ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ9557

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
266594 / HAZA 09-1038
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst van opdracht met advocaat en onbevoegdheid rechtbank inzake declaratiegeschil

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Utrecht op 7 oktober 2009, staat de uitleg van een overeenkomst van opdracht tussen de eiseres, de besloten vennootschap DE RIJK VAN DE WESTERLO ADVOCATEN B.V., en de gedaagde centraal. De gedaagde had een letselschadezaak waarbij een derde aansprakelijk was, en de advocaat, mr. M.J.P.M. van de Westerlo, heeft de zaak overgenomen van een andere advocaat. De gedaagde heeft de advocaat opdracht gegeven om een procedure te starten tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de derde partij, London. De advocaat heeft gedurende de procedure verschillende declaraties ingediend, maar de gedaagde betwist de hoogte van deze declaraties en stelt dat hij met de advocaat had afgesproken dat hij niets hoefde te betalen, omdat de kosten door London vergoed zouden worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde erkent dat hij een bedrag van EUR 7.500,-- aan de advocaat moet terugbetalen, maar voor de overige kosten betwist hij de betalingsverplichting. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat er een afspraak was dat hij niets hoefde te betalen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde verplicht is om de kosten van de advocaat te vergoeden, aangezien de werkzaamheden zijn verricht in het kader van een overeenkomst van opdracht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat zij onbevoegd is om te oordelen over de hoogte van de declaraties, omdat dit onder de Wet tarieven burgerlijke zaken valt, en verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van een opdrachtgever jegens zijn advocaat en de noodzaak om afspraken schriftelijk vast te leggen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en bepaalt dat de zaak op 4 november 2009 weer op de rol komt voor een akte van de advocaat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 266594 / HA ZA 09-1038
Vonnis van 7 oktober 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE RIJK VAN DE WESTERLO ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Helmond,
eiseres,
advocaat mr. M.J.P.M. van de Westerlo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S. Demirtas.
Partijen zullen hierna Van de Westerlo en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2009;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is betrokken geweest bij een ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is. De aansprakelijkheidsverzekeraar van die derde (hierna: “London”), heeft aansprakelijkheid erkend. Aanvankelijk liet [gedaagde] zijn belangen in verband met deze letselschadezaak behartigen door mr. Rambocus uit Utrecht. Op verzoek van [gedaagde] heeft mr. Van de Westerlo in juni 1999 de zaak van mr. Rambocus overgenomen.
2.2. Van de Westerlo heeft haar declaraties met betrekking tot haar werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde] over de periode van juni 1999 tot en met 8 mei 2003 rechtstreeks aan de belangenbehartiger van London gezonden. In juli 2003 heeft London terzake van die declaraties EUR 1.500,-- aan Van de Westerlo betaald. Het totaal van de declaraties van Van de Westerlo oversteeg toen al het bedrag van EUR 1.500,-- aanzienlijk.
2.3. Op enig moment deelde London aan Van de Westerlo mee dat zij de schade van [gedaagde], waaronder de facturen van Van de Westerlo, niet verder zou vergoeden. Om die reden heeft Van de Westerlo voor zijn werkzaamheden vanaf 9 mei 2003 geen declaraties meer aan de belangenbehartiger van London gestuurd. London nam het standpunt in dat de klachten die [gedaagde] bij het ongeval had opgelopen over waren en dat de rest van zijn klachten pre-existent was. In verband hiermee heeft [gedaagde] aan Van de Westerlo de opdracht gegeven om een procedure tegen London te starten bij de rechtbank Utrecht (hierna ook: “de procedure”). In april 2005 is de dagvaarding tegen London uitgebracht.
2.4. Van de Westerlo heeft het Nederlands Rekencentrum Letselschade (“NRL”) ingeschakeld teneinde een berekening te maken van het verlies van arbeidsvermogen van [gedaagde]. Deze berekening is namens [gedaagde] ingebracht in de procedure. NRL heeft terzake van haar werkzaamheden EUR 3.260,60 inclusief BTW aan Van de Westerlo in rekening gebracht.
