parketnummer: 16/600196-09, 16/613338-06 (tul) en 16/600042-08 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 september 2009
[verdachte]
geboren op [1984] te[geboorteplaats] (Somalië)
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. A.C.J. Nettenbreijers, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 september 2009.
De raadsman is niet gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen. Tegen de verdachte is verstek verleend.
De officier van justitie, mr. M.I.M. Dierick, heeft haar standpunten kenbaar gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: op 16 februari 2009 te Amersfoort samen met een ander of anderen een auto heeft gestolen;
Feit 1 subsidiair: in de periode van 16 februari 2009 tot en met 21 februari 2009 te Amersfoort en/of Soest samen met een ander of anderen een auto heeft geheeld;
Feit 2 primair: in de periode van 15 oktober 2008 tot en met 20 november 2008 te Amersfoort bankpassen en/of rijbewijzen heeft geheeld;
Feit 2 subsidiair: in de periode van 19 november 2008 tot en met 20 november 2008 te Amersfoort en/of Soest bankpassen en/of rijbewijzen heeft verduisterd;
Feit 3: op 16 november 2008 samen met een ander of anderen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], een ipod, sigaretten en een mobiele telefoon heeft gestolen;
Feit 4: op 5 september 2008 samen met een ander of anderen uit een woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], een schoudertas, autosleutels, een flatscreen televisie, een portemonnee, een geldbedrag, bankpassen en een blackberry heeft gestolen;
Feit 5: op 5 september 2008 te Amersfoort samen met een ander of anderen een personenauto van het merk Seat Altea heeft gestolen;
Feit 6: op 4 oktober 2008 te Amersfoort niet heeft voldaan aan een ambtelijk bevel.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Voor wat betreft feit 1 baseert zij zich daarbij op de aangifte van [benadeelde 1], op de aanhouding van verdachte in de gestolen auto waarbij tevens de sleutels van de auto werden aangetroffen, alsmede op de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Voor wat betreft feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aanhouding van verdachte waarbij de gestolen rijbewijzen en bankpassen zijn aangetroffen, alsmede op de - in de visie van de officier van justitie - ongeloofwaardige verklaringen van verdachte.
Voor wat betreft feit 3 baseert de officier van justitie zich op de melding dat verdachte en zijn medeverdachten zijn overlopen bij een insluiping in een woning, op de aangifte van [benadeelde 2], alsmede op de omstandigheid dat een bierblikje is aangetroffen dat is bemonsterd en waarvan de aangetroffen dactysporen matchen met de vingerafdruk van verdachte.
Voor wat betreft feit 4 en feit 5 baseert de officier van justitie zich op de melding van een ongeval met een auto waarbij de passagiers zijn weggerend, op het onderzoek van de auto waarbij bloedsporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van verdachte, alsmede op de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
Voor wat betreft feit 6 baseert de officier van justitie zich op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
3.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de auto, waarin hij is aangetroffen, heeft gestolen. Zij overweegt daartoe dat tussen het moment van de diefstal van de auto enerzijds en het moment van de aanhouding van verdachte anderzijds een lang tijdsbestek, te weten vijf dagen, is gelegen. Eén van de bijrijders, [medeverdachte 1], heeft weliswaar verklaard dat een Iraanse jongen heeft gezegd dat verdachte de auto 150 meter verderop heeft gestolen, doch de identiteit van deze Iraanse man is niet gebleken. Bovendien wordt deze verklaring niet door andere getuigen ondersteund.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Voor het subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Allereerst is er de aangifte van [benadeelde 1]. Zij heeft verklaard dat haar auto van het merk Hyundai, kenteken [kenteken] op 16 februari 2009 te Amersfoort is gestolen . Op 21 februari 2009 is bij de politie een melding binnengekomen dat iemand was weggereden in een gestolen auto, een Hyundai met kenteken [kenteken] . De politie is ter plaatse gekomen en na een achtervolging, waarbij hoge snelheden zijn gehaald, is de auto tot stilstand gekomen tussen twee paaltjes. De bestuurder is weggerend, waarna de achtervolging te voet is voortgezet. Daarbij is zelfs een waarschuwingsschot gelost. Uiteindelijk is de bestuurder aangehouden als verdachte .
