parketnummer: 16/601028-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 oktober 2009
[verdachte]
geboren op [1985] te[geboorteplaats] (Zaïre)
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouwe mr. H. van der Ende, advocaat te Venlo
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 december 2008 en 21 september 2009, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.J.M. Vuylsteke, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
- (primair) zich zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld hij met een te hoge snelheid heeft gereden en zijn auto onvoldoende onder controle heeft gehad waardoor hij in een tankshop is gereden, waarbij de heer [slachtoffer] is aangereden en overleden;
- (subsidiair) gevaar dan wel hinder voor verkeer heeft veroorzaakt doordat hij met een te hoge snelheid heeft gereden en zijn auto onvoldoende onder controle heeft gehad waardoor hij in een tankshop is gereden, waarbij de heer [slachtoffer] is aangereden en overleden.
3 Motivering vrijspraak en bewijsoverwegingen
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair dan wel het subsidiaire ten laste gelegde feit heeft gepleegd en wijst daarbij op de verklaring van verdachte, de rijproeven uitgevoerd door de Verkeerspolitie Utrecht (proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (VOA) en het rapport van ir. Spek van het Nederlands Forensisch Instituut.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is – samen met de officier van justitie – van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit is de verdediging van mening dat tot een bewezenverklaring gekomen kan worden, doch dat verdachte dient te worden ontslaan van alle rechtsvervolging. De verdediging baseert het bovenstaande op het rapport van ir. Spek van het Nederlands Forensisch Instituut, de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten ter plaatse van het ongeluk, de verklaringen van getuigen ten tijde van het ongeluk en de verklaringen van verdachte.
3.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en overweegt daarover het volgende.
Op zondagochtend 31 augustus 2008 reed verdachte op de snelweg A2 in een bestelbus, een Volkswagen Crafter. Op enig moment reed verdachte de uitvoegstrook op naar het tankstation Total in Nieuwegein. Verdachte reed over het terrein van het tankstation en kwam een paar seconden later in de shop van het tankstation tot stilstand. Kort hierop ontstond brand en het tankstation brandde volledig uit. Hierbij kwam de heer [slachtoffer], die zich bevond in de tankshop, om het leven.
Vaststaat dat verdachte met hoge snelheid de snelweg kwam afrijden en zijn snelheid niet heeft geminderd waarna hij tot stilstand is gekomen in de tankshop en aldus dit ongeval heeft veroorzaakt. Dit blijkt uit verklaringen van getuigen die hebben gezien dat zij een bestelbus met hoge snelheid zagen komen aanrijden in de richting van het tankstation. Een getuige zag dat de bestelauto aan het overhellen was, rakelings langs haar auto reed, een benzinepomp ontweek en daarop zonder snelheid te minderen via de glazen deur de shop binnenreed.
De Verkeerspolitie Utrecht heeft bij het onderzoek naar het ongeval geen rem- en/of blokkeersporen aangetroffen die mogelijk afkomstig konden zijn van de bestelauto van verdachte.
Ook verdachte heeft verklaard dat hij met hoge snelheid reed, tussen de 100 en 120 km/uur toen hij de afrit nam, en dat zijn auto niet remde, waarna hij tot stilstand is gekomen in de tankshop.
De vraag is of deze gedragingen als roekeloos, zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend zijn te beschouwen, zoals verdachte primair wordt verweten. De rechtbank kan die vraag alleen dan bevestigend beantwoorden als buiten redelijke twijfel komt vast te staan dat verdachte een verwijt treft ten aanzien van deze gedragingen.
Van belang is dat verdachte ruimschoots voor het tankstation tot stilstand had kúnnen komen – uitgaande van een aanvangssnelheid bij de uitvoegstrook van 111 km/uur – indien hij had geremd en indien de remwerking van de auto in orde zou zijn. Dat hebben remproeven met een vergelijkbare Volkswagen Crafter uitgewezen . De rechtbank heeft dan ook onderzocht waarom verdachte zijn snelheid niet heeft geminderd dan wel op andere wijze het ongeval heeft voorkomen.
Uit het dossier komen twee mogelijke oorzaken naar voren. Ten eerste vermoeidheid en mogelijk alcoholgebruik bij verdachte waardoor hij in slaap is gevallen dan wel onvoldoende alert was om tijdig en adequaat te handelen. Ten tweede het (volledig) falen van de remwerking van de bestelauto waardoor een tijdig en adequaat handelen onmogelijk werd. Voor andere oorzaken (bijvoorbeeld een te hoge aanvangssnelheid op de uitvoegstrook of het opzettelijk inrijden op de tankshop) heeft de politie geen aanwijzingen gevonden.
