Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 262978 / HA ZA 09-479
Vonnis van 7 oktober 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H. Veldhuizen,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P. van der Hoeven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
in conventie en in reconventie
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 april 2009
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 20 augustus 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
in conventie en in reconventie
2.1. [eiser] is de (half)broer van [gedaagde].
2.2. Op 30 maart 2006 hebben zij gezamenlijk de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: de villa) gekocht van hun oma, mevrouw [A] (hierna te noemen: hun oma). De villa is op 7 april 2006 geleverd en daarmee verkregen zij het gezamenlijke eigendom, ieder voor de onverdeelde helft.
2.3. Na het overlijden van hun oma op 16 februari 2007 is de villa op verzoek van partijen door makelaar J. Vogelenzang (hierna: Vogelenzang) in de verkoop genomen. De vraagprijs bedroeg op enig moment EUR 695.000,- en op enig moment is een bod van
EUR 590.000,- op de villa gedaan. Tot verkoop heeft dit evenwel niet geleid. Tussen partijen is mede naar aanleiding hiervan een conflict ontstaan over (de verkoop van) de villa.
2.4. Door [eiser] zijn vervolgens, zonder instemming van [gedaagde], diverse (sloop)werkzaamheden aan de villa verricht.
2.5. Het conflict heeft er onder meer toe geleid dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] -met het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde kortgedingvonnis van
17 oktober 2008- heeft gemachtigd de villa te gelde te maken als bedoeld in artikel 3:174, lid 1, eerste zin van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tegen dit vonnis heeft [eiser] appel ingesteld maar daarop is tot op heden nog niet beslist. In het kader van dit kort geding is de villa op 31 juli 2008 door een makelaar getaxeerd op een waarde van EUR 325.000,-.
2.6. Ook heeft dit conflict ertoe geleid dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eiser] bij vonnis van 21 november 2008 heeft verboden enige handeling te verrichten aan de villa dan wel deze te gebruiken. Ook is hem met dit vonnis een verbod opgelegd om in de buurt van de villa van [gedaagde] in [plaats] en binnen een straal van 250 meter van de villa te komen.
2.7. Namens [gedaagde] heeft Vogelenzang de verkoop begeleid. [eiser] heeft bij Vogelenzang een bod van EUR 325.000,- op de villa uitgebracht maar de villa is op
17 februari 2009 verkocht voor EUR 370.000,- aan de heer [B] (hierna te noemen: [B]). De villa is op 6 maart 2009 aan hem geleverd.
3. De vorderingen
in conventie
3.1. [eiser] vordert - samengevat en na wijziging van eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I primair
a. dat de verdeling van de villa wordt gelast en de villa aan [eiser] wordt toegedeeld tegen vergoeding van de overwaarde aan [gedaagde],
b. dat [gedaagde] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om mee te werken aan de verdeling en levering van de villa tegen betaling van een door de rechtbank te betalen bedrag aan [eiser] wegens overbedeling waarbij de kosten en eventuele overdrachtsbelasting voor rekening van [gedaagde] komen,
c. dat wordt bepaald dat [eiser] daartoe wordt gemachtigd indien [gedaagde] niet meewerkt danwel dit vonnis daarvoor in de plaats zal treden,
II subsidiair,
a. dat de verdeling van de villa wordt gelast,
b. dat voor recht wordt verklaard dat verdeling had moeten plaatsvinden door toedeling van de villa aan [eiser] tegen vergoeding van de overwaarde aan [gedaagde],
c. dat voor recht wordt verklaard dat toedeling aan [eiser] niet meer mogelijk is,
d. dat de verdeling van de netto-opbrengst van de villa wordt gelast,
e. dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door de villa te verkopen en te leveren aan een derde,
f. dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade van [eiser], nader op te maken bij staat,
III meer subsidiair
a. dat de verdeling van de villa wordt gelast,
b. dat de verdeling van de netto-opbrengst van de villa wordt gelast,
c. dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door de villa te verkopen en te leveren aan een derde,
d. dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade van [eiser], nader op te maken bij staat,