Verdachte heeft verklaard dat hij de auto heeft geleend van een kennis. Hij wist dat hij de auto niet mee mocht nemen. Er zou in het weekend te veel politie rondrijden. Toch heeft hij de autosleutels gepakt toen die kennis weg was en is hij gaan rondrijden, aldus verdachte .
De rechtbank leidt uit voorgaande verklaring van verdachte af dat hij wist dat de auto van diefstal afkomstig was. Dit wordt bevestigd door het feit dat het tot de achtervolging heeft moeten komen zoals hiervoor vermeld. Indien verdachte niet wist dat de auto van diefstal afkomstig was, was voor een dergelijke achtervolging geen aanleiding geweest.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vastgesteld kan weliswaar worden dat tijdens de fouillering van verdachte bankpassen en rijbewijzen zijn aangetroffen die zijn weggenomen bij een woninginbraak en een diefstal uit een café, maar daarmee komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Niet gebleken is op welke wijze verdachte voornoemde goederen heeft verworven, dan wel voorhanden heeft gekregen, noch dat hij wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze van diefstal afkomstig waren. Daarnaast ontbreekt het bewijs om tot de vaststelling te kunnen komen dat hij de goederen als vinder onder zich had en ze vanuit die hoedanigheid zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. De stelling van verdachte dat hij de bankpassen en rijbewijzen in de trein heeft gevonden en dat hij nog geen tijd had gehad deze bij de politie in te leveren is ongeloofwaardig. De rechtbank kan deze verklaring daarom ook niet als bewijs gebruiken, voor zover verdachte stelt de goederen te hebben gevonden. Daarvoor had nader onderzoek verricht moeten worden naar de omstandigheden waaronder dit is gebeurd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij overweegt daartoe als volgt.
In zijn aangifte heeft [benadeelde 2] aangegeven dat hij op 16 november 2008 omstreeks 00:00 uur vanuit het tuinhuis van zijn ouderlijk huis aan de [adres] te [woonplaats] de keuken is binnen gegaan. Hij zag toen dat zijn sigaretten van de keukentafel waren weggenomen. Tevens zag hij dat de I-pod van de drummer van zijn band, [naam], was weggenomen. Tijdens het zoeken naar de weggenomen goederen zag hij dat op de keukenvloer bier was gemorst. In de schuur werd vond hij een leeg blikje bier .
In het proces-verbaal van het onderzoek door de technische recherche wordt vermeld dat op het bierblikje een dactyloscopisch spoor is aangetroffen . Dit spoor was op grond van voldoende dactyloscopische punten van overeenkomst identiek aan een vingerafdruk van verdachte .
Om tot het bewijs te kunnen komen dat verdachte één van degenen is geweest die de I-pod en de sigaretten heeft weggenomen, dient voorts het volgende in aanmerking te worden genomen.
In zijn aangifte heeft [benadeelde 2] vermeld dat hij ongeveer een uur nadat hij had geconstateerd dat voornoemde spullen waren weggenomen, vier mannen op het grindpad van het huis zag lopen. Deze mannen renden vervolgens weg. Aangever herkende één van hen van een feestje van ongeveer een maand eerder bij hem thuis. Hij herkende deze man onder meer aan zijn twee gouden voortanden . Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte bevestigd dat hij twee gouden voortanden heeft .
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het bierblikje sedert het feest van een maand eerder in de schuur had gestaan. In een aanvullende verklaring heeft aangever immers vermeld dat in de woning zelden tot nooit bier in blik aanwezig is. De avond van de diefstal dronk hij samen met de bandleden bier uit flesjes. Aangezien hij bijna dagelijks in de ruimte komt waar het bierblikje is gevonden, zou het hem zijn opgevallen als het er eerder had gestaan, aldus aangever .
In processen-verbaal van bevindingen staat bovendien gerelateerd dat bij de drie mannen die door aangever in het bijzijn van verdachte werden gesignaleerd, de weggenomen I-pod en een mobiele telefoon van het merk Nokia zijn aangetroffen , . Deze telefoon bleek ook uit de woning aan de [adres] te [woonplaats] afkomstig te zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, de sigaretten, de I-pod en de mobiele telefoon op 16 maart 2008 om ongeveer 00:00 uur uit de woning heeft weggenomen.