Lichamelijke toestand verdachte
Verdachte heeft in de 24 uur voorafgaand aan het ongeval nagenoeg niet geslapen, terwijl hij in die periode veel kilometers heeft afgelegd in de bestelbus. Hij heeft verklaard dat hij een blowtje heeft gerookt en ’s avonds in een discotheek is geweest waar hij in ieder geval één biertje heeft gedronken . Over zijn toestand vlak voor het ongeval heeft verdachte verklaard dat hij moe was, wilde rusten en wat wilde drinken.
Deze factoren duiden erop dat verdachte op het moment van het ongeval mogelijk niet bijzonder fit kan zijn geweest, maar naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte door zijn lichamelijke toestand (en het daardoor niet tijdig en adequaat handelen) het ongeval heeft veroorzaakt. Allereerst werd in een ademonderzoek bij verdachte, gehouden drieëneenhalf uur na het ongeval, geen alcohol in zijn adem gemeten.
Voorts wijzen de handelingen van verdachte in de bestelauto er niet op dat hij in slaap zou zijn gevallen dan wel dat hij onvoldoende alert was. Hij heeft immers vlak voor het ongeval de afslag naar het tankstation genomen, hetgeen als een actieve handeling is te duiden. Dit wordt bevestigd door de bijrijder van verdachte die heeft verklaard dat hij verdachte hoorde zegen dat ze even gingen stoppen om wat eten en drinken te halen en tien minuten uit te rusten. De bijrijder zag dat verdachte de richtingaanwijzer aandeed en de afrit naar het benzinestation nam. Hij zei tegen de verdachte dat hij moest remmen en verdachte antwoordde dat hij remde.
Tenslotte duidt ook de verklaring van getuige [getuige 1] erop dat verdachte actief heeft gehandeld in de paar seconden voor het ongeval. Zij zag dat de auto overhelde en een benzinepomp ontweek. Beide waargenomen handelingen duiden erop dat verdachte op dat moment actief stuurde.
Falende remwerking
De rechtbank stelt voorop dat de remwerking van de bestelauto waarin verdachte reed niet kon worden getest of gecontroleerd, omdat die auto totaal is uitgebrand door de na het ongeval ontstane brand. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in opdracht van de rechtbank een rapport opgesteld over de mogelijk falende remwerking van de bestelbus. De opsteller van het rapport, de heer ir. A.C.E. Spek, heeft ter terechtzitting van 21 september 2009 zijn bevindingen bevestigd. Hij stelt voorop dat een storing waarbij de remwerking volledig uitvalt, denkbaar is, maar dat die kans bij relatief nieuwe auto’s (zoals de bestelbus) zeer gering is. Daarover overweegt hij:
“Hoewel bovenstaande scenario’s [het volledig uitvallen van de remwerking, rb] denkbaar zijn, is de kans dat zoiets zich op enig moment bij een zekere auto openbaart – in absolute zin – zeer gering. Zelfs als er sprake is van onbehoorlijk onderhoud. Er zijn echter grote aantallen auto’s op de weg, af en toe zal het dus gebeuren. Hetzelfde geldt voor (ernstige) ongevallen die met een remming voorkomen hadden kunnen worden maar waarbij een remming blijkbaar achterwege is gebleven; de kans dat een zekere auto op een zeker moment bij zo’n ongeval betrokken is, is klein, maar het komt wel voor. Verder geldt het volgende. Als de remwerking volledig uitvalt dan is een (dergelijk) ongeval een zeer wel mogelijk gevolg. Het is dus voorstelbaar dat een niet verwaarloosbare fractie van dergelijke ongevallen een niet werkend remsysteem als oorzaak heeft. Nu het betreffende ongeval voorstelbaar is bij afwezigheid van remwerking, er geen aanwijzingen zijn dat er een remming is geweest, het remsysteem niet kon worden onderzocht en de bestuurder stelt dat er geen remwerking was, moet dit mijns inziens als reële optie worden beschouwd.”
