ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ5025

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604033-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet met lichamelijk letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 10 augustus 2009, stond de verdachte terecht voor het veroorzaken van een verkeersongeval op 10 oktober 2008 op de Rijksweg A2 bij Breukelen. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, reed met een snelheid van 83 tot 87 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid op dat moment 50 kilometer per uur was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende controle had over zijn voertuig en daardoor in botsing kwam met een personenauto, waarbij drie inzittenden lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juli 2009, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank legde een werkstraf van 80 uren op, een geldboete van € 750,00, en bepaalde dat bij niet-nakoming van de werkstraf vervangende hechtenis zou worden toegepast. De slachtoffers hadden zich niet gevoegd als benadeelde partij, omdat zij hun schade via hun verzekeringen wilden verhalen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de hoofdzaak voldoende onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604033-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. M.P.H. van Wezel, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juli 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: met een vrachtwagen een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij anderen lichamelijk letsel hebben opgelopen;
subsidiair: zich zodanig op de weg heeft gedragen dat gevaar werd veroorzaakt dan wel dat hij het verkeer heeft gehinderd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit.
3.3 Bewijsoverweging
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar het door het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, unit Ouder-Amstel in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, genummerd
2008024815-1 tot en met 2008024815-13.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan het primair ten laste gelegde, op grond van het navolgende.
Verdachte reed op 10 oktober 2008 rond 15:30 uur op de Rijksweg A2 bij Breukelen als bestuurder van een vrachtwagen met een snelheid van ongeveer 83 a 87 kilometer per uur; deze snelheid is geregistreerd op de digitale tachograaf die zich in de vrachtauto bevond. De matrixborden boven de weg gaven op dat moment een maximumsnelheid van
50 kilometer per uur aan. Het wegdek was droog.
De rijbaan bestaat op die plaats uit drie rijstroken. Verdachte reed op de rechterrijstrook. Op alle drie de rijstroken reed het verkeer in file. Vlak voor een flauwe bocht naar rechts moest verdachte heel krachtig remmen. De botsing met de Peugeot vond plaats in de flauwe bocht. Verdachte reed tegen de rechter-achterkant van de Peugeot aan.
Verdachte is op de plek waar de rijstrook naar rechts afboog, rechtdoor gereden en is op de naastgelegen middenrijstrook terecht gekomen waar de Peugeot is aangereden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bocht zou ingaan en dat de wielen vlak voor het krachtige remmen nog recht stonden.
Uit technisch onderzoek aan de vrachtauto blijkt dat de vrachtauto in voldoende staat van onderhoud verkeerde. Op het loopvlak van elke voorband was een lichte slijtageplek te zien. Tijdens het rijden hebben de beide voorwielen gedurende een remming kennelijk een moment geblokkeerd waardoor slijtageplekken op het loopvlak zijn ontstaan. Ten aanzien van de reminrichting en de stuurinrichting zijn geen bijzonderheden geconstateerd die oorzaak of medeoorzaak zouden kunnen zijn geweest bij het ontstaan van het ongeval.
Verdachte heeft aanzienlijk harder gereden dan op dat moment was toegestaan. De verkeersdichtheid was het moment van de aanrijding zeer hoog. Verdachte heeft op een moment dat hij vol in de remmen moest niet zijn voertuig zodanig onder controle gehouden dat hij kon bijsturen en de flauwe bocht nemen. Aan bestuurders van vrachtwagens worden strengere eisen gesteld met betrekking tot hun gedrag in het verkeer.
Door deze aanrijding hebben de drie inzittenden van de Peugeot, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel opgelopen en tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 10 oktober 2008 te Breukelen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, ter plaatse waar de weg een flauwe bocht naar rechts maakt en de matrixborden een snelheid van 50 weergaven met het door hem bestuurde motorrijtuig heeft gereden met een snelheid van
(ongeveer) 83 - 87 kilometer per uur en daarbij de door hem bereden rechter rijstrook niet (naar rechts) te blijven volgen, doch rechtuit te rijden waardoor hij, verdachte, op de middelste rijstrook in aanrijding/botsing is gekomen met (de achterzijde van) een op die middelste rijstrook rijdende personenauto, waardoor de inzittenden van die aangereden auto, te weten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 weken, voorwaardelijk, een geldboete van € 750,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Voor zover nodig heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partijen niet ontvankelijke te verklaren in hun vorderingen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging vrijspraak bepleit en subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van de een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
8 juni 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Van belang is verder dat verdachte van beroep vrachtwagenchauffeur is. Enerzijds brengt dit met zich dat juist hij zich bewust dient te zijn van de risico’s in het verkeer anderzijds dat een ontzegging van de rijbevoegdheid ernstige gevolgen voor zijn werk kan hebben.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, rijdend in een vrachtauto, aanmerkelijk onvoorzichtig op de snelweg gereden met ongeveer 83 a 87 kilometer per uur. Op dat moment was ter plaatse een snelheid van 50 kilometer per uur toegestaan. Het was erg druk op de weg en er werd er in file gereden. Verdachte heeft onvoldoende besef getoond van de risico’s die het rijden in een zware vrachtauto met zich brengt. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte door en na het strafbare feit zijn rijgedrag op de weg heeft aangepast.
De aanrijding heeft grote gevolgen gehad voor de slachtoffers. Verdachte heeft zich dit tot de zitting niet beseft. Wat de gevolgen voor de slachtoffers zijn geweest, blijkt uit de ter zitting voorgehouden slachtofferverklaring van één van hen. De slachtoffers hebben lange tijd nodig gehad voor hun herstel. Hun medische behandeling is nog niet afgerond, ook al zijn ze wel weer aan het werk. Zoals het er nu uitziet, houden zij naar verwachting geen blijvend letsel aan het ongeval over.
De rechtbank acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur, een geldboete van na te melden hoogte en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat verdachte voor de uitoefening van zijn werkzaamheden over zijn rijbewijs dient te beschikken. Een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid kan dienen als een “stok achter de deur”.
6 De benadeelde partij
De slachtoffers hebben allen een voegingsformulier als benadeelde partij ingediend. Zij hebben zich echter voor de vergoeding van hun kosten niet gevoegd in het onderhavige strafproces, nu zij hiervoor een beroep hebben gedaan op hun verzekeringen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 4.1 genoemde strafbare feit oplevert:
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende
hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 750,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een soortgelijk strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 augustus 2009.