De rechtbank merkt nog op dat in de tenlastelegging slechts is opgenomen ‘op’ en niet ook ‘omstreeks’ 16 november 2008. Uit het feit dat aangever op genoemde datum om ongeveer 00:00 uur de woning is binnengegaan en ook ten laste is gelegd dat de diefstal om ongeveer 00:00 uur heeft plaatsgevonden, begrijpt de rechtbank dat de officier van justitie daarmee hetzelfde moment voor ogen heeft gehad.
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij grondt haar overtuiging dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 september 2008 wordt gerelateerd dat op
5 september 2008 omstreeks 05:25 uur een ongeval heeft plaatsgevonden te Soest. Hierbij was een auto van het merk Seat Altea en voorzien van het kenteken [kenteken] betrokken. Deze auto bleek te zijn ontvreemd na een woninginbraak te Amersfoort aan de [adres] . Door [benadeelde 3] is aangifte gedaan van zowel deze woninginbraak, als van de autodiefstal . In haar aangifte van de woninginbraak heeft [benadeelde 3] vermeld dat de daders de woning moeten hebben betreden na 4 september 23.30 uur, het moment waarop zij naar bed is gegaan . Weggenomen zijn een schoudertas met daarin een portemonnee met geld en twee bankpassen, een telefoon van het merk BlackBerry en autosleutels van voornoemde auto. Tevens is bij deze woninginbraak weggenomen een flatscreentelevisie .
Aangeefster heeft verklaard dat de daders via de voordeur naar binnen moeten zijn gekomen, omdat deze niet op het nachtslot zat. Verder waren nergens braaksporen te zien . In het proces-verbaal van het onderzoek door de technische recherche wordt gerelateerd dat niet uitgesloten is dat de toegang tot de woning is verkregen door middel van hengelen . Aangezien de daders van de woninginbraak het slot aldus moeten hebben geopend met een daartoe niet bestemd werktuig, kan worden vastgesteld dat zij de plaats van het misdrijf hebben betreden en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
Getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] hebben gezien dat na het ongeval twee personen de auto hebben verlaten. Zij hebben de signalementen van deze personen opgegeven en zij hebben allen verklaard dat één van deze personen een flatscreentelevisie bij zich droeg . De rechtbank heeft geen reden aan de inhoud van deze getuigenverklaringen te twijfelen, zodat zij deze meeneemt bij haar overweging.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 september 2008 wordt vermeld dat verbalisanten kort na het ongeval de twee personen in de nabije omgeving hebben gesignaleerd die voldeden aan de door de getuigen opgegeven signalementen. De persoon met de flatscreentelevisie hebben zij onmiddellijk weten aan te houden. De andere persoon wist te ontkomen .
In de bij het ongeval betrokken auto werd een groot aantal goederen aangetroffen. Aangeefster verklaarde dat deze goederen, evenals de flatscreentelevisie, de goederen betroffen welke waren weggenomen bij de woninginbraak . Bij onderzoek in de auto zijn tevens bloedsporen aangetroffen . Het Nederlands Forensisch Instituut heeft gerapporteerd dat het DNA in dit sporenmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte .
Verdachte heeft voor het voorgaande geen aannemelijke verklaring gegeven. Hij heeft enkel laten weten wel vaker in auto’s te stappen . Nu verdachte bovendien voldoet aan het signalement van de persoon die tijdens de achtervolging door de politie wist te ontkomen, kan het niet anders zijn dan dat verdachte zich in de gestolen auto heeft bevonden ten tijde van het ongeval. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het moment van het ongeval enerzijds en het moment waarop de inbraak moet hebben plaatsgevonden anderzijds, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om aan te nemen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel de diefstal uit de woning, als aan de autodiefstal.
Aan de hand van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2008, stelt de rechtbank vast dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden werkzaam bij regiopolitie Utrecht, op 4 oktober 2008 waren belast met het toezicht op de openbare orde in de binnenstad van Amersfoort. Zij constateerden aldaar dat verdachte zich hinderlijk gedroeg. In artikel 2.4.7. van de Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort 2007 is dergelijk gedrag verboden. Voornoemde verbalisanten hebben verdachte daarom verzocht de binnenstad te verlaten, doch aan deze vordering werd door hem geen gevolg gegeven .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna vermeld.
