ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ5249

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601128-08 en 13/431907-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan afpersing met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 augustus 2009 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 en 12 september 2008 betrokken was bij de afpersing van de benadeelde, waarbij hij geldbedragen in ontvangst nam in opdracht van medeverdachte 3. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was bij de afpersing, aangezien hij wist dat hij deelnam aan een misdrijf door op een dergelijke manier geld te incasseren. De rechtbank achtte de verklaring van de benadeelde geloofwaardig en ondersteunde deze met andere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van medeverdachten en getuigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en heeft tevens de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen. De rechtbank heeft de benadeelde partij, die schade had geleden door de afpersing, een schadevergoeding van 25.000 euro toegewezen. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, maar de verdachte is wel veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601128-08 en 13/431907-05 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
mogelijk verblijvende te [adres], [woonplaats],
[adres], [woonplaats],
[adres], [woonplaats], en,
[adres], [woonplaats].
raadsvrouwe mr. L. Demmer, advocaat te IJsselstein,
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 2 april 2009 en 27 juli 2009, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Hierna zullen verdachte en zijn medeverdachten worden aangeduid als [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is ter terechtzitting d.d. 2 april 2009 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
impliciet primair: samen met anderen [benadeelde] geld heeft laten afgeven door geweld of bedreiging met geweld.
impliciet subsidiair: behulpzaam is geweest bij het samen met anderen [benadeelde] geld laten afgeven door geweld of bedreiging met geweld.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat [verdachte] het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte van [benadeelde] door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het impliciet primair ten laste gelegde dient [verdachte] te worden vrijgesproken aangezien de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking ontbreekt tussen [verdachte] en [medeverdachte 3]. Bovendien ontbreekt het voor medeplegen vereiste dubbel opzet bij [verdachte]. [verdachte] had geen opzet op de afpersing en ook niet op zijn aandeel daarin.
Ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde ontbreekt eveneens het vereiste dubbel opzet bij [verdachte]. Bovendien heeft [verdachte] geen oogmerk gehad om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, nu hij er vanuit ging dat er sprake was van een legitieme vordering op aangever. De in de tenlastelegging genoemde handelingen kunnen niet worden bestempeld als geweld of bedreigingen met geweld.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen heeft begaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] enerzijds en [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] anderzijds. Medeplegers treden als min of meer gelijke participanten op, wier aandeel in het delict van gelijkwaardige betekenis kan worden geacht. Hiervan is geen sprake.
De rechtbank zal [verdachte] dan ook van het impliciet primaire vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
De voorgeschiedenis
[benadeelde] (hierna te noemen [benadeelde]) heeft in zijn aangifte als volgt verklaard:
De vader van [benadeelde] heeft veertien jaar geleden het bedrijf van [medeverdachte 1], te weten drukkerij [naam], overgenomen. [medeverdachte 1] vond dat zijn bedrijf destijds op een onrechtmatige wijze was overgenomen en hij heeft een rechtzaak aangespannen tegen de vader van [benadeelde]. [medeverdachte 1] heeft deze rechtzaak verloren.
[benadeelde] werd in de maand juli 2008 bij zijn eigen bedrijf in Wijk bij Duurstede opgezocht door [medeverdachte 1] en een grote Antilliaanse man.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] [benadeelde] heeft opgezocht bij zijn bedrijf . [medeverdachte 1] heeft dit bevestigd . De rechtbank leidt hieruit af dat de door [benadeelde] in zijn aangifte genoemde Antilliaanse man, [medeverdachte 2] betreft. [medeverdachte][benadeelde] in het vervolg van zijn aangifte over deze Antilliaanse man verklaart, zal de rechtbank ervan uitgaan dat dit [medeverdachte 2] is.
[benadeelde] heeft voorts in zijn aangifte verklaard :
[medeverdachte 1] vertelde dat hij zijn hele hebben en houwen was kwijt geraakt en dat dit de schuld was van de vader van [benadeelde] omdat die het vroegere bedrijf van [medeverdachte 1] had overgenomen. [medeverdachte 1] toonde een door [naam A] (hierna [naam A]) getekende bekentenis aan [benadeelde] waarop de naam van die [benadeelde] voor kwam. [naam A] was een vroegere werknemer van het bedrijf van het failliete bedrijf van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] vond dat [benadeelde], naar aanleiding van die bekentenis, schuldig was aan de overname van zijn vroegere bedrijf. [medeverdachte 1] eiste € 900.000,- van [benadeelde] als vergoeding voor de schade die hij en zijn gezin hadden geleden. [benadeelde] vond dat er tijdens dat gesprek een bepaalde dreiging van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uitging.
