ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ7901
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot ontheffing van ouderlijk gezag over minderjarige door de Raad voor de Kinderbescherming
In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, terwijl het gezag van de vader in stand zou blijven. De rechtbank heeft dit verzoek op 16 september 2009 afgewezen. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], verbleef na de echtscheiding bij de moeder. De rechtbank had eerder, op 13 april 2006, de minderjarige onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg (BJZ) en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze maatregelen zijn herhaaldelijk verlengd, met de laatste verlenging op 27 maart 2009.
De rechtbank overwoog dat, volgens de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, een ouder ontheven kan worden van het gezag als deze ongeschikt of onmachtig is om de zorg voor het kind te vervullen. De Raad had in zijn rapport van 14 mei 2009 aangegeven dat de minderjarige goed functioneerde in de pleegzorgsituatie bij de pleegmoeder, die ook een goede vriendin van de moeder is. De rechtbank concludeerde dat de huidige situatie, hoewel niet ideaal, beter was dan de situatie die zou ontstaan na de ontheffing van de moeder. Dit zou leiden tot nieuwe spanningen en onduidelijkheid voor de minderjarige, die behoefte had aan stabiliteit.
De rechtbank liet de vraag of de moeder ongeschikt of onmachtig was om het gezag uit te oefenen in het midden, maar concludeerde dat het belang van het kind zich verzette tegen de ontheffing. Daarom werd het verzoek van de Raad afgewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de kinderrechters in aanwezigheid van de griffier.