IV primair, subsidiair en meer subsidiair,
dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3. [gedaagde] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair
- dat voor recht wordt verklaard dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten om mee te werken aan de verkoop van de villa in 2007,
- [eiser] aan [gedaagde] wegens schadevergoeding dient te betalen een bedrag van EUR 83.181,82,
subsidiair,
- dat voor recht wordt verklaard dat [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zijn medewerking aan de verkoop van de villa in 2007 te onthouden,
- dat [eiser] aan [gedaagde] wegens schadevergoeding dient te betalen een bedrag van EUR 83.181,82,
primair en subsidiair
- dat [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.4. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4. De beoordeling
in conventie
de primaire vorderingen
4.1. [eiser] vordert primair dat alsnog verdeling van de villa wordt gelast en dat deze aan hem wordt toebedeeld. Ter onderbouwing daarvan voert hij aan dat het mogelijk is dat het kortgedingvonnis van 17 oktober 2008 komt te vervallen ten gevolge van het onderhavige vonnis waardoor ook de aan [gedaagde] verleende machtiging met terugwerkende kracht komt te vervallen. In dat geval was zij op het moment van overdracht aan [B] beschikkingsonbevoegd als bedoeld in artikel 3:84 BW en heeft geen rechtsgeldige overdracht plaatsgevonden. Naar [eiser] stelt kan ook het arrest van het Hof naar aanleiding van het appel tegen dat kortgedingvonnis dat gevolg hebben.
4.2. [gedaagde] daarentegen is van mening dat aan het vereiste van beschikkingsbevoegdheid moet zijn voldaan op het moment van overdracht. Nu daarvan op het moment van overdracht aan [B] sprake was kan noch dit vonnis in de bodemprocedure, noch het arrest naar aanleiding van het appel tegen het kortgedingvonnis, ertoe leiden dat geoordeeld wordt dat de overdracht aan [B] niet rechtsgeldig is geweest.
4.3. De rechtbank zal eerst beoordelen of een andersluidend oordeel in deze bodemprocedure ertoe zou kunnen leiden dat de overdracht van de villa aan [B] ongeldig zou worden. Vervolgens zal worden beoordeeld wat een vernietiging van het kortgedingvonnis in hoger beroep voor gevolgen kan hebben.
4.4. In artikel 257 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat de beslissingen bij voorraad (in kort geding) geen nadeel toebrengen aan de zaak ten principale. Dit betekent volgens vaste jurisprudentie dat het kortgedingvonnis de beslissing van de bodemrechter op geen enkele wijze behoort te prejudiciëren. Ook is het zo dat, in het geval een kortgedingvonnis komt te vervallen door een latere uitspraak in de bodemprocedure waarbij de getroffen voorziening niet wordt gehandhaafd, in beginsel al wat is verricht ter uitvoering van dat kortgedingvonnis moet worden teruggedraaid.
4.5. Het vorenstaande doet evenwel niets af aan de mogelijkheid dat de voorzieningenrechter een voorziening treft waarvan de gevolgen feitelijk niet meer herstelbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in casu sprake nu [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van de haar door de voorzieningenrechter gegeven machtiging de villa te gelde te maken. Aangezien zij de villa inmiddels heeft verkocht en overgedragen aan [B] is een rechtstoestand ontstaan waarbij een derde is betrokken en waarvan de gevolgen feitelijk niet meer kunnen worden teruggedraaid. Daarbij is van belang dat onweersproken door [gedaagde] is gesteld dat [B] inmiddels werkzaamheden aan de villa heeft verricht en [eiser] heeft aangegeven dat [B] niet bereid is mee te werken aan het terugdraaien van de overdracht van de villa.
4.6. De mogelijkheid dat [eiser] [B] met een aangetekende brief heeft medegedeeld dat, als [B] veranderingen aan de villa zou aanbrengen, dat voor zijn risico zou zijn omdat de koop mogelijk zou worden teruggedraaid, kan het vorenstaande niet anders maken. [eiser] had de verkoop van de villa kunnen trachten uit te stellen door in hoger beroep schorsing van de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis te vorderen danwel spoedappel in te stellen tegen dat vonnis van 17 oktober 2008 maar dat heeft hij nagelaten. Die omstandigheden mede in aanmerking nemende kunnen de gerechtvaardigde belangen van [B] niet wijken voor het belang van [eiser] enkel ten gevolge van deze aangetekende brief.