[benadeelde] zei dat hij geen € 900.000,- had omdat hij failliet was en hij maakte een afspraak bij de curator zodat die kon bevestigen dat [benadeelde] failliet was.
[benadeelde] is met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 6 augustus 2008 naar de curator geweest en zij hebben daar gesproken met onder andere de heer Yang. Deze heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] duidelijk gemaakt dat er geen geld meer was, waarna zij weg zijn gegaan. Na enkele uren belde [medeverdachte 1] op en zei dat de zaak hier niet mee was afgedaan.
Op 7 augustus 2008 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opnieuw [benadeelde] opgezocht bij zijn bedrijf. Zij hebben tegen [benadeelde] gezegd dat zij heel kwaad op hem waren en dat hij niet moest denken dat hij van hen af was. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren onderdeel van een criminele organisatie van wel 500 mensen, waarin zowel Joegoslaven als andere buitenlanders zaten. Die mensen zaten in heel Nederland en dus ook in Wijk bij Duurstede en [benadeelde] moest niet denken dat hij aan hen kon ontkomen. [benadeelde] voelde zich erg bedreigd door deze uitspraken.
Introductie [medeverdachte 3]
[benadeelde] ging vervolgens twee weken op vakantie. Na terugkomst van zijn vakantie werd hij begin september 2008 gebeld door iemand die zich de bemiddelaar van [medeverdachte 1] noemde. Deze persoon wilde een afspraak maken met [benadeelde] om alles nog eens door te nemen. [benadeelde] heeft met deze man een afspraak gemaakt voor 5 september 2008. Deze man bleek een forse Antilliaanse man te zijn van rond de 100 kilo en met tatoeages op zijn armen en twee gouden tanden.
[medeverdachte 3] heeft ter zitting verklaard dat hij telefonisch contact heeft opgenomen met [benadeelde] en dat hij vervolgens een afspraak heeft gemaakt met [benadeelde] bij zijn bedrijf. De rechtbank leidt hieruit af dat de door [benadeelde] in zijn aangifte genoemde Antilliaanse man die hij de bemiddelaar noemt, [medeverdachte 3] betreft. [medeverdachte][benadeelde] in het vervolg van zijn aangifte verklaart over de Antilliaanse man die als bemiddelaar optreedt, zal de rechtbank ervan uitgaan dat dit [medeverdachte 3] is.
[benadeelde] heeft voorts in zijn aangifte verklaard :
[medeverdachte 3] stelde op 5 september 2008 in het bedrijf van [benadeelde] in Wijk bij Duurstede voor dat [benadeelde] 25.000 euro aan hem moest betalen. Dan zou [benadeelde] geen last meer zou hebben van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] zei daarbij dat [medeverdachte 1] maar een kleine jongen was en hij er wel voor zou zorgen dat [medeverdachte 1] niet meer bij [benadeelde] kwam. [medeverdachte 3] belde vervolgens met [medeverdachte 1] en hij zei hem dat het geregeld was en dat [medeverdachte 1] [benadeelde] niet meer moest lastigvallen.
[medeverdachte 3] zei dat hij een grotere jongen was dan [medeverdachte 1] en dat dreigen niet zijn stijl was. [benadeelde] begreep uit zijn woorden dat er met [medeverdachte 3] niet te spotten viel en zo zag hij er ook uit. [benadeelde] heeft vervolgens besloten om het bedrag te betalen.
[medeverdachte 3] en [benadeelde] hadden dezelfde middag afgesproken bij het [X] hotel in Bunnik. Hier zei [medeverdachte 3] tegen [benadeelde] dat hij diezelfde middag 10.000 euro moest betalen en dat hij voor het geld moest zorgen. Het interesseerde [medeverdachte 3] niet waar [benadeelde] het geld vandaan zou halen. [benadeelde] begreep dat er bij het uitblijven van die betaling represailles zouden volgen. [benadeelde] en [medeverdachte 3] spraken af dat [benadeelde] als aanbetaling een bedrag van 2.500 euro zou geven aan [medeverdachte 3] bij het [Y] hotel in Haarlem. [medeverdachte 3] eiste dat het restantbedrag binnen een week zou worden betaald.
