ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ8816

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710721-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met psychische overmacht en verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 september 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 februari 2009 te Maartensdijk, met voorbedachte rade het leven van het slachtoffer heeft beëindigd. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 16 maart 2009 bekend het slachtoffer om het leven te hebben gebracht, wat werd bevestigd door zijn verklaring bij de rechter-commissaris. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om weerstand te bieden aan de druk van buitenaf, maar dat dit niet gelijkstaat aan psychische overmacht. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere contacten van de verdachte met het slachtoffer en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en legde een gevangenisstraf van acht jaar op, samen met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, en concludeerde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt zonder behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710721-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 september 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein,
raadsman mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 september 2009, waarbij de officier van justitie, mr. C.D.M. Geldermans, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 4 februari 2009
te Maartensdijk, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht,
opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig
overleg, de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of (vervolgens) met een mes,
althans een scherp voorwerp, een of meermalen in de keel en/of nek en/of hals
van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden (in elk geval enige geweldadige
handeling(en) verricht), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 4 februari 2009
te Maartensdijk, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of (vervolgens) met een
mes, althans een scherp voorwerp, een of meermalen in de keel en/of nek en/of
hals van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden (in elk geval enige geweldadige
handeling(en) verricht), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Zakelijk en kort samengevat weergegeven heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte over specifieke kennis beschikt die alleen de dader op dat moment kon hebben. Zij heeft daartoe onder meer naar voren gebracht dat de bevindingen van de patholoog bij de gerechtelijke sectie over de doodsoorzaak overeenstemmen met de aanvankelijke verklaring van verdachte over de wijze waarop hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring dat het een makkelijke puzzel was om te bedenken hoe [slachtoffer] om het leven moet zijn gebracht, acht de officier van justitie niet aannemelijk nu de gevolgen van de wurghandelingen van buiten niet zichtbaar waren voor een toeschouwer. De officier van justitie houdt verdachte daarom aan de eerder door hem afgelegde bekennende verklaring.
Het standpunt van de officier van justitie is tevens gebaseerd op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] aan wie verdachte gedetailleerd heeft verteld over de wijze waarop hij [slachtoffer] heeft gedood.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde en heeft daartoe betoogd dat de bewijsconstructie slechts is terug te voeren op één informant, te weten verdachte. Bovendien zijn de bekennende verklaringen van verdachte vals. Aan de bekentenissen ligt een geestelijke stoornis ten grondslag. Tevens is verdachte door de verbalisanten onder druk gezet om een bekennende verklaring af te leggen. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat vóór, op de dag van, en na het overlijden van [slachtoffer] door getuigen merkwaardige gebeurtenissen zijn waargenomen hetgeen erop zou kunnen duiden dat een ander dan verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Daarom ontbreekt ook de overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte eerst na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Uit het Pro Justitia rapport volgt dat verdachte uit een heftige gemoedsbeweging zou kunnen hebben gehandeld, waardoor voorbedachte rade in feite wordt uitgesloten.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 4 februari 2009 is in de woning aan de [adres] te [woonplaats] het levenloze lichaam aangetroffen van [slachtoffer] . Bij gerechtelijke sectie is gebleken dat hij is overleden door bloedverlies en weefselschade ten gevolge van herhaaldelijk snijdend en stekend geweld aan de hals, in combinatie met samendrukkend geweld op de hals .
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 16 maart 2009 bekend [slachtoffer] om het leven te hebben gebracht . Dit vindt bevestiging in de verklaring van verdachte afgelegd op 17 maart 2009 bij de rechter-commissaris . Verdachte heeft tijdens voornoemde verhoren verklaard dat hij [slachtoffer] is aangevlogen en hem tot tweemaal toe heeft geprobeerd te wurgen. Ook heeft hij hem een schop gegeven tegen het hoofd. Vervolgens is verdachte naar de keuken gelopen, heeft daar een mes gepakt, is teruggelopen naar [slachtoffer] en heeft met het mes zijn keel doorgesneden.