4.7. Voor zover [eiser] in dit verband nog heeft gewezen op het nemo-plus beginsel op grond waarvan hij stelt dat [B] een recht heeft overgedragen gekregen dat aan dezelfde beperkingen onderhevig is als dat recht van [gedaagde], kan dat het vorenstaande oordeel evenmin anders maken. Op het moment dat [B] de villa werd overgedragen was [gedaagde] beschikkingsbevoegd en was er van een geldige overdracht sprake. De mogelijkheid dat de machtiging van [gedaagde] met terugwerkende kracht komt te vervallen betekent niet dat ook het recht dat [B] heeft gekregen (met terugwerkende kracht) zal wijzigen. Zijn gerechtvaardigd belang verzet zich daartegen.
4.8. Nu daarmee is geoordeeld dat een vonnis in deze bodemprocedure niet tot toewijzing van de primaire vordering van [eiser] zal kunnen leiden zal worden beoordeeld of het hoger beroep tegen het kortgedingvonnis dat effect zal kunnen hebben.
4.9. Onderkend wordt dat de vernietiging van het kortgedingvonnis in hoger beroep betekent dat het kortgedingvonnis wordt geacht nimmer te hebben bestaan. In die zin strekt een vernietiging in hoger beroep verder dan een andersluidend oordeel in een bodemprocedure. Dit betekent evenwel niet dat de belangen van [B] in dat geval wel dienen te wijken. Ook in dat geval immers heeft [gedaagde] (op dat moment) rechtmatig gebruik gemaakt van de machtiging en daardoor zijn wijzigingen in een rechtstoestand van een onroerende zaak ontstaan die, gezien de belangen van de betrokkenen, feitelijk niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden.
4.10. Het vorenstaande betekent dat de primaire vorderingen van [eiser] als hiervoor in 3.1 onder I a, b en c omschreven, zullen worden afgewezen.
de subsidiaire vorderingen
4.11. [eiser] legt aan deze subsidiaire vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding nu zij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door over te gaan tot executie van een kortgedingvonnis welk vonnis vervolgens wordt vervangen door een andersluidende bodembeslissing.
4.12. De rechtbank overweegt dat ter beoordeling van de verschillende onderdelen van de subsidiaire vorderingen beoordeeld dient te worden of de villa, bij verdeling daarvan, gezien de thans voorliggende stukken en stellingen aan [eiser] zou worden toegedeeld als deze thans nog hun gezamenlijk eigendom was. Deze vraag kan evenwel onbeantwoord blijven. De subsidiaire vorderingen van [eiser] strekken immers in essentie tot het verkrijgen van schadevergoeding van [gedaagde] wegens vermeend onrechtmatig handelen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat van een onrechtmatig handelen van [gedaagde], óók in het geval in deze procedure zou worden beslist dat de villa alsnog aan [eiser] zou dienen te worden toegedeeld, geen sprake is en zij overweegt daartoe als volgt.
4.13. In beginsel draagt de partij die bij voorraad executeert het risico van vernietiging van de titel. Hem kan in voorkomend geval onrechtmatig handelen worden verweten en hij kan schadeplichtig zijn. Van onrechtmatig handelen door [gedaagde] is in dat geval, gezien alle thans voorliggende omstandigheden, echter geen sprake. Daarbij is het volgende van belang.
4.14. In de procedure in kortgeding is door beide partijen aangevoerd dat de villa in slechte staat verkeert en dringend onderhoud vergt. Ook hebben zij beide duidelijk gemaakt niet te willen meewerken aan toedeling van de villa aan de ander tegen de helft van de geschatte waarde daarvan. Tenslotte hebben zij in die procedure beide aangevoerd dat de villa voor hen een bijzondere waarde vertegenwoordigd en hebben zij beide aanspraak gemaakt op toedeling. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat geen van partijen zijn bijzondere belangen bij toedeling voldoende hadden onderbouwd is geoordeeld dat de enige redelijke oplossing is dat de villa te gelde wordt gemaakt waarbij zij in gelijke delen zullen in de eventuele winst of verlies. Omdat alleen [gedaagde] dat heeft gevorderd is zij gemachtigd tot het te gelde maken van de villa.