Op de afgesproken plaats bij het [Y] hotel trof [benadeelde] een andere Antilliaan aan die aan het bellen was. Deze Antilliaan gaf zijn telefoon aan [benadeelde] en [benadeelde] herkende de stem van [medeverdachte 3] aan de andere kant van de lijn. [medeverdachte 3] vertelde [benadeelde] dat hij het geld aan de Antilliaanse man kon geven, die hem de telefoon had gegeven. [benadeelde] gaf deze man de envelop met daarin de 2.500 euro.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte] voor hem een geldbedrag van 2.500 euro heeft opgehaald bij het [Y] hotel in Haarlem . [verdachte] heeft dit bij zijn verhoor bij de politie bevestigd . De rechtbank leidt hieruit af dat de door [benadeelde] in zijn aangifte genoemde Antilliaanse man die het geld in ontvangst heeft genomen, [verdachte] betreft. [medeverdachte][benadeelde] in het vervolg van zijn aangifte verklaart over de Antilliaanse man die het geld in ontvangst neemt, zal de rechtbank ervan uitgaan dat dit [verdachte] is.
[benadeelde] heeft voorts in zijn aangifte verklaard :
[benadeelde] werd op 8 september 2008 weer gebeld door [medeverdachte 3] die een afspraak wilde maken voor het restant bedrag. Op 10 september 2008 heeft [benadeelde] opnieuw afgesproken met [medeverdachte 3], dat was bij het bedrijf van [benadeelde]. [medeverdachte 3] stond naast een auto waarin een andere Antilliaanse man zat. [medeverdachte 3] zei dat dit zijn bodyguard was.
Op 12 september 2008 heeft [benadeelde] afgesproken bij het [Y] hotel in Haarlem om het restantbedrag, te weten 22.500 euro te overhandigen aan [medeverdachte 3]. [benadeelde] trof bij het hotel weer [verdachte] aan. [benadeelde] kreeg van [verdachte] een telefoon en hij sprak vervolgens met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] zei dat hij het geld aan [verdachte] moest overhandigen. [benadeelde] is met [verdachte] meegelopen naar de lift en zij zijn naar de 5e verdieping gegaan. In de lift heeft [benadeelde] een envelop met 22.500 euro aan [verdachte] gegeven.
[verdachte] betwist niet dat hij op twee momenten geld in ontvangst heeft genomen:
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij met [medeverdachte 3] mee geweest is naar een gesprek met een man bij een bedrijfspand in Wijk bij Duurstede. [verdachte] is in de auto blijven zitten en heeft zelf niet deelgenomen aan dit gesprek. Hij heeft wel de gesprekspartner van [medeverdachte 3] gezien . Uit eerder genoemde bewijsmiddelen begrijpt de rechtbank dat deze man [benadeelde] was en zij zal hem dan ook in de verklaring van [verdachte] verder [benadeelde] noemen.
[verdachte] werd ergens begin september 2008 gebeld door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] vroeg aan [verdachte] of hij voor hem iets wilde ophalen bij het [Y] hotel in Haarlem. [verdachte] is hier naar toe gereden en hij zag [benadeelde] staan. [benadeelde] was aan het bellen met [medeverdachte 3]. [verdachte] kreeg een envelop van [benadeelde] overhandigd. [verdachte] had het vermoeden dat er geld in zat. [verdachte] heeft later deze envelop aan [medeverdachte 3] overhandigd.
Op 12 september 2008 werd [verdachte] opnieuw benaderd door [medeverdachte 3] om naar het [Y] hotel in Haarlem te gaan. Bij het [Y] hotel zag [verdachte] wederom [benadeelde] staan. Op dat moment belde [medeverdachte 3][verdachte] op zijn mobiele telefoon. [verdachte] heeft zijn telefoon, in opdracht van [medeverdachte 3], aan [benadeelde] gegeven. [verdachte] is met die man naar de lift gelopen en in de lift heeft hij het geld van die man gekregen. [verdachte] zag aan beide kanten van het stapeltje briefjes van 200 euro zitten. [verdachte] is op de vijfde verdieping uitgestapt. [verdachte] heeft het geld later aan [medeverdachte 3] overhandigd.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde]
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [benadeelde]. De verklaring van [benadeelde] wordt voor het grootste gedeelte ondersteund door de aangifte van [naam A]. [naam A] heeft onafhankelijk van [benadeelde] verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem geprobeerd hebben af te persen.