De rechtbank constateert verder dat verdachte vanaf het begin consequent heeft verklaard dat zijn remmen het niet deden. Zoals hiervoor overwogen heeft de bijrijder kort voor het ongeval verdachte horen zeggen dat hij wel degelijk remde (terwijl de auto kennelijk niettemin geen vaart minderde). Getuige [getuige 2] heeft verdachte vlak na het ongeval zien bellen en hem horen zeggen dat de remmen van de auto het niet deden. Eén van de eerste verbalisanten ter plaatse heeft verdachte aldaar horen zeggen dat zijn remmen het niet deden. Ook in de politieverhoren en ter terechtzitting is verdachte blijven verklaren dat hij het rempedaal intrapte, maar dat er geen remwerking optrad.
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat de oorzaak van het niet verminderen van de snelheid van de door verdachte bestuurde bestelbus niet onomstotelijk is komen vast te staan. Wel is de rechtbank van oordeel dat er meer aanwijzingen zijn dat een falende remwerking aan het ongeval ten grondslag heeft gelegen dan andere mogelijke oorzaken.
Het is mogelijk dat ook bij een falende remwerking aan verdachte een verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft zijn gedragingen die hebben geleid tot het ongeval. Dit kan het geval zijn indien verdachte, ondanks de falende remmen, voorafgaand aan het ongeval anders had kunnen en moeten handelen opdat het ongeval niet had plaatsgevonden of op zijn minst een minder ernstig ongeval. De Verkeerspolitie Utrecht heeft echter door middel van rijproeven geconstateerd dat verdachte bij falende remmen en uitgaande van een aanvangssnelheid van 114 km/uur op de uitvoegstrook, het tankstation niet had kunnen ontwijken. Gegeven de omstandigheden dat er zich op het terrein van het tankstation ten tijde van het ongeval meerdere mensen en voertuigen bevonden alsmede uiteraard de benzinepompen, valt verdachte niet te verwijten dat hij tot stilstand is gekomen in de tankshop.
Tenslotte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat – volgens de verklaring van verdachte – een storingslampje op het dashboard van de bestelauto al enige weken (met onderbrekingen) brandde. Dat betrof de slijtingsindicator van de remmen. Deze omstandigheid leidt de rechtbank er evenmin toe dat aan verdachte een verwijt kan worden gemaakt voor zijn handelingen op 31 augustus 2008. Eerdergenoemde heer Spek heeft immers ter zitting verklaard dat dit lampje in dit geval geen verband houdt met een eventueel volledig uitvallen van de remwerking.
Nu de rechtbank niet met een grote mate van waarschijnlijkheid kan vaststellen dat verdachte een verwijt treft voor het niet verminderen van zijn snelheid dan wel het op andere wijze voorkomen van het ongeval, dient hij te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht wel bewezen dat de gedragingen van verdachte gevaar op de weg hebben veroorzaakt en het overige verkeer hebben gehinderd. Immers bewezen kan worden dat verdachte met te hoge snelheid heeft gereden over het terrein van het tankstation en vervolgens tegen de tankshop is aangereden, waardoor de tankshop en verdachtes auto in brand zijn gevlogen en de heer [slachtoffer] is overleden. Daartoe verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen.
3.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 31 augustus 2008, te Nieuwegein als bestuurder van een motorrijtuig (bestelbus (volkswagen Crafter), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de afrit en het terrein van het Total Tankstation gelegen aan de Rijksweg A2
- het door hem bestuurde motorrijtuig zo onvoldoende onder controle heeft
gehad en met een gezien de situatie ter plaatse te hoge snelheid heeft
gereden en daardoor vervolgens
- is gereden tegen de pui van de tankshop van het tankstation en vervolgens die tankshop is ingereden en (in die tankshop) tegen de persoon [slachtoffer] is aangereden (waardoor die tankshop en voornoemd motorrijtuig in brand is gevlogen en die [slachtoffer] is verbrand)
door welke gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op de afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare onmacht en acht de verdachte niet strafbaar en verzoekt hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. De verdediging acht daarbij van belang dat verdachte van meet af aan heeft verklaard dat zijn remmen niet werkten, en dat de conclusie van het deskundigenrapport van de heer ir. A.C.E. Spek luidt dat de afwezigheid van de remwerking een reële optie is als oorzaak van het ongeval en andere mogelijke oorzaken niet aannemelijk zijn geworden.
4.2 Het oordeel van de rechtbank
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)
De rechtbank acht echter feiten en omstandigheden aannemelijk die de strafbaarheid van deze overtreding van artikel 5 WVW 1994 uitsluiten.
