Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 259215 / HA ZA 08-2499
Vonnis van 14 oktober 2009
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J. van Andel,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M. Marbus-Hulshof.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 maart 2009;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 juli 2009;
- het verbeterproces-verbaal van comparitie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. In december 2003 is het religieuze huwelijk tussen [eiseres] en [gedaagde] voltrokken door [A.], waarna zij zijn gaan samenwonen. Op 11 oktober 2005 zijn zij in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2. Op 13 mei 2008 is door mr. Bannenberg (advocaat in Rotterdam) een als gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding aangemerkt document ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Aan dit document is een echtscheidingsconvenant van 25 april 2008 gehecht. Het convenant bepaalt onder meer:
“ECHTELIJKE WONING
[eigen woning]
b- De man zal de echtelijke woning gelegen aan de aan de [adres] te [woonplaats] blijven bewonen. De woning en de hypotheek staan momenteel alleen op naam van de man. Partijen werken mee aan de overdracht waarbij de man de eigendom van de woning zal verkrijgen. De verkoopwaarde van de woning is € 200.000,=. De restant hypotheekschuld is € 150.000,=.
De overwaarde bedraagt: € 50.000 (€ 200.000 -/- € 150.000).
Daarnaast is er een gezamenlijke lening van € 20.000 (Rabobank).
Ieder der echtgenoten komt toe: € 15.000 (€ 25.000 -/- 10.000). De man zal binnen twee maanden na registratie van de scheiding de vrouw uitkopen voor het bedrag van € 15.000 waarbij de man de eigendom van de woning zal verkrijgen.”
2.3. Op 26 mei 2008 heeft [gedaagde] een bedrag van EUR 15.000,- op de bankrekening van [eiseres] overgeschreven onder vermelding van “afrekening huwelijk”.
2.4. Op 9 juni 2008 zijn [eiseres] en [gedaagde] gescheiden. De echtscheidingsbeschikking is op 23 juni 2008 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
2.5. Op 18 juni 2008 heeft Bannenberg een document met de titel “Berusting in echtscheidingsbeschikking tevens houdende verzoek tot inschrijving” opgesteld, waarin onder meer is vermeld dat [eiseres] verklaart kennis te hebben genomen van de echtscheidingsbeschikking van 9 juni 2008 van de Rotterdamse rechtbank en daarin te berusten.
2.6. In zijn mail van 8 januari 2009 aan [gedaagde] schrijft [A.]:
“Ik heb met de ouders van M. [eiseres] in april 2008 gesproken.
In dit gesprek was het duidelijk dat het huwelijk op instorten stond.
De ouders verzochten mij om middels gesprekken tussen jou en M. [eiseres] het huwelijk van hun dochter te redden.
Ik heb toen aangeboden om in het gebedshuis aan de Slaghekstraat no 95 in Rotterdam het gesprek aan te gaan.
Nadat ik contact heb opgenomen eerst met jou en vervolgens met M. [eiseres] werd het mij duidelijk dat geen van jullie beiden als getrouwd stel verder wilden. (…)”
2.7. In zijn brief van 11 januari 2009 aan de raadsvrouwe van [gedaagde] schrijft Bannenberg onder meer:
“Op 2 mei 2008 zijn door mij stukken ontvangen van partijen waarin zij mij verzoeken de echtscheiding aan te vragen. Meegezonden werd het convenant van 25 april 2008. (…) Aan mevrouw [eiseres] is op 2 mei 2008 de bevestiging van de aanvraag echtscheiding verzonden (…).