De rechtbank hecht geen waarde aan de intrekking van de bekennende verklaringen door verdachte, nu naar haar oordeel de huidige ontkennende verklaring van verdachte ongeloofwaardig en onjuist is. De rechtbank gebruikt de bekennende verklaringen dan ook om tot een bewezenverklaring te komen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft op 2 februari 2009, een dag na zijn daad, gedetailleerd aan zijn vriend [getuige 2] verklaard over de wijze waarop hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Daarbij heeft hij de door hem verrichte handelingen voorgedaan . De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat pas op 4 februari 2009 het levenloze lichaam van [slachtoffer] wordt aangetroffen en pas hierna berichten in de media verschijnen. Het is derhalve onmogelijk dat verdachte ten tijde van het afleggen van deze verklaring tegen [getuige 2] over informatie beschikte die hem niet uit eigen wetenschap bekend was.
Ook tegenover zijn broer [getuige 1] heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd . De essentie van de door verdachte genoemde handelingen aan de voormelde getuigen strookt geheel met zijn bekennende verklaringen en met de wijze waarop [slachtoffer], blijkens het sectierapport, ook daadwerkelijk om het leven is gebracht.
Tevens geeft verdachte in zijn bekennende verklaringen blijk van daderwetenschap. Verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij [slachtoffer] eerst heeft gewurgd en vervolgens met een mes zijn keel heeft doorgesneden. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij alleen was, dat de deur van de woning van [slachtoffer] open stond, dat hij [slachtoffer] dood liggend aantrof in een plas bloed en dat het een makkelijke puzzel was om te bedenken dat [slachtoffer] eerst door middel van wurghandelingen buiten bewustzijn moet zijn gebracht alvorens zijn keel doorgesneden werd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank dat pas bij gerechtelijke sectie blijkt dat er wurghandelingen zijn uitgeoefend. Door arts en patholoog F.R.W. van de Goot werden een breuk van het tongbeen, een toegenomen bewegelijkheid van beide hoorntjes aan het strottenhoofd en duidelijke tekenen van bloedstuwing op het hoofd waargenomen. Volgens de deskundige was dit het gevolg van hevig samendrukkend geweld op de hals zoals bijvoorbeeld bij (een poging tot) verwurging kan optreden . De schouwarts die [slachtoffer] op 5 februari 2009 op de plaats van het delict heeft onderzocht heeft enkel de doorsnijding van de hals geconstateerd en niet ook tekenen die op verwurging zouden duiden . Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte op dit punt over daderkennis beschikt.
Verder is er in het dossier geen, al dan niet technisch, bewijs aanwezig waaruit de betrokkenheid van een ander persoon blijkt.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte een valse bekentenis heeft afgelegd. De geestelijke stoornis, zoals dissociëren, sterke neigingen tot zelfbeschuldiging en depressie zouden aan de bekentenis ten grondslag liggen. De rechtbank is van oordeel dat de bekennende verklaringen van verdachte wel degelijk naar waarheid zijn afgelegd. Daartoe overweegt de rechtbank dat hoewel de psychiater en de psycholoog uitgebreid met verdachte hebben gesproken, zij aan de bekentenis van verdachte niet de conclusie hebben verbonden dat deze vals zou zijn afgelegd. Dat de verhorende verbalisanten op een ontoelaatbare wijze druk hebben uitgeoefend op verdachte teneinde hem ertoe te bewegen een bekennende verklaring af te leggen, zoals door de raadsman naar voren is gebracht, is de rechtbank niet aannemelijk geworden. Integendeel, uit het dossier blijkt juist dat de politie op zeer zorgvuldige en voorzichtige wijze met verdachte is omgegaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten in de verklaring van verdachte dat hij tot tweemaal toe [slachtoffer] heeft geprobeerd te wurgen alsmede dat hij in de keuken doelbewust op zoek is geweest naar een mes, waarmee hij vervolgens naar [slachtoffer] is toegelopen en zijn keel heeft doorgesneden . Hierin ligt besloten een zekere opbouw en een beredeneerde wijze van handelen. Tijdens deze handelingen heeft verdachte op meerdere momenten de gelegenheid gehad om over de betekenis van zijn besluit na te denken. Desondanks heeft hij besloten om zijn plan uit te voeren.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 februari 2009 te Maartensdijk, gemeente De Bilt, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en vervolgens met een mes meermalen in de keel en/of hals van die [slachtoffer] gestoken en gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Moord.