2.5. In 2005 heeft Van de Westerlo in het kader van zijn werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde] een medisch adviseur ingeschakeld. In de periode van 5 september 2005 tot en met 9 juni 2008 heeft deze medisch adviseur in verband met zijn werkzaamheden EUR 338,69 aan Van de Westerlo in rekening gebracht.
2.6. Gedurende de procedure hebben Van de Westerlo en London de onderhandelingen hervat. In verband hiermee heeft London een voorschot van EUR 7.500,-- aan Van de Westerlo overgemaakt. Dit bedrag is door Van de Westerlo doorgestort naar [gedaagde]. Abusievelijk heeft de bank van Van de Westerlo in januari 2008 nogmaals EUR 7.500,-- naar [gedaagde] overgemaakt. [gedaagde] heeft dit bedrag nooit teruggestort naar Van de Westerlo.
2.7. In de loop van 2008 bood London aan om de zaak van [gedaagde] af te wikkelen tegen een slotbetaling van EUR 67.500,--. Naar aanleiding daarvan hebben [gedaagde] en mr. Van de Westerlo op 1 juli 2008 een bespreking gehad op kantoor van laatstgenoemde. Ter bevestiging van die bespreking heeft Van de Westerlo in een brief van eveneens 1 juli 2008 aan [gedaagde] geschreven:
Los van het vorenstaande heeft u mij medegedeeld dat u op korte termijn deze slepende zaak wenst te beëindigen. U heeft mij medegedeeld in te kunnen stemmen met een voorstel aan de wederpartij inhoudende een betaling ad EUR 80.000,-- inclusief de kosten rechtsbijstand, de kosten van de medisch adviseur, de proceskosten en de kosten van NRL. Deze kosten betaalt u dan uit het bedrag ad EUR 80.000,--.
2.8. De declaraties van Van de Westerlo terzake van haar werkzaamheden voor [gedaagde] over de periode van juni 1999 tot augustus 2008 bedragen EUR 25.719,16, te vermeerderen met het in 2003 van London ontvangen voorschot van EUR 1.500,--. De door Van de Westerlo vergoede kosten van derden bedragen gezamenlijk EUR 4.042,82. In totaal bedragen de kosten van rechtsbijstand derhalve EUR 31.261,98.
2.9. Kort na 1 juli 2008 heeft mr. Demirtas op verzoek van [gedaagde] de zaak overgenomen. [gedaagde] heeft vervolgens een schikking getroffen met London, in het kader waarvan London aan [gedaagde] een slotbetaling van EUR 75.000,-- heeft gedaan. Voorafgaand aan deze slotbetaling heeft London in totaal ruim EUR 25.000,-- aan voorschotten aan Van de Westerlo overgemaakt. Met uitzondering van eerdergenoemd bedrag van EUR 1.500,-- heeft Van de Westerlo deze voorschotten aan [gedaagde] overgemaakt.
2.10. Mr. Van de Westerlo heeft zijn dossier niet overgedragen aan mr. Demirtas toen bleek dat [gedaagde] geen instructie aan London had gegeven om de slotbetaling over te maken op een rekening van de deken van de Orde van Advocaten, waartoe die deken had geadviseerd. [gedaagde] heeft Van de Westerlo geen vergoeding betaald terzake van de kosten van rechtsbijstand.
3. Het geschil
3.1. Van de Westerlo vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van EUR 37.360,98, [het saldo van 7.500,-- (onverschuldigd betaald) + 25.719,16 (werkzaamheden Van de Westerlo) + 3.260,60 (NRL) + 338,69 (medisch adviseur) + 221,-- (griffierecht procedure tegen London) + 222,53 (kosten procureur in verband met de procedure tegen London) + EUR 99,-- (griffierecht in verband met verzoekschrift tot het leggen van beslag)], te vermeerderen met de deurwaarderskosten terzake van het leggen van beslag onder [gedaagde] en te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 36.923,29 vanaf de dag der dagvaarding (11 november 2008), met veroordeling in de proceskosten en de nakosten.
