ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ8087

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600112-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op tankstation met geweld en bedreiging

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 24 augustus 2009 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten een gewapende overval heeft gepleegd op een tankstation in Oudewater. De overval vond plaats op 30 januari 2009, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten een nepvuurwapen en een hakbijltje gebruikten om het slachtoffer te bedreigen. Tijdens de overval werd het slachtoffer gedwongen om de kassa te openen, waarna er een bedrag van € 310,00 en sigaretten werden ontvreemd. Het slachtoffer raakte gewond door een steekwond in haar rechterbil, veroorzaakt door de verdachte met het mes. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, waarbij de verdachte ook verantwoordelijk werd gehouden voor het geweld dat door zijn medeverdachten werd gepleegd. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat een strenge straf noodzakelijk was om de samenleving te beschermen tegen dergelijke laffe daden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die een directe gevolg was van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600112-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring, locatie [plaats], [plaats]
raadsvrouw mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen een gewapende overval heeft gepleegd op een tankstation;
feit 2: een nepwapen voorhanden heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zij baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ook van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen, echter zonder dat de opzet van verdachte was gericht op de gedragingen van medeverdachte [medeverdachte], te weten: het steken met het mes/hakbijltje.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL 0971/00-001682 tot en met
PL 0971/00-001682 B.
Overweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen een gewapende overval heeft gepleegd, gelet op het navolgende.
Verdachte heeft verklaard betrokken te zijn geweest bij de gewapende overval op het tankstation in Oudewater op 30 januari 2009. Dit was het tankstation [benadeelde]. Verdachte had bedacht dat hij het benzinestation kon overvallen om zo aan geld te komen om uit te gaan. Hij heeft die avond zijn neef, medeverdachte [medeverdachte] gebeld om mee te doen. Verdachte had een vuurwapen bij zich en [medeverdachte] een hakbijltje. In het tankstation is [medeverdachte] naar het slachtoffer gelopen en verdachte naar zijn broer, de medeverdachte
[medeverdachte 2], die al in het tankstation aanwezig was. [medeverdachte] heeft tegen het slachtoffer gezegd dat zij geld moest geven en hij zwaaide hierbij met het hakbijltje.
Het slachtoffer heeft verklaard dat de persoon met het mes zei: maak de kassa open”. De andere persoon met het pistool richtte het wapen op haar en hij zei: geef geld, geef geld nu”. De persoon met het mes graaide in de kassa en nam het geld eruit. Er is € 310,00 ontvreemd en sigaretten . Vervolgens renden de overvallers naar buiten. Eenmaal buiten gekomen pakte het slachtoffer de overvaller met het mes beet en ontstond er een handgemeen. De overvaller zwaaide met het mes. Later bleek dat het slachtoffer in haar bil was gestoken met het mes. Het slachtoffer had een snijwond in haar rechterbil van ongeveer 4 cm. [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat hij het slachtoffer buiten heeft weggeduwd met de hand waar hij het mes in had en dat hij haar met het mes heeft geraakt.
Verdachte heeft op zitting een verklaring afgelegd over de overval. Verdachte heeft zijn verklaring gewijzigd ten aanzien van de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2], zijn broer, in die zin dat zijn broer er niets mee te maken had en dat hij toevallig in het tankstation aanwezig was.
De rechtbank acht de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd op
2 februari 2009 echter geloofwaardig, omdat deze verklaring overeenkomt met de aangifte en steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van medeverdachte [medeverdachte].
[medeverdachte] heeft immers ook bij de politie verklaard dat hij samen met medeverdachten
[verdachte] en [medeverdachte 2] heeft gesproken over het overvallen van het tankstation. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] hoorde zeggen dat hij dat niet kon doen omdat hij herkend zou worden. Afgesproken werd dat hij als “gijzelaar” zou worden genomen. Voor het tankstation zag [medeverdachte] [medeverdachte 2] een handgebaar maken dat zij konden komen.
De politie heeft verdachte en [medeverdachte] later die avond aangetroffen in de afgesloten schuur van medeverdachte [medeverdachte 2].