Op 9 mei 2008 heb ik met beiden telefonisch contact gehad omtrent de aanvraag echtscheiding. (…) In dit gesprek heeft zij mij aangegeven de echtscheiding te willen aanvragen. Ik heb de inhoud van het convenant met haar doorgenomen en met de tekst stemde zij in. (…) Vervolgens is door mij bij de Rechtbank een gezamenlijk verzoek echtscheiding ingediend op 9 mei 2008. Na ontvangst van de beschikking werd de echtscheiding op 23 juni 2008 in de registers van de burgerlijke stand vermeld. (…)”
in conventie
3.1. Na eisvermindering vordert [eiseres] dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad alle bepalingen van het echtscheidingsconvenant van 25 april 2008 vernietigt, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft besloten dat hij van haar wilde scheiden en heeft daartoe Bannenberg benaderd. Zonder dat zij Bannenberg ooit heeft gesproken, heeft hij op 13 mei 2008 een gemeenschappelijk verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam met daaraan gehecht het echtscheidingsconvenant (zie r.o. ?2.2). Volgens [eiseres] is de handtekening op dit convenant niet van haar. Zij stelt dat [gedaagde] haar handtekening heeft vervalst of doen vervalsen, hetgeen bedrog oplevert. Ook de handtekening op de akte van berusting (zie r.o. ?2.5) is niet van haar, aldus [eiseres].
Tijdens de comparitie heeft [eiseres] toegelicht dat zij niet met Bannenberg over de inhoud van het convenant heeft gesproken. Zij stelt dat zij niet eens wist dat zij gescheiden was, totdat dit haar op 2 augustus 2008 door de politie is meegedeeld. Volgens [eiseres] hebben zij en [gedaagde] voordien ook nimmer over scheiding gesproken; zij had net een kindje verloren en was alleen daarmee bezig. [eiseres] heeft toegelicht dat zij evenwel niet meer met [gedaagde] getrouwd wil zijn, maar volledige boedelscheiding en partneralimentatie wenst.
De raadsman van [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat een beroep wordt gedaan op het bepaalde in artikel 159 lid 2 Rv. Volgens hem lijkt het erop dat er sprake is van een opzetje tussen [gedaagde] en Bannenberg en moet een handschriftdeskundige worden benoemd om de echtheid van de handtekening op het convenant te beoordelen.
3.3. [gedaagde] voert als verweer aan dat de relatie met [eiseres] in de loop der tijd is verslechterd en dat beiden in april 2008 aan elkaar hebben verteld dat zij niet langer getrouwd wilden blijven. Op verzoek van de ouders van [eiseres] heeft [A.] een bemiddelingspoging ondernomen, die niet is gelukt. Hierbij verwijst hij naar de mail van [A.] van 8 januari 2009 (zie r.o. ?2.6). Volgens [gedaagde] hebben zij Bannenberg gezamenlijk benaderd met het verzoek te echtscheiding te regelen. In dit licht verwijst hij naar de brief van Bannenberg van 11 januari 2009 (zie r.o. ?2.7). Ter onderbouwing van zijn verweer voert [gedaagde] verder aan dat [eiseres] ook heeft meegewerkt aan de scheiding. Dit blijkt volgens hem onder meer uit het feit dat zij de echtelijke woning heeft verlaten, heeft berust in de uitgesproken echtscheiding alsmede uit het feit dat zij het bedrag van EUR 15.000,- zonder commentaar heeft behouden, welk bedrag hij volgens het convenant in verband met overbedeling aan haar moest betalen (zie r.o. ?2.3).
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat [eiseres] en hij op internet hebben gezocht naar een goedkope echtscheidingsadvocaat en zo Bannenberg hebben gevonden. Volgens [gedaagde] heeft hij een standaardconvenant in wordformaat van de site van Bannenberg gedownload en dit convenant ingevuld en ondertekend in de echtelijke woning achtergelaten met het verzoek aan [eiseres] ernaar te kijken en in te vullen als ze het ermee eens was. Tijdens de comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat mogelijk een van de mannen met wie [eiseres] contact had, het convenant heeft ondertekend. Verder heeft [gedaagde] verklaard dat hij het convenant niet aan Bannenberg heeft teruggestuurd.
De raadsvrouwe van [gedaagde] heeft ter zitting betoogd dat geen deskundige benoemd hoeft te worden, omdat de vorderingen van [eiseres] geen betrekking hebben op de echtheid van de handtekening maar op bedrog.
3.4. In reactie hierop heeft [eiseres] ter comparitie verklaard dat de verklaring van [A.] onbetrouwbaar is, omdat hij familie is van [gedaagde]. [eiseres] erkent dat zij met [A.] heeft gesproken, maar volgens haar ging dit gesprek erover hoe zij zich meer onderdanig moest opstellen ten opzichte van haar schoonfamilie.