[naam A] heeft in zijn aangifte als volgt verklaard:
[medeverdachte 1] is 14 jaar geleden werkgever geweest van [naam A]. Dat bedrijf is in 1994 failliet gegaan en werd overgenomen door van [benadeelde] Grafische Bedrijven, het bedrijf van de vader van [benadeelde].
[medeverdachte 1] heeft begin 2008 een aantal keren telefonisch contact opgenomen met [naam A]. Op 31 juli 2008 hebben [naam A] en [medeverdachte 1] elkaar gesproken in motel [Z]. Na enige tijd kwamen twee mannen bij hen aan de tafel zitten, een Antilliaanse man met brede schouders en een blanke man met gespierd, fors en afgetraind lichaam.
[medeverdachte 1] heeft als getuige ter zitting verklaard dat hij in het gezelschap van [medeverdachte 2] met [naam A] heeft afgesproken in het motel [Z] in Eemnes. [medeverdachte 2] heeft dit als getuige ter zitting bevestigd. De rechtbank leidt hieruit af dat de door [naam A] in zijn aangifte genoemde Antilliaanse man [medeverdachte 2] betreft.
[naam A] heeft voorts in zijn aangifte verklaard dat [medeverdachte 1] hem twee brieven overhandigde. [medeverdachte 1] zei op een indringende toon: “Ik wil dat je deze brieven leest en ondertekent”. [naam A] voelde zich bedreigd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en hij heeft toen een handtekening onderaan deze brief gezet. De door [naam A] ondertekende brief betrof een “bekentenis” waarin [naam A] belastend verklaart over zijn rol en de rol van [benadeelde] bij het faillissement van het bedrijf van [medeverdachte 1] in 1994.
Op 8 september 2008 ontmoetten [naam A] en [medeverdachte 1] elkaar nogmaals in motel [Z]. Na enige tijd verschenen wederom de twee mannen, die bij de vorige ontmoeting ook aanwezig waren. De Antilliaanse man nam het gesprek over en zei: “Of u dit gesprek opneemt maakt ons niet uit, maar ik vind het zo erg wat jij gedaan hebt dat je daarvoor 150.000 euro moet betalen.” Hierbij keek hij op een zeer onaangename manier [naam A] aan en voegde toe: “Je hebt hier een week de tijd voor. Ga je dat betalen?” Ook zei hij nog tegen [naam A]: “Er staan er nog meer buiten te wachten, daar ga ik nu naartoe.” Op 11 september 2008 spraken [medeverdachte 1] en [naam A] elkaar wederom, dit keer in restaurant [U] in Almere. [medeverdachte 1] zei dat [naam A] het geld aan zijn handlangers zou moeten betalen. Hij vertelde dat de organisatie die hier omheen zat ook in het buitenland zat. Verder zei [medeverdachte 1] dat hij die 150.000 euro moest gaan betalen en dat het hem niet uitmaakte op wat voor wijze [naam A] daar aan zou komen.
De wijze van opereren door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij [naam A] vertoont grote overeenkomst met de wijze van opereren zoals beschreven door [benadeelde].
[naam A] werd net als [benadeelde] na 14 jaar geconfronteerd met [medeverdachte 1], die in het gezelschap was van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eisten ook geld van [naam A] in verband met de handelingen rond het faillissement van het bedrijf van [medeverdachte 1] in 1994. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben ook tegen [naam A] gezegd dat zij deel uitmaken van een grotere organisatie. Met [naam A] werd eveneens afgesproken in motels om besprekingen te voeren. De aangifte van [naam A] levert dus een zelfde beeld op van de wijze van opereren van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bij de aangifte van [benadeelde].
Verder wordt de aangifte van [benadeelde] op belangrijke punten ondersteund door de volgende bewijsmiddelen.