Ook zijn in het huis van [medeverdachte 2] aangetroffen -verstopt achter een linnenkast- pakjes sigaretten, een vuurwapen, een zwarte bivakmuts en donkere kleding.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2]. Nu de samenwerking bewust en nauw is geweest leveren ondersteunende handelingen medeplegen op. Ieder van de verdachten is dan ook aansprakelijk voor het geheel, dus ook voor de uitvoeringshandelingen welke verdachte niet zelf, maar een medeverdachte heeft verricht.
Verdachte is tevens verantwoordelijk voor het geweld dat [medeverdachte] heeft gepleegd ongeacht het verweer van de verdediging dat verdachte geen opzet had, die was gericht op het geweld. Door een gewapende overval te plegen en hierbij een hakbijltje c.q. mes mee te (laten) nemen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat geweld zou worden gepleegd. Verdachte had van te voren nagedacht over de mogelijkheid dat geweld zou worden gepleegd. Verdachte heeft immers verklaard dat zij voor het geld kwamen en dat hij tegen de medeverdachten heeft gezegd dat er niemand gewond mocht raken. Verdachte heeft die kans ten tijde van de overval bewust aanvaard door niet alleen het (nep)wapen mee te nemen, maar [medeverdachte] ook het hakbijltje/mes mee te laten nemen.
Overweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 2 februari 2009;
- het proces-verbaal van bevindingen aantreffen wapen d.d. 31 januari 2009 en het proces-verbaal onderzoek regionale technische recherche d.d. 31 januari 2009.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 30 januari 2009 te Oudewater, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 310 euro en sigaretten, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat:
- een hakbijltje en een (nep)vuurwapen werd getoond aan [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] is gezegd dat zij de kassa moet openen en geld moet geven en
- deze [slachtoffer 1] vervolgens met dit hakbijltje in haar rechterbil is gestoken.
2.
op 30 januari 2009 te Oudewater, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een
nabootsing van een Walther P99, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een
sprekende gelijkenis vertoonde met een Walther P99, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1. Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekereren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarde heeft de officier van justitie Reclasseringstoezicht gevorderd, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij De Waag of een andere instelling.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht recht te doen overeenkomstig het minderjarigenstrafrecht ex artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Als gronden zijn aangevoerd de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet noch in de persoon van verdachte noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte heeft tijdens het onderzoek openheid van zaken gegeven en verklaard dat het initiatief tot het plegen van de overval van hem kwam.
Verdachte komt ter zitting weloverwogen over. Hij heeft goed nagedacht over de overval waarbij hij zelfs een voorverkenning heeft gedaan. Ook het meenemen van het (nep)wapen weegt hierin zwaar. Ook ziet de rechtbank in het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 8 april 2009 dat is opgemaakt met betrekking tot verdachte, geen aanknopingspunten tot het toepassen van het minderjarigenstrafrecht.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bewezen is verklaard dat verdachte samen met zijn medeverdachten vlak voor sluitingstijd een gewapende overval heeft gepleegd op een tankstation in Oudewater. Ook is bewezenverklaard het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. Bij de overval zijn een mes en een nepvuurwapen gebruikt ter bedreiging van het slachtoffer. Ook is hierbij geweld gebruikt. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Dat de overval grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, blijkt ook uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Verdachte heeft hierbij kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Tevens dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving, zeker in een kleine gemeenschap zoals Oudewater, waar de overval een grote impact heeft gehad. Het behoeft geen betoog dat tegen een dergelijke laffe daad streng moet worden opgetreden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
15 juni 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder contact heeft gehad met justitie;
- het advies van in het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 8 april 2009 om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.
Het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk en kan tevens dienen als “stok achter de deur” teneinde verdachte aan te scherpen zich ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Als bijzondere voorwaarde dient verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar te gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een behandeling bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag of een soortgelijke instelling, zolang die instelling of de Reclassering dat nodig acht.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], vordert een schadevergoeding van € 171,55 voor materiële schade en een bedrag van € 1.750,00 aan immateriële schadevergoeding voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.171,55 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 171,55 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald.
Voor het overige acht zij het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekereren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 2. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een behandeling bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag of een andere instelling, zolang de Reclassering of die instelling dat nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], van € 1.171,55, waarvan 171,55 ter zake van materiële schade en
€ 1.000,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], € 1.171,55 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en
mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 augustus 2009.
Mr. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.