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat sprake is geweest van psychische overmacht. Er is sprake van een zodanig van buiten komende druk dat dit de wilsvrijheid van verdachte heeft aangetast. Door de raadsman is daartoe aangevoerd dat zowel verdachte als zijn broer [getuige 1] in het verleden slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik. Ook de activiteiten op internet van “pedojaagster” [naam] en de (seksuele) contacten van verdachte met zijn voormalige vriendin kunnen in omvangrijke mate van invloed zijn geweest op de wilsvrijheid van verdachte. De enorme woede-explosie zou hebben plaatsgevonden toen [slachtoffer] opnieuw sprak over zijn plannen om zijn overbuurjongetje seksueel te misbruiken, waarbij verdachte werd herinnerd aan zijn eigen misbruik. Bij verdachte zou sprake kunnen zijn geweest van een langdurige opbouw van woede en agressie ten tijde van het tenlastegelegde waardoor, mede op grond van zijn persoonlijkheidsontwikkeling, zijn wilsvrijheid en denken zeer ernstig waren beperkt met als gevolg dat het voor verdachte onmogelijk was in vrijheid te handelen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet redelijkerwijs van verdachte gevergd kon worden dat hij weerstand bood aan de van buiten komende druk. Tevens kan een beroep op psychische overmacht niet gepareerd worden met enkel de vaststelling dat sprake is geweest van culpa/dolus in causa, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Voor een succesvol beroep op (psychische) overmacht zal vast moeten komen te staan dat verdachte het feit heeft gepleegd onder dusdanige benarde omstandigheden, dat van hem in redelijkheid niet te vergen viel dat hij het plegen van dat feit naliet. Van deze omstandigheden is niet gebleken. Hoewel de door de raadsman aangevoerde omstandigheden van invloed zijn geweest op het contact tussen verdachte en [slachtoffer] – zelfs de reden van het contact zijn geweest – is niet aannemelijk geworden dat verdachte redelijkerwijs niet meer anders kon dan [slachtoffer] van achteren aan te vallen, hem te wurgen en vervolgens te bewerken met een mes. De omstandigheden, zoals door de raadsman genoemd, kunnen weliswaar van invloed zijn geweest op de gemoedstoestand van verdachte en zijn woede in de richting van [slachtoffer], maar een woede-explosie is iets anders dan het geen weerstand kunnen bieden aan een van buiten komende ontoelaatbare druk. Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte vaker bij [slachtoffer] is geweest om specifiek over zijn gedachtegang met betrekking tot zijn vermeende pedofilie te spreken alsmede dat verdachte zelf geen slachtoffer is geweest van [slachtoffer]. De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De motivering van de op te leggen sancties
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Ingeval de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling oplegt, heeft de raadsman verzocht om oplegging van een zo kort mogelijke gevangenisstraf, zodat verdachte op korte termijn met zijn behandeling kan aanvangen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Op kille wijze – nadat eerst gepoogd wordt [slachtoffer] te wurgen – maakt verdachte een eind aan het leven van die [slachtoffer] door hem meermalen met een mes in de keel en hals te steken. Een wrede en gruwelijke moord op een weerloze man. Verdachte heeft in zijn boosheid de verkeerde, noodlottige keuze gemaakt. De rechtbank benadrukt hierbij dat verdachte nooit slachtoffer is geweest van [slachtoffer] en hij die [slachtoffer] op de bewuste avond zelf heeft opgezocht.
Verdachte heeft door aldus te handelen [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen waar een mens over beschikt: het recht op leven.
Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden, voor wie het bijzonder moeilijk moet zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer].
Een gewelddadig feit als het onderhavige brengt bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
De rechtbank heeft voorts ten nadele van de verdachte laten meewegen dat hij met zijn ter zitting ingenomen proceshouding een gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen ten toon heeft gespreid. Verdachte heeft daarmee niet de verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 mei 2009, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapport d.d. 9 juli 2009, opgemaakt door H.A. Gerritsen, psychiater en M.F. Raven, psycholoog. Genoemde deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een zwakke neurotische persoonlijkheidsstructuur waarbinnen dankzij (zeer) sterke remming en controle een enorme hoeveelheid gestuwde woede en haat in toom wordt gehouden. Zij concluderen voorts dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een posttraumatische stressstoornis, een sociale fobie, agorafobie zonder paniekstoornis, een dysthyme stoornis waarop secundair aan detentie gesuperponeerd een depressie in engere zin en cannabisafhankelijkheid, in gedwongen remissie. De woededoorbraak kan gezien worden als het falen van de (zeer) sterke remming en controle vanuit de zwakke neurotische persoonlijkheidsstructuur.