4.15. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan ook op de weg van [eiser] gelegen zijn belangen bij toedeling niet thans in de deze bodemprocedure, maar juist in die procedure in kort geding voldoende onderbouwd naar voren te brengen. Mede het feit dat hij dat heeft nagelaten heeft, ook gezien het door béide partijen onderkende spoedeisende belang, tot gevolg gehad dat [gedaagde] de meerbedoelde machtiging is verleend.
4.16. Vervolgens heeft, [gedaagde], nadat haar de machtiging was verleend, de villa via Vogelenzang in de verkoop laten nemen. Dat ook [eiser] daarvan op de hoogte was blijkt uit het feit dat hij bij Vogelenzang een bieding heeft uitgebracht. Bezien in het licht van het spoedeisend belang had het op de weg van [eiser] gelegen, indien hij zich met verkoop van de villa door [gedaagde] tegen verrekening van de overwaarde, niet kon verenigen in hoger beroep schorsende werking van de voorziening te vragen dan wel tegen het kortgedingvonnis spoedappel in te stellen. Door dat na te laten heeft hij bewust de kans gelopen dat [gedaagde] tot verkoop zou overgaan; een daad die gezien het spoedeisende belang op grond waarvan de machtiging werd verleend alsmede de tussen partijen bestaande slechte verstandhouding, zeker niet denkbeeldig was.
4.17. Gezien deze in 4.15, 4.16 en 4.17 omschreven omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank dan ook van oordeel dat, zelfs àls in dit vonnis zou komen vast te staan dat de villa bij verdeling aan [eiser] diende te worden toebedeeld, van enig onrechtmatig handelen van [gedaagde] door uitvoering te geven aan het kortgedingvonnis geen sprake is.
4.18. Voor de subsidiaire vordering van [eiser] betekent dit het volgende. De in 3.1 onder II a. gevorderde verdeling van de villa kan niet worden toegewezen nu deze thans geen eigendom meer is van partijen. Het onder II b. en c. gevorderde zal worden afgewezen nu [eiser] bij toewijzing van die vordering geen belang heeft. Dit geldt onverkort voor de vordering van [eiser] als omschreven onder II d. nu de rechtbank uit de overgelegde stukken concludeert dat [gedaagde] onvoorwaardelijk zal meewerken dan wel reeds uitvoering heeft gegeven aan de door de voorzieningenrechter bedoelde verdeling bij helfte van de netto opbrengst van de verkoop van de villa tussen partijen. De in 3.1 onder e. en f. zullen, zoals uit het vorenstaande blijkt, worden afgewezen nu van enig onrechtmatig handelen van [gedaagde] geen sprake is.
de meer subsidiaire vorderingen
4.19. [eiser] legt aan deze meer subsidiaire vordering ten grondslag dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding nu zij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem bij de verkoop van de villa onmogelijk te maken om als koper tot verwerving van de villa te komen. Hij voert daarbij aan dat nimmer is gereageerd op zijn bod van EUR 325.000,- en evenmin positief is gereageerd op zijn (door zijn moeder aan [gedaagde] overgebrachte) aanbieding de villa voor EUR 400.000,- te kopen.
4.20. Door [gedaagde] is erop gewezen dat het bod van EUR 325.000,- inderdaad is ontvangen maar beduidend lager was dan de overige biedingen. Bovendien twijfelde zij aan de kredietwaardigheid van [eiser] en heeft zij gewezen op de verstoorde relatie die haar terughoudendheid tot het benaderen van [eiser] volstrekt begrijpelijk maken.