3.2. Aan haar vorderingen legt Van de Westerlo deels ten grondslag dat zij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten. Van de Westerlo vordert nakoming van de op [gedaagde] rustende betalingsverbintenis, welke zowel een vergoeding omvat voor de eigen werkzaamheden van Van de Westerlo als voor de kosten die hij ten behoeve van [gedaagde] heeft gemaakt. Voor zover haar vordering betrekking heeft op EUR 7.500,-- legt Van de Westerlo hieraan ten grondslag dat sprake is van onverschuldigde betaling.
3.3. [gedaagde] erkent dat hij EUR 7.500,-- aan Van de Westerlo dient terug te betalen en voert voor het overige verweer. [gedaagde] betoogt primair dat hij met Van de Westerlo heeft afgesproken dat [gedaagde] niets hoeft te betalen, dat mr. Van de Westerlo heeft gezegd dat zijn kosten volledig zouden worden vergoed door London en dat hij zijn kosten op London zou verhalen. Alleen indien London EUR 175.000,-- zou betalen, zou [gedaagde] EUR 20.000,-- aan Van de Westerlo betalen. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat de kosten van rechtsbijstand van Van de Westerlo veel te hoog zijn en hij niet kan vaststellen of de gedeclareerde werkzaamheden en kosten noodzakelijk waren en verzoekt hij de rechtbank om naar redelijkheid en billijkheid een lager bedrag vast te stellen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Vordering tot betaling van EUR 7.500,-- op grond van onverschuldigde betaling
4.1. [gedaagde] erkent dat hij tweemaal EUR 7.500,-- van Van de Westerlo heeft ontvangen naar aanleiding van een voorschotbetaling door London van eenmaal EUR 7.500,--. Voorts erkent [gedaagde] dat Van de Westerlo recht heeft op EUR 7.500,--. Derhalve zal de vordering van Van de Westerlo, voor zover deze voornoemd bedrag betreft, in het nog te wijzen eindvonnis op grond van onverschuldigde betaling worden toegewezen.
Vordering tot betaling kosten van rechtsbijstand
Bevoegdheid rechtbank ten aanzien van verweer [gedaagde] over afspraak
4.2. Op geschillen over de omvang van het door een advocaat gedeclareerde bedrag zijn de artikelen 32-40 Wet tarieven burgerlijke zaken (hierna: “WTBZ”) van toepassing. Deze artikelen voorzien niet alleen in een bijzondere bevoegdheid van de Raad van Toezicht bij de begroting van advocatendeclaraties maar ook in een rechtsgang voor de verdere toetsing en tenuitvoerlegging van de aldus verkregen beslissingen (zie de conclusie van Advocaat-Generaal Huydecoper bij het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2001, NJ 2002, 165, paragraaf 16). Die rechtsgang bestaat erin dat de door de Raad van Toezicht begrote declaratie ter nadere vaststelling aan de president van de rechtbank kan worden voorgelegd (artikel 33 WTBZ). Na een op die voet verkregen beslissing, is verzet mogelijk bij de rechtbank zelf (artikel 40 WTBZ). Tegen de beslissing die in de verzetprocedure wordt verkregen staat geen voorziening meer open (artikel 40 lid 3 WTBZ en Hoge Raad 11 juni 1999, NJ 1999, 615). De artikelen 32-40 WTBZ kunnen echter alleen worden toegepast in geval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie (Hoge Raad 18 juni 1993, NJ 1994, 4). Voornoemde regeling geldt niet indien en voor zover er andere gronden worden aangevoerd waarom de declaratie niet wordt betaald.
