteld, is sprake van een zodanige toezegging aan [X] dat zij redelijkerwijs, onder de gegeven omstandigheden, erop mocht vertrouwen dat ABN AMRO bij boventalligheid binnen die periode van twee jaar het toenmalige beleid op haar, [X], zou toepassen. Dit op art. 3:35 BW gestoelde vertrouwen is naar het oordeel van de kantonrechters, tezamen met de eenzijdige op de uiting van de wil van ABN AMRO ter zake de toepassing van de kantonrechtersformule met C=1,4 gerichte verklaring van ABN AMRO, in voormelde garantie en toezegging de uitwerking van de redelijkheid en billijkheid die in art. 7:611 BW is opgesloten ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst ("contract") tussen partijen.
De vraag naar de wijzigingsbevoegdheid van ABN AMRO
4.1. De kantonrechters zullen eerst beoordelen of het bepaalde in artikel 7:613 BW zich in dit geval voor toepassing leent en vervolgens ingaan op de door ABN AMRO bepleite toepassing van het goed werknemerschap, zoals bedoeld in artikel 7:611 BW. Daarna komen de artikelen 6:258 en 6:248 lid 2 BW aan de orde.
4.2. ABN AMRO heeft bepleit dat, indien door de kantonrechters wordt vastgesteld dat sprake is van een recht op toekenning van een (overeengekomen) ontslagvergoeding, de zogenoemde C&B Regulations van toepassing zijn, waarin een wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW is opgenomen. Beoordeeld zou dan moeten worden of door ABN AMRO terecht een beroep is gedaan op dat schriftelijke beding, dat haar de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien zij bij wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van [X] dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4.3. Naar het oordeel van de kantonrechters kan dit beroep op toepassing van artikel 7:613 BW evenwel niet slagen. In de eerste plaats is onvoldoende aangetoond dat het schriftelijk beding ook in de arbeidsovereenkomst zelf, en niet alleen in de C&B Regulations, voorkomt. Bovendien is naar het oordeel van de kantonrechters een afspraak over een bij het einde van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer toekomende ontslagvergoeding geen arbeidsvoorwaarde in de zin van artikel 7:613 BW.
4.4. ABN AMRO stelt voorts dat de door haar doorgevoerde wijziging van het beleid met betrekking tot ontslagvergoedingen dient te worden getoetst aan de hand van het arrest van de Hoge Raad inzake [naam]/Mammoet van 11 juli 2008 (JAR 2008, 204). Er is sprake van een veranderde omstandigheid op het werk, te weten de bedrijfseconomische situatie in verband met de kredietcrisis, de staat als nieuwe bijzondere aandeelhouder en het complexe overnameproces. Volgens ABN AMRO kan op een totaal van 120.000 werknemers niet gesproken worden van een collectieve wijziging, nu het hier gaat om ongeveer 20 individuele gevallen waarin de bank voor de betrokken werknemers geen nieuwe baan meer had en zich genoodzaakt zag de arbeidsovereenkomsten te beëindigen. Met ieder van hen is een individueel gesprek of zijn meerdere individuele gesprekken gevoerd.
4.5. De kantonrechters zijn van oordeel dat niet gesproken kan worden van een situatie, waarop het bepaalde in artikel 7:611 BW van toepassing is, zoals door de Hoge Raad bedoeld in het arrest [naam]/Mammoet. Immers is door de Hoge Raad in dit arrest voorop gesteld dat bij de beantwoording van de vraag welke gevolgen een wijziging van de omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan hebben, in de eerste plaats moet worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Allereerst is naar het oordeel van de kantonrechters geen sprake van een wijziging van omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie, nu immers in elk geval in de negen thans aan de kantonrechters voorgelegde, de (hoogte van de) beëindigingvergoeding betreffende gevallen sprake is van een (bijna) identieke situatie, waar het gaat om de eenzijdige wijziging van de normen die de hoogte van die ontslagvergoeding bepalen. De kantonrechters volgen dus niet de redenering van ABN AMRO dat bij 10 of 20 werknemers op het geheel van 120.000 personeelsleden niet meer gesproken zou kunnen worden van een collectieve wijziging. In het arrest [naam]/Mammoet is immers geen sprake van het onderscheid collectief versus individueel, maar van 'individuele werknemer' ten opzichte van 'verscheidene werknemers'. Bovendien is geen sprake van een arbeidsvoorwaarde, zoals hierboven reeds met betrekking tot de toepassing van artikel 7:613 BW is geoordeeld. Daar komt nog bij dat ook door ABN AMRO erkend wordt dat zowel van haar kant als van die van [X] niet veel moeite is gestoken in een poging om elkaar te overtuigen. Van een voorstel als bedoeld in het arrest [naam]/Mammoet kan dan ook niet worden gesproken, terwijl ook niet van de onredelijkheid van de opstelling van [X] kan worden uitgegaan, laat staan dat bij voormelde stand van zaken in redelijkheid van hem kon worden gevergd dat zij dat zou aanvaarden.