4.21. Hoewel [gedaagde] op grond van het kortgedingvonnis niet gehouden was [eiser] te benaderen en hem aan te bieden de villa te kopen voor de hoogst geboden prijs, is de rechtbank van oordeel dat het haar had gesierd als zij daar desalniettemin toe was overgegaan. Door dit na te laten heeft zij evenwel niet onrechtmatig gehandeld. De rechtbank komt tot dat oordeel, enerzijds omdat de biedingen van [eiser] ongunstiger waren dat het bod van [B]. Daarbij wordt opgemerkt dat door [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen onbetwist is gesteld (hetgeen overigens abusievelijk niet in het proces-verbaal van comparitie is opgenomen) dat aan de bieding van EUR 400.000,- door [eiser] verschillende voorwaarden waren verbonden waardoor niet direct tot betaling van EUR 200.000,- aan [gedaagde] zou worden overgegaan. Anderzijds omdat niet voorbij kan worden gegaan aan het feit dat de verhouding tussen partijen inmiddels zo slecht was dat begrip kan worden opgebracht voor de terughoudendheid van [gedaagde] om [eiser] daartoe te benaderen. In dit verband wijst de rechtbank op de problemen die bij de eerdere verkoop van de villa ontstonden, op de door [eiser] uitgevoerde (sloop)werkzaamheden zonder instemming van [gedaagde] en op de inhoud van het kortgedingvonnis van 21 november 2008 waarbij [eiser], door zijn handelen, onder meer een verbod was opgelegd om in de buurt van de villa van [gedaagde] in [plaats] en binnen een straal van 250 meter van de villa te komen. Het feit dat [gedaagde] [eiser] niet heeft benaderd is daarmee in ieder geval deels, aan hemzelf toe te rekenen.
4.22. Uit het vorenstaande volgt dat ook de meer subsidiaire vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. De in 3.1 onder III a. gevorderde verdeling van de villa kan niet worden toegewezen nu deze thans geen eigendom meer is van partijen. Het onder III b. gevorderde zal worden afgewezen nu [eiser] bij toewijzing van die vordering geen belang heeft en de vordering als omschreven onder III c. en d. omdat onrechtmatig handelen van [gedaagde] niet is komen vast te staan.
4.23. Uit het vorenstaande volgt dat alle vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.24. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.25. [gedaagde] baseert haar primaire vordering op de stelling dat tussen partijen een overeenkomst bestond de villa te verkopen. Op 15 oktober 2007 is een bod gedaan van
EUR 590.000,- maar omdat [eiser] niet wenste mee te werken heeft dit niet tot verkoop geleid. [gedaagde] stelt dat [eiser] daarmee toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst.
4.26. [eiser] daarentegen betwist dat er sprake was van een overeenkomst strekkende tot verkoop. Naar hij stelt was er juist sprake van dat de villa aan hem zou worden toebedeeld.
4.27. De rechtbank stelt vast dat ook [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen heeft aangegeven dat [eiser] vanaf het begin had aangegeven dat hij de villa graag wilde hebben. Ook heeft zij daarbij erkend dat bij de koop van de villa van hun oma niet is gesproken over de vraag wie de villa wel of niet zou kunnen kopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat een overeenkomst strekkende tot verkoop van de villa bestond. Van enig toerekenbaar tekortschieten door [eiser] op dat punt kan dan ook geen sprake zijn.
4.28. Haar subsidiaire vordering grondt [gedaagde] op de stelling dat [eiser] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door niet mee te werken aan de verkoop van de villa in 2007.
4.29. Naar [eiser] stelt heeft hij niet onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde]. Hij stelt steeds te hebben aangegeven de villa te willen kopen voor de waarde in het economisch verkeer maar dat een taxatie nimmer heeft plaatsgevonden.
4.30. Naar het oordeel van de rechtbank kan het feit dat een deelgenoot niet wenst mee te werken aan de verkoop van een gezamenlijk goed, niet zonder meer tot de conclusie leiden dat die deelgenoot onrechtmatig jegens die ander handelt. Dat kan anders zijn indien partijen afspraken over die verkoop hebben gemaakt maar daarvan is in casu geen sprake, zo is hiervoor reeds vastgesteld. Omstandigheden die het weigeren van [eiser] mee te werken aan de verkoop in 2007 op dat moment reeds onrechtmatig maakten, zijn door [gedaagde] onvoldoende gesteld. Gezien het feit dat het haar ook vanaf het moment van koop van de villa bekend was dat [eiser] de villa zelf wilde kopen, had een nadere onderbouwing van haar op dit punt op haar weg gelegen.
4.31. Uit het vorenstaande volgt dat ook de vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen.
4.32. Gelet op de relatie tussen partijen zullen ook deze proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3. wijst de vorderingen af,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2009.?