In een brief heeft K.T. Yang verklaard dat [benadeelde] op 6 augustus 2008 een bespreking had op het kantoor van de curator in Utrecht, zijn kantoorgenoot de heer [naam B]. Yang werkt voor [naam B] en was bij deze bespreking aanwezig. [benadeelde] had twee personen meegenomen naar deze bespreking. Eén persoon stelde zich voor als [medeverdachte 1] Tijdens de bespreking stelde [medeverdachte 1] dat hij een vordering had op het bedrijf van [benadeelde]. Namens de curator is hierop geantwoord dat [medeverdachte 1] gelet op de stand van de boedel zeer waarschijnlijk geen geld zou ontvangen. [medeverdachte 1] deelde vervolgens aan [benadeelde] mee dat hij hoe dan ook geld wilde zien. [medeverdachte 1] begon dreigende taal uit te slaan en verklaarde dat de overname van zijn bedrijf zijn leven en het leven van zijn gezin had kapot gemaakt. De heer [benadeelde] zou nu aan de beurt zijn. [medeverdachte 1] sloeg een aantal malen met een vuist op tafel.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben als getuige ter zitting bevestigd dat zij samen naar een bespreking tussen [benadeelde] en de curator van [benadeelde] zijn geweest.
[medeverdachte 3] heeft ter zitting verklaard dat hij aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd voorgesteld door een vriend, te weten [naam C]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wilden dat [medeverdachte 3] een vordering incasseerde bij [benadeelde]. [medeverdachte 3] zou als beloning 5 tot 10% van het totaal te incasseren bedrag ontvangen.
[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij voor zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] werkte.
[naam C] heeft [medeverdachte 3] toen een ‘bekentenis’ van [naam A] betreffende [benadeelde] gegeven. [medeverdachte 3] is met deze ‘bekentenis’ naar [benadeelde] toegegaan. [medeverdachte 3] heeft tweemaal met [benadeelde] gesproken in een hotel te Bunnik en daarnaast bij het bedrijf van [benadeelde] te Wijk bij Duurstede. Tijdens deze gesprekken werd overeengekomen dat [benadeelde] 25.000 euro aan [medeverdachte 3] zou betalen. [medeverdachte 3] heeft op zijn beurt [verdachte] ingeschakeld om op 5 september 2008 bij het [Y] hotel in Haarlem een aanbetaling van 2.500 euro in ontvangst te nemen en om op 12 september 2008 het restantbedrag van 22.500 euro in ontvangst te nemen. [medeverdachte 3] heeft [verdachte] het geld laten incasseren omdat hij bang was dat hij zou worden aangehouden door de politie. [medeverdachte 3] had namelijk gehoord dat [medeverdachte 1] was aangehouden door de politie wegens ‘iets’ met [naam A]. [verdachte] heeft het geld overhandigd aan [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] heeft het geldbedrag weer overhandigd aan [medeverdachte 2].
[verdachte] heeft bij zijn verhoor bij de politie bevestigd dat hij eenmaal een envelop en eenmaal een geldbedrag in ontvangst heeft genomen in opdracht van [medeverdachte 3].
[medeverdachte 1] heeft ter zitting als getuige bevestigd dat hij samen met [medeverdachte 2] meermalen contact heeft gehad met [naam A] en dat [naam A] een ‘bekentenis’ heeft ondertekend. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben via [naam C] contact opgenomen met [medeverdachte 3] waarna [medeverdachte 3] met de ‘bekentenis’ naar [benadeelde] is toegegaan. [medeverdachte 1] was op de hoogte van het feit dat [medeverdachte 3] één keer met [benadeelde] heeft gesproken.
[medeverdachte 2] heeft ter zitting als getuige de verklaring van [medeverdachte 1] bevestigd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [benadeelde] geloofwaardig is.
Bedreiging met geweld
Weliswaar heeft [medeverdachte 3] [benadeelde] niet rechtstreeks bedreigd met de dood of met zware mishandeling, maar dit maakt nog niet dat er geen sprake was van bedreiging met geweld. De onverwachte en door [benadeelde] ongewenste aanwezigheid van [medeverdachte 3], in combinatie met het forse postuur van [medeverdachte 3] alsmede de bewoordingen van [medeverdachte 3] die impliciet verwijzen naar represailles indien hij niet zou betalen, maken dat bedreiging met geweld bewezen is.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 3] -kort gezegd- tegen [benadeelde] heeft gezegd dat hij 25.000 euro moest betalen om geen last meer van hem te hebben, hem gebeld heeft om te zeggen aan wie hij het geld moest geven en hem gezegd heeft dat zijn bodyguard in de auto zat. De rechtbank merkt deze handelingen en de daarbij door hem gebruikte bewoordingen aan als afpersingshandelingen.