Verder heeft zij verklaard dat zij niet begreep waarom [gedaagde] een bedrag van EUR 15.000,- op haar rekening heeft gestort en dat zij hem daarnaar heeft gevraagd. [gedaagde] heeft daarop volgens [eiseres] niet gereageerd, maar heeft haar onder druk gezet het bedrag van de rekening te halen hetgeen zij heeft gedaan. Dit geld heeft zij in een koffer met een slotcode gedaan, welke code alleen bij haar en [gedaagde] bekend was. Vervolgens is het geld verdwenen, aldus [eiseres].
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.6. Samengevat vordert [gedaagde] – als [eiseres] niet ontvankelijk wordt verklaard althans haar vordering wordt afgewezen – veroordeling van [eiseres] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis om binnen 14 dagen na het eerste door of namens [gedaagde] daartoe strekkende verzoek haar medewerking te verlenen aan de levering van de voormalige echtelijke woning aan [gedaagde] ten overstaan van een door hem aan te wijzen notaris door middel van ondertekening van een daartoe strekkende akte van levering alsmede [eiseres] te bevelen om te gehengen en te gedogen dat het ten deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [eiseres] voor zover zij onwillig is en blijft voormelde akte van levering te tekenen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.7. [gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen in het echtscheidingsconvenant overeen zijn gekomen dat hij tegen betaling van een bedrag van EUR 15.000,- de eigendom van de echtelijke woning zal verkrijgen. Deze woning stond voor het huwelijk al op zijn naam, maar door het huwelijk is [eiseres] mede-eigenaar geworden. Omdat [gedaagde] het overeengekomen bedrag op 26 mei 2008 aan [eiseres] heeft voldaan (zie r.o. ?2.3), is zij gehouden mee te werken aan de levering van de woning.
3.8. Ter zitting heeft [eiseres] als verweer aangevoerd dat [gedaagde] geen belang heeft bij zijn voorwaardelijke reconventionele vordering, omdat de woning al op zijn naam staat.
3.9. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie
4.1. Met haar stelling dat het echtscheidingsconvenant wegens bedrog moet worden vernietigd, doet [eiseres] een beroep op het bepaalde in artikel 3:44 leden 1 en 3 BW. [eiseres]s stellingen komen erop neer dat [gedaagde] haar heeft bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling (namelijk het aangaan van het convenant) door het (doen) vervalsen van haar handtekening op dit convenant. De rechtbank wijst dit beroep af en overweegt daartoe als volgt.
4.2. Een beroep op voornoemd artikel veronderstelt dat wil en verklaring weliswaar met elkaar overeenstemmen, maar dat de wil door bedrog op een onregelmatige wijze tot stand is gekomen. In haar stellingen ligt besloten dat [eiseres] echter van mening is dat er in het geheel geen echtscheidingsconvenant tot stand is gekomen. Zij stelt immers dat zij niet met Bannenberg heeft gesproken over de inhoud van het convenant en dat de handtekening op het convenant niet de hare is (zie r.o. ?3.2). [eiseres] stelt zich met andere woorden op het standpunt dat van haar kant geen sprake is van een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard, zodat geen rechtshandeling is verricht. Vanwege het ontbreken van een rechtshandeling die voor vernietiging in aanmerking kan komen, zal [eiseres]s vordering worden afgewezen.
in voorwaardelijke reconventie
4.3. De rechtbank komt toe aan de beoordeling van [gedaagde]s reconventionele vorderingen, omdat de voorwaarde waaronder hij deze vorderingen heeft ingesteld, is ingetreden.
4.4. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de voormalige echtelijke woning die door [gedaagde] voor het huwelijk is gekocht, op dit moment alleen op zijn naam staat. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden – los van de vraag of [eiseres] aan de bepalingen van het echtscheidingsconvenant is gebonden – niet valt in te zien welk belang [gedaagde] bij zijn voorwaardelijke reconventionele vorderingen heeft. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.5. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten op de in het dictum te vermelden wijze tussen hen worden gecompenseerd.
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3. wijst de vorderingen af,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009.? MaH/SvdH