4.3. Het primaire standpunt van [gedaagde] is dat hij met Van de Westerlo heeft afgesproken dat hij niets hoeft te betalen. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de kosten van rechtsbijstand veel te hoog zijn. Het primaire standpunt is geen verweer dat ziet op de hoogte van de declaratie, het subsidiaire is dat wel. Het staat Van de Westerlo dan ook vrij om zich tot de rechtbank te wenden teneinde het verweer van [gedaagde] te beoordelen voor zover dit betreft het betoog dat hij met Van de Westerlo heeft afgesproken dat hij niets hoeft te betalen (zie in deze zin ook Hof Arnhem 4 oktober 2005, NJF 2006, 53). Met inachtneming van het voorgaande acht de rechtbank zich bevoegd het primaire verweer van [gedaagde] te beoordelen.
Verweer [gedaagde] dat is overeengekomen dat hij niets hoeft te betalen
4.4. De rechtbank zal derhalve beoordelen of op [gedaagde] een betalingsverplichting rust terzake van de werkzaamheden van Van de Westerlo. Volgens [gedaagde] heeft mr. Van de Westerlo tijdens het intakegesprek gezegd dat hij niets hoefde te betalen, dat Van de Westerlo de kosten van zijn kantoor op London zou verhalen en dat London deze kosten volledig zou vergoeden. [gedaagde] heeft destijds tegen mr. Van de Westerlo gezegd dat hij niet in de financiële positie was om de kosten te betalen. Alleen ingeval London tenminste EUR 175.000,-- zou voldoen zou [gedaagde] EUR 20.000,-- aan Van de Westerlo dienen te betalen. Van de Westerlo betoogt dat zij niet met [gedaagde] heeft afgesproken dat laatstgenoemde niets hoefde te betalen. Volgens Van de Westerlo heeft zij tijdens het intakegesprek in 1999 wel tegen [gedaagde] gezegd dat de redelijke kosten van rechtsbijstand worden voldaan door de verzekeraar van de aansprakelijke partij (London) en dat zij haar facturen rechtstreeks aan London zou sturen. Zij kan echter nooit garanderen dat een cliënt de kosten voor rechtsbijstand niet hoeft te dragen. Ook van een afspraak dat [gedaagde] hem pas bij een schikking voor EUR 175.000,-- een bedrag (EUR 20.000,--) dient te betalen, is volgens Van de Westerlo geen sprake.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat Van de Westerlo onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat haar bedoeling was. Zij heeft nagelaten om de afspraken schriftelijk aan [gedaagde] te bevestigen. De rechtbank dient dan ook te beoordelen hoe de overeenkomst tussen partijen moet worden uitgelegd. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de gegeven verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981, 635 Haviltex). Gelet op de aard en strekking van de overeenkomst tussen Van de Westerlo en [gedaagde] dient hierbij tevens te worden betrokken wat partijen hadden behoren te begrijpen (Hoge Raad 19 oktober 2007, NJ 2007, 565).
4.6. Met inachtneming van deze maatstaf overweegt de rechtbank als volgt. De werkzaamheden van Van de Westerlo ten behoeve van [gedaagde] hebben plaatsgevonden in het kader van een overeenkomst van opdracht, waarbij de overeenkomst door Van de Westerlo is aangegaan in de uitoefening van het beroep van advocaat. Het wettelijk uitgangspunt daarbij is dat [gedaagde] als opdrachtgever aan Van de Westerlo als opdrachtnemer loon verschuldigd is (artikel 7:405 lid 1 Burgerlijk Wetboek, hierna “BW”). De onkosten verbonden aan de opdracht moet de opdrachtgever aan de opdrachtnemer vergoeden, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen (artikel 7:406 lid 1 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat een cliënt zijn advocaat dient te betalen voor bewezen diensten. [gedaagde] is zich daarvan blijkens zijn toelichting op de gemaakte afspraken bewust geweest want hij zou gezegd hebben dat hij geen geld had om een advocaat te betalen. De reactie van mr. Van de Westerlo is volgens [gedaagde] geweest, dat dat geen probleem was omdat de verzekeraar die kosten toch moet betalen, dat zijn kantoor de kosten wel zou verhalen op die verzekeraar en [gedaagde] alleen bij een schikking voor EUR 175.000,-- ook zelf nog EUR 20.000,-- zou moeten betalen. Later is Van de Westerlo in overleg met en in opdracht van [gedaagde] een procedure bij de rechtbank gestart waarin [gedaagde] ook volledige vergoeding van de rekeningen van Van de Westerlo heeft gevorderd.