Medeplichtigheid
Aan [verdachte] is impliciet subsidiair de medeplichtigheid bij bovengenoemde afpersing door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ten laste gelegd.
Van medeplichtigheid is sprake wanneer iemand hulp verleent bij een misdrijf dat door een ander wordt gepleegd. De verhouding tussen medeplichtige en pleger van het misdrijf is ongelijkwaardig in die zin dat de pleger het gehele misdrijf voor zijn rekening neemt en de medeplichtige de uitvoering slechts ondersteunt.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] opzettelijk behulpzaam is geweest bij de afpersing van [benadeelde] door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], door op 5 en 12 september 2008 het geld van die [benadeelde] in ontvangst te nemen.
Dubbel opzet
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] geen dubbel opzet heeft gehad, te weten opzet op zijn eigen bijdrage bij het misdrijf en opzet op het misdrijf dat hij ondersteunt. [verdachte] wist niet dat [benadeelde] werd afgeperst, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt het verweer dat [verdachte] geen dubbel opzet heeft gehad en overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft eenmaal een envelop, waarbij [verdachte] vermoedde dat er geld in zat en eenmaal een geldbedrag van [benadeelde] in ontvangst genomen in opdracht van [medeverdachte 3]. De overdracht tussen [verdachte] en [benadeelde] vond tweemaal plaats in een hotel waarbij [verdachte] telefonisch contact onderhield met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] gaf steeds telefonisch door aan [benadeelde] dat hij het geld aan [verdachte] kon geven. Bij de tweede ontmoeting werd een fors geldbedrag overhandigd, te weten 22.500 euro, [verdachte] kon weten dat dit een fors geldbedrag was gezien het feit dat er meerdere 200 eurobiljetten in het stapeltje zaten. Het geldbedrag werd in een lift overhandigd zodat niemand de overdracht kon zien.
Een dergelijke handelswijze is niet de manier waarop een legitieme vordering op een eerlijke wijze wordt geïnd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] dus moeten weten dat hij deelnam aan een misdrijf door op zo’n manier het geld te innen.
[verdachte] heeft zich derhalve willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [benadeelde] werd afgeperst en hij heeft deze kans bewust aanvaard.
Nu [verdachte] had moeten weten dat hij deelnam aan een misdrijf door op zo’n manier het geld te incasseren, impliceert zijn handelwijze dat hij het oogmerk had om een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat
anderen
op tijdstippen in de periode van 25 juli 2008 tot en met 12 september 2008, te Wijk bij Duurstede en te Bunnik en te Haarlem, tezamen en in vereniging, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] hebben gedwongen tot de afgifte van een bedrag aan geld, groot 2.500 euro, en een bedrag aan geld, groot 22.500 euro, toebehorende aan die [benadeelde], welke bedreiging met geweld onder meer hierin bestonden dat anderen opzettelijk dreigend
- op of omstreeks 25 juli 2008 die [benadeelde] in diens bedrijf hebben opgezocht en
- tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat het de schuld van de vader van die [benadeelde] was dat hij, medeverdachte, alles kwijt was geraakt en
- hebben gezegd recht te hebben op een schadevergoeding van 900.000 euro, althans woorden van gelijk aard en strekking en
- op 6 augustus 2008 bij een onderhoud bij de curator tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat de overname zijn, medeverdachtes, leven en het leven van zijn gezin kapot heeft gemaakt en dat hij ([benadeelde]) nu aan de beurt zou zijn, en
- op 7 augustus 2008 die [benadeelde] opnieuw hebben opgezocht en
- tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat ze heel boos op hem waren en dat hij, [benadeelde], niet moest denken dat hij van hen af was en dat zij onderdeel waren van een criminele organisatie van wel 500 mensen waarin zowel Joegoslaven als andere buitenlanders zaten en dat die mensen in heel
Nederland zaten dus ook in Wijk bij Duurstede en dat hij, [benadeelde] niet moest denken dat hij aan hen kon ontkomen, en
-op 05 september 2008 tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat hij, [benadeelde], 25.000 euro zou moeten betalen aan verdachte en dat hij, [benadeelde] dan geen last meer van verdachte zou hebben en dat hij, [benadeelde], diezelfde middag 10.000 euro moest betalen en dat het hen niet interesseerde waar hij, [benadeelde], dat geld vandaan zou moeten halen en dat hij, [benadeelde], maar beter wel voor dat geld kon zorgen, en
- op 5 september en 12 september 2008 die [benadeelde] hebben gebeld en gezegd dat hij geld moest overhandigen aan een man die zich in het [Y] Hotel te Haarlem bevond en
- op 10 september 2008 tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat zijn bodyguard in de auto zat,
waardoor die [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgiften,
en dat [verdachte] bij het plegen van dit misdrijf opzettelijk behulpzaam is geweest door op 5 september 2008 en 12 september 2008 te Haarlem het geld van die [benadeelde] in ontvangst te nemen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.5 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
impliciet subsidiair: medeplichtigheid bij afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
3.6 De strafbaarheid van [verdachte]
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
4 De strafoplegging
4.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan [verdachte] op te leggen:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de [verdachte].