3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 16 februari 2009 tot en met 21 februari 2009 te Amersfoort
en/of Soest, een (personen)auto (gekentekend [kenteken]) heeft verworven, en
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van voornoemde (personen)auto wist dat het (een) door misdrijf
verkregen goed betrof;
op 16 november 2008 te Soest, om ongeveer 00.00 uur, tezamen en in vereniging met
anderen, uit een woning (gelegen aan de [adres]) met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Ipod en een pakje sigaretten en een
mobiele telefoon (Nokia), toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [naam];
op 05 september 2008 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres],
heeft weggenomen een schoudertas en autosleutels en een flatscreen televisie en een portemonnee en een geldbedrag en twee bankpassen en een telefoon (merk Blackberry), toebehorende aan [benadeelde 3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
op 05 september 2008 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto
(Seat Altea), toebehorende aan [benadeelde 3], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (immers eerder
gestolen sleutel);
op 04 oktober 2008 te Amersfoort, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering,
krachtens artikel 2.4.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort, gedaan door
[verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], beiden werkzaam bij regiopolitie Utrecht, die waren belast
met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren van hem hadden gevorderd weg te gaan en de binnenstad te verlaten, geen gevolg
gegeven aan die vordering.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 subsidiair: opzetheling;
Feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feiten 4 en 5 telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Feit 6: Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft in het kader van de strafmaat aangegeven het zorgwekkend te vinden dat verdachte zo’n grote reeks strafbare feiten heeft gepleegd. Zulks geldt te meer, daar hij reeds veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en hij niet open staat voor hulpverlening. Dat hij ook niet bij zijn eigen strafzaak is verschenen, is tekenend voor de houding die hij tot dusverre heeft getoond en werkt niet in zijn voordeel voor wat betreft de strafeis, aldus de officier van justitie.
5.2 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich binnen een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij heeft allereerst welbewust rondgereden in een gestolen auto zonder deze bij de politie aan te geven. Hij heeft hierdoor bijgedragen aan de instandhouding van deze vorm van diefstal, die veel overlast veroorzaakt. Voorts heeft hij goederen uit woningen weggenomen, waarmee hij op brutale wijze een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van mensen. Hij heeft hiermee veel leed bij de slachtoffers teweeggebracht. Bovendien brengen dergelijke feiten maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid met zich mee. Ten slotte heeft hij het gezag van ambtenaren in functie ondermijnd, door geen gehoor te geven aan hun vorderingen.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij op geen enkele manier berouw heeft getoond voor zijn daden en het leed dat hij anderen heeft aangedaan. Hij lijkt hier onverschillig onder. Dat hij voor drie voor de thans bewezenverklaarde feiten enige tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, lijkt hem ook weinig te doen. Tweemaal is hij kort na zijn invrijheidsstelling immers opnieuw in de fout gegaan. Ook eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten lijken geen enkel effect te hebben gehad. Zelfs het feit dat verdachte nog voor twee voorwaardelijk opgelegde straffen in een proeftijd liep, was voor hem kennelijk geen beletsel door te gaan met het plegen van strafbare feiten. De rechtbank tilt hier zwaar aan bij haar keuze voor de op te leggen straf. Omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van een deel van de tenlastelegging, zal zij echter een lagere straf opleggen dan de eis van de officier van justitie.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.390,61 voor feit 1 subsidiair.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 914,61 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit ter zake van materiële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat de benadeelde partij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk was drie verlofdagen op te nemen in verband met het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Voorts acht de rechtbank de in de brief d.d. 6 juli 2009 opgenomen kosten onvoldoende gespecificeerd. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij de door haar opgevoerde kosten voor vervangend vervoer onvoldoende heeft onderbouwd.
Voor het deel van de vordering dat ziet op deze posten kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van tien uren, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 11 januari 2008, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht van
10 april 2008, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 36f, 57, 184, 310, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 subsidiair: opzetheling;
Feiten 3 en 5, telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 4: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Feit 6: Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van tien maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 januari 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/613338-06 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf voor de duur van tien uren, subsidiair vijf dagen hechtenis;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 10 april 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600042-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 914,61 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het begin van de periode waarin het bewezenverklaarde feit is gepleegd, te weten 16 februari 2009, tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 914,61 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en
mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 september 2009.