4.7. Uit dit alles volgt niet dat [gedaagde] heeft afgesproken met Van de Westerlo dat hij geen vergoeding voor diens diensten hoeft te betalen en evenmin dat er sprake is geweest van een “no cure, no pay”-afspraak waarbij de “cure” het verkrijgen van een schadevergoeding van EUR 175.000,-- of meer zou zijn. Integendeel, uit die stellingen en de gang van zaken na het intakegesprek -die daarvan een bevestiging vormt, zoals de procedure tegen London waarin [gedaagde] vergoeding van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand vorderde en het ontbreken van tussentijdse declaraties aan [gedaagde] vanaf 2003- volgt dat Van de Westerlo voor de vergoeding van haar diensten in ieder geval aanspraak had op de mogelijk van de verzekeraar te verkrijgen vergoeding. Het spreekt voor zich dat een uitbetaling van die vergoeding aan [gedaagde] binnen die afspraak moet leiden tot een verplichting van [gedaagde] om vervolgens de declaraties van Van de Westerlo te voldoen, ook als de opbrengst in totaal lager is dan EUR 175.000,--.
4.8. London heeft in 2008 een slotbetaling van EUR 67.500,-- aangeboden. De strekking van een dergelijk aanbod is om, in aanvulling op de reeds verstrekte voorschotten, ter beëindiging van het geschil definitief alle vorderingen, waaronder die met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand, af te wikkelen. Dat de kosten van rechtsbijstand daaronder vallen had [gedaagde] kunnen en moeten begrijpen. Naar aanleiding van voornoemd aanbod van London hebben partijen op 1 juli 2008 op kantoor van Van de Westerlo een bespreking gehad. Volgens Van de Westerlo heeft hij toen aan [gedaagde] aangegeven dat zijn kosten ongeveer EUR 20.000,-- bedroegen, exclusief de kosten van NRL en de medisch adviseur. Van de Westerlo betoogt dat [gedaagde] hem toen heeft meegedeeld dat indien London een aanbod zou doen voor een slotbetaling van EUR 80.000,--, inclusief de kosten van rechtsbijstand, de kosten van de medisch adviseur, de proceskosten en de kosten van NRL, hij dat zou aanvaarden. Genoemde kosten zou [gedaagde] dan uit het bedrag van EUR 80.000,-- voldoen. Van de Westerlo heeft deze afspraak bevestigd bij brief van 1 juli 2008 (zie 2.7).