[verdachte] is behulpzaam geweest bij het afpersen van [benadeelde]. Hij heeft in opdracht van [medeverdachte 3] tweemaal een geldbedrag in ontvangst genomen. De rechtbank rekent het [verdachte] aan dat hij zich tweemaal toe heeft laten lenen voor het innen van deze geldbedragen. [verdachte] heeft met zijn handelen bijgedragen aan de inbreuk die de afpersing heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde]. Hierbij heeft [verdachte] kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier geld te innen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van [verdachte], waaruit blijkt dat hij onder andere is veroordeeld wegens gewelds- en vermogensdelicten.
De reclassering heeft in een voorlichtingsrapport geadviseerd om aan [verdachte] een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht. De rechtbank ziet geen heil in een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht, gelet op het strafblad van [verdachte] en de omstandigheden hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, hij bij de reclassering meermalen zijn afspraken niet nakwam en hij meermalen niet heeft gereageerd op oproepen van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij, te weten [benadeelde] vordert een schadevergoeding van
25.000 euro.
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet is ingediend in de zaak van [verdachte] omdat er boven het voegingsformulier een parketnummer van een medeverdachte staat.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het voegingsformulier door [benadeelde] is ingediend. Hij heeft schade geleden doordat hij is afgeperst door meerdere personen. [verdachte] is schuldig bevonden aan deze afpersing. Gelet hierop is de vordering tevens ingediend in de zaak van [verdachte] en is het parketnummer dat in het voegingsformulier door het parket wordt ingevuld, niet leidend.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht [verdachte] hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
In een bijlage bij de vordering heeft Slachtofferhulp Nederland verzocht om de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Uit de bijlage blijkt dat Slachtofferhulp geen contact heeft gehad met de benadeelde partij, zodat zij niet als gemachtigde van benadeelde partij heeft te gelden. De vordering tot vermeerdering met de wettelijke rente kan dan ook niet worden geacht te zijn ingediend door de benadeelde partij.
6 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken gevangenisstraf die aan [verdachte] is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 29 augustus 2006 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 36f, 48 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 Overige beslissingen
De voorlopige hechtenis van verdachte was geschorst onder de voorwaarde dat hij zal verschijnen op iedere oproeping van justitie. [verdachte] heeft dit nagelaten en is niet verschenen bij de RC (waar hij als getuige was opgeroepen), en evenmin (tot tweemaal toe) ter terechtzitting, terwijl hij notabene daar ook als getuige was opgeroepen.
De rechtbank heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van [verdachte], gedaan door de rechtbank Utrecht op 22 januari 2009, aangezien hij de navolgende schorsingsvoorwaarde niet heeft nageleefd:
- c. dat de verdachte zal verschijnen op iedere oproeping hem gedaan door of namens de rechter-commissaris en/of de officier van justitie of enige andere justitiële instantie.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het impliciet primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het impliciet subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Impliciet subsidiair: medeplichtigheid bij afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 29 augustus 2006 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13/431907-05 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
Benadeelde partijen
- veroordeelt [verdachte] tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
25.000 euro, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt [verdachte] in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, [verdachte] niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan [verdachte] de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], 25.000 euro, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 155 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, [verdachte] niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. B.P.L. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 augustus 2009.