ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ7408

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
273066 / FA RK 09-5041
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak hebben verzoekers, een vrouw en een man, de rechtbank verzocht om te bepalen dat zij na de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft op 9 september 2009 uitspraak gedaan in deze kwestie. De verzoekers zijn op 26 februari 2004 een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat inmiddels duurzaam ontwricht is. De minderjarige kinderen zijn geboren tijdens het partnerschap en de verzoekers hebben de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank overweegt dat de huidige wetgeving niet in lijn is met de praktijk, aangezien gezamenlijk gezag in beginsel voortduurt, ook na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De rechtbank wijst op een omissie in de wetgeving, waarbij de indruk wordt gewekt dat het gezamenlijk gezag na ontbinding zou eindigen, terwijl dit niet de bedoeling van de wetgever is geweest. De rechtbank concludeert dat de verzoekers reeds gezamenlijk gezag hebben over hun kinderen en dat er geen noodzaak is om dit expliciet te bevestigen. De overige nevenvoorzieningen, zoals de financiële bijdrage van de man aan de vrouw voor de verzorging van de kinderen, worden toegewezen. De rechtbank ontbindt het geregistreerd partnerschap en legt de financiële verplichtingen vast, evenals de regeling die verzoekers hebben getroffen in het ouderschapsplan. De beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 9 september 2009.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 273066 / FA RK 09-5041
Ontbinding geregistreerd partnerschap
Beschikking van 9 september 2009
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
[de man],
hierna te noemen: de man,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat mr. M.A. de Boer.
1. Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van het ter griffie ingediende verzoekschrift.
2. Vaststaande feiten
- Verzoekers zijn op 26 februari 2004 te [woonplaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
- Hun partnerschap is duurzaam ontwricht.
- Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De minderjarige kinderen van verzoekers zijn:
[zoon], geboren op [2005] te [woonplaats], en
[dochter], geboren op [2008] te [woonplaats].
3. Beoordeling van het verzochte
Op grond van de vaststaande feiten kan het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap worden toegewezen.
Verzoekers hebben verzocht te bepalen dat zij gezamenlijk met het gezag over de kinderen worden belast. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Vooreerst moet geconcludeerd worden dat de ouders thans, staande hun geregistreerd partnerschap, belast zijn met het gezamenlijk gezag. Immers, zij zijn de ouders van de kinderen en de kinderen zijn staande hun geregistreerd partnerschap geboren zodat zij op grond van artikel 253aa van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gezamenlijk het gezag hebben.
In de wettekst (artikel 253aa en artikel 251 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) wordt de indruk gewekt dat dit gezamenlijk gezag na ontbinding van het geregistreerd partnerschap ophoudt te bestaan. De rechtbank meent dat hier sprake is van een omissie in de wetgeving. Immers, uit de memorie van toelichting bij de ‘Wet Bevordering Voortgezet Ouderschap en Zorgvuldige Scheiding’ (bekend onder wetsvoorstelnummer 30.145) komt duidelijk naar voren dat ouderschap van geregistreerd partners en ouderschap van echtgenoten zoveel mogelijk gelijk wordt gesteld.
In diezelfde memorie van toelichting is benoemd dat hoofdregel is dat gezamenlijk gezag dient voort te duren. Afwijking hiervan is slechts mogelijk als is voldaan aan het in artikel 1:251a lid 1 sub a BW geformuleerde ‘klem of verloren’ criterium, behoudens de in lid 2 genoemde grond. In aanmerking genomen dat dit criterium bij voornoemde wet in artikel 1:251 BW is opgenomen, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de wetgever voor ogen had gezamenlijk gezag van rechtswege te laten eindigen na ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
Daarbij staat in de memorie van toelichting van de voornoemde wet dat de wijziging van artikel 1:253aa BW slechts technisch noodzakelijk was in verband met de wijziging van andere artikelen. De wetgever had dus niet voor ogen een wijziging aan te brengen in de situatie zoals die was voor de intreding van deze wet.
Derhalve hoeft de rechtbank niet te beslissen op het verzoek van verzoekers om hen te belasten met het gezamenlijk gezag, nu zij hiermee reeds belast zijn.
De overige gevraagde nevenvoorzieningen kunnen worden toegewezen, nu partijen het hierover eens zijn en de verzoeken op de wet gebaseerd zijn.
Verzoekers hebben onderling een regeling getroffen als vermeld in het aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, welke regeling als na te melden deel zal uitmaken van deze beschikking.
4. Beslissing
De rechtbank
4.1. ontbindt het geregistreerd partnerschap van verzoekers.
4.2. bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de kinderen op € 250,-- per kind per maand met ingang van 1 september 2009 en vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.3. bepaalt dat de vrouw de huurster zal zijn van de woning aan de
[adres] te [woonplaats], met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4.4. bepaalt dat de regeling, zoals tussen verzoekers is overeengekomen in het aan deze beschikking gehechte en door de rechtbank gewaarmerkte ouderschapsplan, deel uitmaakt van deze beschikking.
4.5. verklaart onderdeel 4.2 en 4.3 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, (kinder)rechter, in aanwezigheid van G. Hagens LL.B, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2009.?