Op grond van de in dit rapport beschreven bevindingen zijn de deskundigen van mening dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was op het moment van het plegen van het strafbare feit.
De deskundigen achten de kans op recidive van het ten laste gelegde feit of een ander ernstig agressief incident duidelijk verhoogd. De justitiële voorgeschiedenis, de psychopathologie in de zin van (vooral) de zwakke neurotische persoonlijkheidsstructuur en de zwakke sociaal maatschappelijke inbedding spelen daarbij een rol. De enige manier om het recidiverisico substantieel te verlagen is volgens de deskundigen door betrokkene langdurig en intensief klinisch te behandelen.
Geadviseerd wordt om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen vanwege de ernst en hardnekkigheid van de problematiek, de onvoorspelbaarheid van verdachte als hij binnen een intensieve behandeling geconfronteerd wordt met voor hem zeer pijnlijke gevoelens en de vooraf niet goed in te schatten behandelduur voor deze ernstige en complexe psychopathologie.
De rechtbank neemt voormelde conclusie wat betreft de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
In de ogen van genoemde deskundigen is er bij verdachte een reëel suïciderisico. Bij verlies van perspectief is de kans aanzienlijk dat zijn zich nu al ontwikkelde depressie verder verergert. Vanuit gedragskundig oogpunt is verdachte gebaat bij een zo kort als mogelijke detentieperiode om zo snel mogelijk aan zijn klinische behandeling te kunnen beginnen, aldus de deskundigen. De rechtbank acht, met de deskundigen, het noodzakelijk dat verdachte behandeling ondergaat. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere sanctie dan de hierna te melden onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder in ogenschouw genomen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zijn medicatie is aangeslagen met als gevolg dat hij geen suïcidale neigingen meer heeft. Ook acht de rechtbank van belang dat – als daar redenen toe zijn – verdachte tijdens zijn detentie een behandeling zou kunnen ondergaan, zoals door de officier van justitie is aangegeven.
De vraag is of naast een gevangenisstraf een maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie is gevorderd, moet worden opgelegd.
Het bewezen verklaarde misdrijf betreft een feit waarop een maximale gevangenisstraf van levenslange duur dan wel dertig jaren is gesteld. Voorts blijkt uit het rapport van de deskundigen dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast achten de deskundigen – en de rechtbank – de kans op herhaling groot, wanneer verdachte niet wordt behandeld. Verdachte is dus een gevaar voor anderen dan wel voor de algemene veiligheid van personen. Daarmee is aan de wettelijke voorwaarden als genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht voldaan.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het onderhavige feit en de problematiek van verdachte met zich brengt dat naast een langdurige gevangenisstraf een maatregel wordt opgelegd die voldoende waarborgen biedt dat verdachte niet in herhaling zal vallen. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van het advies van voormelde psychiater en psycholoog, enkel het geval bij het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Andere, minder ingrijpende maatregelen kunnen die waarborg niet bieden. De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf en maatregel passend en geboden nu daarin de ernst van het feit, maar ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede het gegeven dat verdachte moet gelden als verminderd toerekeningsvatbaar tot uitdrukking worden gebracht.
Mede gelet op de leeftijd van verdachte bieden de op te leggen gevangenisstraf en de maatregel van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging naar het oordeel van de rechtbank nog steeds uitzicht voor verdachte na de noodzakelijk geachte klinische behandeling een positieve invulling aan zijn leven te geven.
6 Beslag
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, genoemd onder de nummers 1, 2 en 22 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, zullen onttrokken worden aan het verkeer, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen en deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Met betrekking tot de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, genoemd onder de nummers 3-7 op voornoemde lijst, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de rechthebbenden.
Met betrekking tot de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, genoemd onder de nummers 9-21 en 23-36 op voornoemde lijst, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de nabestaanden van [slachtoffer].
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen genoemd onder de nummers 1, 2 en 22 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen;
- gelast de teruggave van de voorwerpen genoemd onder de nummers 3-7 op voornoemde lijst aan de rechthebbenden;
- gelast de teruggave van de voorwerpen genoemd onder de nummers 9-21 en 23-36 op voornoemde lijst aan de nabestaanden van [slachtoffer].
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 september 2009.