4.6. Vervolgens dient te worden onderzocht of op het verlangen van ABN AMRO, en met toepassing van artikel 6:258 BW, de gevolgen van de hierboven aangenomen overeenkomst moeten worden gewijzigd (of geheel of gedeeltelijk ontbonden), op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat [X] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
4.7. De kantonrechters zijn allereerst van oordeel dat inderdaad, zoals de bank heeft betoogd, sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW. Uit de parlementaire geschiedenis van dit artikel valt op te maken dat met 'onvoorzien' niet gedoeld is op onvoorzienbare omstandigheden, maar op omstandigheden waarin door partijen niet is voorzien. Deze situatie doet zich hier voor. In voldoende mate is vast komen te staan dat ten tijde van de in r.o. 3.2. bedoelde garantie en toezegging (verder: de toezegging) door ABN AMRO de omvang en impact van de kredietcrisis voor ABN AMRO op zichzelf, voor het bankenconsortium en voor de landelijke en wereldeconomie, niet door partijen zijn verdisconteerd. De crisis heeft verstrekkende gevolgen, waardoor de Nederlandse overheid zich onder meer genoopt heeft gezien in te grijpen door als (indirect) aandeelhouder deel te gaan nemen in ABN AMRO. De plannen die het consortium met ABN AMRO had, zullen niet worden uitgevoerd en ABN AMRO zal vooralsnog als kleinere, zelfstandige bank voortbestaan. Een fundamentele herbezinning van de rol van financiële instellingen en met name van de bezoldiging van managers, is naar aanleiding van de gevolgen die de crisis zowel op micro als op macro niveau heeft, in brede kring in de maatschappij aan de orde.
4.8. De kantonrechters zijn evenwel van oordeel dat, ook al zijn onvoorziene omstandigheden aanwezig, deze niet van dien aard zijn dat [X] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde nakoming van de toezegging niet mag verwachten. Voor de invulling van het begrip(penpaar) 'redelijkheid en billijkheid' vallen de kantonrechters terug op artikel 3:12 BW, dat bepaalt dat bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken. De kantonrechters gaan er vanuit dat er geen rangorde bestaat tussen deze drie gezichtspunten. Derhalve dient in dit concrete geval te worden beoordeeld of de redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen dat de toezegging wordt gewijzigd. Voorts stellen de kantonrechters voorop dat het hier niet gaat om de beperkende redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW, maar om de (buitengrens van de) aanvullende redelijkheid en billijkheid.