De vraag die de rechtbank zich daarbij heeft gesteld is: heeft verdachte wederrechtelijk gehandeld door bij het ontbreken van de remfunctie van de bestelbus de tankshop in te rijden?
Verontschuldigbare onmacht zoals door de raadsvrouw bepleit ziet op de situatie waarin men buiten eigen schuld in een toestand is geraakt waarin men lichamelijk en/of geestelijk niet in staat is naar behoren te functioneren. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte onder bovengenoemde omstandigheden nog steeds in staat was lichamelijk en geestelijk te functioneren. Wel heeft de rechtbank vastgesteld dat het niet is uitgesloten dat de remmen niet hebben gewerkt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte – door het ontbreken van de remfunctie – zich bevond in een noodtoestand. Bij het ontbreken van de remfunctie, terwijl verdachte met hoge snelheid over het terrein van een tankstation met een bestelbus rijdt, zijn diverse belangen aan de orde: het leven van verdachte en zijn bijrijder, het leven van de mensen op het terrein van het tankstation en het tegengaan van het gevaar dat ontstaat bij het ontploffen van benzinepompen alsmede de bescherming van de tankshop.
Rechts kon verdachte niet uitwijken, omdat daar mensen liepen en auto’s stonden.
Ook links kon verdachte onmogelijk langs het tankstation de bestelbus laten uitrijden. Tot deze conclusie komt ook de verkeerspolitie Utrecht. Hierbij overweegt de rechtbank dat verdachte zeer waarschijnlijk ook heeft getracht het gehele tankstation te ontwijken door bij te sturen. De rechtbank gaat hiervan uit nu in de rijproef de verkeerspolitie heeft getracht onder vergelijkbare omstandigheden met een vergelijkbare bestelbus links langs het tankstation te rijden. Hierbij moest de verbalisant zover bijsturen dat de bestelbus overhelde en de verbalisant het niet meer veilig achtte om de proef af te maken en deze ook heeft afgebroken. Een getuige heeft verklaard dat zij zag dat de bestelbus van verdachte overhelde. Volgens verdachte was rechtdoor richting de tankshop rijden voor hem nog de enige mogelijkheid. De verkeerspolitie Utrecht is ook tot die conclusie gekomen. Verbalisanten hebben vastgesteld dat wanneer verdachte met een aanvangssnelheid van 114 km/u heeft gereden in combinatie met het feit dat verdachte verrast werd door het ontbreken van de remfunctie, het zeer onwaarschijnlijk is dat verdachte links van het meest links gelegen pompeiland had kunnen rijden zonder extreme overhelling van de bestelbus en/of zonder verlies van zijn spoorkracht en verdachte dus geen andere keus had dan richting de shop te rijden. Door het zeer korte tijdsbestek waarin het zich heeft afgespeeld heeft verdachte volgens eigen zeggen niet meer op alternatieve wijze, zoals het afremmen op de motor of het trekken aan de handrem, zijn snelheid kunnen verminderen. En bij het rijden richting het tankstation zag verdachte zich genoodzaakt het ene belang te beschermen, namelijk het niet raken van mensen en benzinepompen ten koste van het andere belang namelijk het niet raken van de tankshop. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij allemaal mensen zag lopen bij de shop en dat hij niet wist welke kant hij op moest sturen om niemand te raken. Het enige wat hij nog dacht was: “Ik moet iedereen ontwijken” en hopen dat hij het zelf zou overleven. Verdachte had geen andere keus dan rechtdoor de tankshop in te rijden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze keuze heeft mogen en kunnen maken. Immers heeft verdachte door de snelheid van de bestelbus niet kunnen zien of er zich mensen in de tankshop bevonden en zo ja, hoeveel en waar, en door in de tankshop te rijden was er altijd de kans – hoe klein ook - dat niemand gewond zou raken. Helaas heeft het niet mogen baten en is bij het binnen rijden van de tankshop de heer [slachtoffer] overleden.
Nu de gedragingen van verdachte onder die omstandigheden voldoen aan de vereisten van de rechtvaardigingsgrond van overmacht in de vorm van noodtoestand heeft verdachte niet wederrechtelijk gehandeld. De rechtbank acht het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
5 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 40 van het Wetboek van Strafrecht en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde feit niet strafbaar is en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 oktober 2009.