4.9. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij deze brief niet heeft ontvangen. Hij heeft echter wel erkend dat hij op 1 juli 2008 bij Van de Westerlo op kantoor is geweest om zijn zaak te bespreken. [gedaagde] heeft voorts niet weersproken dat mr. Van de Westerlo hem toen heeft meegedeeld dat de kosten van zijn kantoor inmiddels ongeveer EUR 20.000,-- bedroegen. Ook heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij toen aan Van de Westerlo heeft meegedeeld dat hij een eventueel aanbod van London voor een slotbetaling van EUR 80.000,-- zou aanvaarden. Het betoog van Van de Westerlo vindt steun in de omstandigheid dat [gedaagde] niet lang daarna heeft ingestemd met een slotbetaling van London ter hoogte van EUR 75.000,--. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [gedaagde] op 1 juli 2008 inderdaad tegen Van de Westerlo heeft gezegd dat hij de kosten van rechtsbijstand, de kosten van de medisch adviseur, de proceskosten en de kosten van NRL uit een slotbetaling van EUR 80.000,-- zou voldoen. De rechtbank concludeert dan ook dat partijen zijn overeengekomen dat in dat geval de kosten van rechtsbijstand, waaronder de kosten van door Van de Westerlo ingeschakelde derden, voor rekening van [gedaagde] zouden komen. [gedaagde] heeft kort na voornoemde bespreking mr. Demirtas verzocht zijn belangen verder te behartigen. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij toen niet wilde dat in het kader van de onderhandelingen met London de kosten van Van de Westerlo zouden worden meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de betalingsverplichting van [gedaagde] jegens Van de Westerlo door deze gang van zaken echter niet opgeheven. Dat met London een lager bedrag is overeengekomen dan het uitgangspunt was van de afspraak met Van de Westerlo doet evenmin af aan de tussen [gedaagde] en Van de Westerlo bereikte overeenstemming en dus aan de betalingsverplichting van [gedaagde].
Bevoegdheid rechtbank ten aanzien van verweer [gedaagde] over de hoogte van de declaratie
4.10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank thans toe aan het subsidiaire verweer van [gedaagde], inhoudend dat de kosten van rechtsbijstand van Van de Westerlo veel te hoog zijn en hij niet kan vaststellen of de gedeclareerde werkzaamheden en kosten noodzakelijk waren. [gedaagde] verzoekt de rechtbank om naar redelijkheid en billijkheid een lager bedrag vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer ziet op de hoogte van de declaratie, op welk geschil de artikelen 32-40 WTBZ van toepassing zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen in 4.2 is overwogen. Dit brengt mee dat de rechtbank overweegt zich onbevoegd te verklaren om ten aanzien van dit verweer een beslissing te geven, aangezien voor Van de Westerlo de mogelijkheid van een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht open staat. Aangezien partijen zich in deze procedure nog niet hebben uitgelaten over de bevoegdheid van de rechtbank, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen teneinde eerst Van de Westerlo in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. [gedaagde] zal daarop vervolgens bij antwoord-akte mogen reageren.
4.11. Partijen dienen bij akte tevens een standpunt in te nemen over de vraag of de kosten die Van de Westerlo heeft gemaakt in het kader van de procedure tegen London (griffierecht en kosten procureur) en ter voldoening van de facturen van NRL en van de medisch adviseur, vallen onder de reikwijdte van het begrip “salaris” in de zin van artikel 32 WTBZ.
4.12. Tenslotte geeft de rechtbank partijen om redenen van proceseconomie het volgende in overweging. Het verweer van [gedaagde] komt er op neer dat hem de declaratie van Van de Westerlo te hoog voorkomt maar dat hij dit bij gebreke van toegang tot het dossier van mr. Van de Westerlo niet kan onderbouwen. Indien mr. Van de Westerlo mr. Demirtas op het kantoor van eerstgenoemde inzage geeft in het dossier met betrekking tot de letselschadezaak van [gedaagde], kan mr. Demirtas namens [gedaagde] beoordelen of de gedeclareerde werkzaamheden en kosten volgens hem noodzakelijk waren. [gedaagde] kan vervolgens in zijn antwoord-akte gemotiveerd aangeven of en zo ja, op welke gronden, hij zijn verweer handhaaft dat de kosten van rechtsbijstand te hoog zijn. De rechtbank zal dat standpunt vervolgens meewegen bij de beantwoording van de vraag of er dan nog steeds een geschil bestaat over de omvang van de declaratie en derhalve bij haar te nemen beslissing over haar bevoegdheid.
4.13. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 4 november 2009 voor het nemen van een akte door Van de Westerlo over hetgeen is vermeld onder 4.10.
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
7 oktober 2009.?