4.9. In dit verband heeft ABN AMRO naar voren gebracht dat de onvoorziene omstandigheden die zich hebben voorgedaan niet behoren tot de normale bedrijfsrisico's of zelfs tot abnormale bedrijfsrisico's, omdat er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin samenkomende conjuncturele en maatschappelijke ontwikkelingen maken dat nakoming van een eerder gedane toezegging naar redelijkheid en billijkheid niet door [X] mag worden verwacht. De kantonrechters oordelen dat, ook al mogen de onvoorziene omstandigheden van algemene aard zijn, deze zogenoemde samenkomende conjuncturele en maatschappelijke ontwikkelingen onvoldoende reden vormen om ABN AMRO niet langer jegens [X] tot nakoming van de gedane toezegging gehouden te achten. Hierbij nemen de kantonrechters in aanmerking dat ABN AMRO weliswaar ernstige gevolgen van de kredietcrisis ondervindt, doch dat de crisis niet een zodanig effect op de bedrijfseconomische of -financiële positie van de bank heeft gehad dat voor de instandhouding van haar onderneming moet worden gevreesd. ABN AMRO heeft zich in het bijzonder beroepen op de gevolgen die de door de kredietcrisis verscherpte publieke en politieke opinie voor haar beleid omtrent ontslagvergoedingen en bonusverlening heeft. De in een vrij hoog tempo gegroeide consensus over de aanpak van hoge ontslagvergoedingen en bonussen kan naar het oordeel van de kantonrechters zeker leiden tot ingrepen waarbij de hoogte van toekomstige ontslagvergoedingen (en bonussen) wordt beperkt. ABN AMRO heeft haar beleid in die zin inmiddels gewijzigd. In het onderhavige geval dient evenwel rekening gehouden te worden met de bedoeling van de in het verleden toegezegde ontslagvergoeding, te weten het gedurende een bepaalde periode door middel van financiële prikkels vasthouden van een voor de bank belangrijke groep van werknemers, onder wie [X]. Onder de gegeven omstandigheden mocht van ABN AMRO worden verwacht dat zij haar toezegging gestand doet. Tegenover het persoonlijke belang dat [X] bij nakoming van die toezegging heeft, is het belang van ABN AMRO minder zwaarwegend. Zij heeft met name haar vrees voor het verlies van cliënten onvoldoende onderbouwd, terwijl evenmin is komen vast te staan dat zij op verdere overheidssteun niet behoeft te rekenen, indien zij aan [X] - en de andere senior-managers die in een vergelijkbare situatie verkeren - niet de eerder toegezegde ontslagvergoeding onthoudt. In een dergelijke zin heeft de Minister van Financiën zich niet uitgelaten. Onder deze omstandigheden geeft dan ook de doorslag het algemeen erkende rechtsbeginsel dat het gegeven woord bindt, op welke beginsel het rechtsverkeer, waarvan ook ABN AMRO afhankelijk is, berust. De door ABN AMRO bepleite wijziging van de toegezegde ontslagvergoeding kan derhalve geen doorgang vinden.
4.10. Nu door ABN AMRO geen andere omstandigheden aan haar beroep op artikel 6:248 lid 2 BW ten grondslag zijn gelegd dan aan haar beroep op onvoorziene omstandigheden en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aanwezigheid van onvoorziene omstandigheden en de ongewijzigde nakoming van de toezegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, is er geen sprake van dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW onaanvaardbaar is dat [X] vast houdt aan de haar gedane toezegging.
Conclusie ten aanzien van het verzoek
5.1. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de hierboven onder 2.1. bedoelde vraag door de kantonrechters bevestigend wordt beantwoord.
5.2. In antwoord op het door [X] gedane verzoek wordt beslist dat haar op grond van de aan haar gedane toezegging een ontslagvergoeding toekomt van € 416.065,-- bruto. ABN AMRO heeft de hoogte van dit bedrag niet afzonderlijk betwist. ABN AMRO dient van het verzoek van [X] om de ontslagvergoeding uit te betalen op een door haar te bepalen wijze, goede notie te nemen. De bank dient over deze ontslagvergoeding de wettelijke rente te vergoeden, te rekenen vanaf 1 april 2010 tot de voldoening.
5.3. [X] heeft aanspraak gemaakt op een bedrag aan buitengerechtelijke kosten waarvan de verschuldigdheid door ABN AMRO is betwist. Niet is aangetoond dat de door de gemachtigde van [X] verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden meer hebben omvat dan het summierlijk beproeven van een minnelijke schikking, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
5.4. Nu partijen zich bij wijze van prorogatie samen tot de kantonrechters hebben gewend, wordt reden gezien de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechters:
veroordelen ABN AMRO om tegen bewijs van kwijting aan [X] te voldoen een ontslagvergoeding van € 416.065,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2010 tot de algehele voldoening;
wijzen de verzoeken van partijen voor het overige af;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en mr. A. van Dijk, kantonrechters, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2009.