ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ4253

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710463-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op agent tijdens dienst op station Driebergen-Zeist

Op 30 juli 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man die werd beschuldigd van poging tot moord op brigadier van politie [slachtoffer] op 25 januari 2009. De verdachte heeft de agent op het perron van station Driebergen-Zeist meermalen met een mes gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een dwarslaesie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, aangezien hij de gelegenheid had om na te denken over zijn daden voordat hij de fatale steekwonden toebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en het gevaar voor herhaling. De rechtbank benadrukte dat het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van het leven van een ander tot de ernstigste delicten behoort en dat de gevolgen voor het slachtoffer catastrofaal zijn. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan psychologisch onderzoek, wat de inschatting van zijn toerekeningsvatbaarheid bemoeilijkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710463-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
Gedetineerd in het PPC Zwolle te Zwolle
raadsman mr. E.J. de Groot, advocaat te Baarn.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 juli 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.S. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk heeft geprobeerd brigadier van politie [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meermalen met een mes te steken;
subsidiair: opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk brigadier van politie [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meermalen met een mes te steken.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 januari 2009 geprobeerd heeft brigadier van politie [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]) te vermoorden. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van [slachtoffer] zelf alsmede een aantal getuigenverklaringen, in het bijzonder de getuigenverklaringen van [getuige 1],[getuige 2], [getuige 3] en[getuige 4]. Deze getuigen verklaren dat zij hebben gezien dat op het perron van treinstation Driebergen-Zeist een gevecht ontstond tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij [getuige 1] en [getuige 3] bovendien hebben gezien dat verdachte de agent met een mes heeft gestoken. Verdachte is op aanwijzingen van de getuigen ook ter plekke aangehouden. Bovendien wordt in de directe omgeving van [slachtoffer] en verdachte een bebloed duikmes aangetroffen. Het dna-profiel dat is afgeleid uit de biologische contactsporen, die zijn aangetroffen op het heft van het bebloede mes, matcht met het dna-profiel van verdachte.
Uit de feitelijke gang van zaken leidt de officier van justitie af dat er sprake is geweest van voorbedachten rade. Volgens de officier van justitie zijn er twee momenten geweest waarop de verdachte zich heeft kunnen bezinnen.
De eerste gelegenheid tot bezinning betreft de tijdspanne tussen het moment dat [slachtoffer] verdachte aanspreekt en het moment dat de verdachte [slachtoffer] in zijn gezicht en zeer waarschijnlijk ook in de borst steekt. Op het moment dat verdachte door [slachtoffer] wordt aangesproken was de situatie rustig en kalm. [slachtoffer] vraagt verdachte of hij[verdachte]is, vraagt vervolgens aan de centrale om vervoer van verdachte en vraagt vervolgens aan verdachte of hij hulp nodig heeft. Dit impliceert een bepaald tijdsbestek.
Door de toegebrachte steek/steken is [slachtoffer] op de grond gevallen en derhalve uitgeschakeld. Dit is de tweede gelegenheid tot bezinning voor verdachte. Verdachte gaat echter naar hem toe, hurkt bij hem neer en brengt de fatale steek in zijn nek toe.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het bestanddeel voorbedachten rade in het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Er is, volgens de raadsman, niet gebleken van een moment van kalm overleg nu er daarvoor te weinig tijd is verstreken tussen het eerste steken en de neksteek. Ook uit het feitencomplex kan niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van voorbedachten rade. Er was sprake van een toevallige ontmoeting tussen cliënt en [slachtoffer], waarbij het initiatief tot het gesprek van [slachtoffer] uitging. Het enkele feit dat cliënt een mes bij zich had, maakt het voorgaande niet anders, aldus de raadsman.
Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 De bewijsmiddelen
Op 25 januari 2009, omstreeks 13.25 uur, wordt door een medewerkster van het Regionale Service Center naar de coördinator noodhulp van het district Heuvelrug een telefoongesprek met [familielid] doorverbonden. [familielid] deelt hem mede dat haar broer, [verdachte] ongeveer één à anderhalf uur eerder in zwaar depressieve toestand de woning aan de [adres] te [woonplaats] had verlaten. [verdachte] had de afgelopen maand al een paar keer medegedeeld dat hij het niet erg zou vinden als hij onder een trein zou komen. Zij is nu dan ook bang dat [verdachte] voor de trein gaat springen. Zij geeft vervolgens het signalement van haar broer door. Uit controle in de Gemeentelijke Basis Administratie blijkt dat deze melding gaat over: [verdachte], geboren op [1980] te [geboorteplaats]. Na overleg wordt de melding, de naam van de betrokkene en zijn signalement doorgegeven aan de eenheden op straat. Diezelfde dag om 13.47 uur meldt [slachtoffer] zich bij de centrale meldkamer met 26.81. Hij geeft aan dat hij [verdachte] heeft aangetroffen op perron Driebergen en hij verzoekt om vervoer voor [verdachte]. Naar aanleiding van dit verzoek rijden onder andere aspirant van politie [A] en haar collega hoofdagent [B] als 50.40 eenheid naar het NS-station Driebergen. Ter plaatse zien zij hun collega, die zij herkennen aan zijn opvallend blauwe bikerstenue, aan de andere kant van het station staan. Zij besluiten daarop om te rijden.
Omdat de meldkamer vervolgens geen contact meer krijgt met de collega die bij de man op het perron staat, wordt aan hen gevraagd wat zij kunnen zien. [A] ziet dan dat haar collega op zijn buik op het perron ligt. Op ongeveer vier meter van hem vandaan zit een man op een bankje. Zij rent daarop naar haar collega op de grond en ziet in een oogopslag dat het signalement van de man op het bankje overeenkomt met het opgegeven signalement van [verdachte]. Het hoofd van haar collega ligt in een grote plas bloed. Op aanwijzingen van getuigen ziet zij in de buurt van het bankje een mes liggen. Zij heeft daarop naar haar collega [B] geroepen dat de man op het bankje moest worden aangehouden en dat er in de nabijheid van het bankje een mes lag. De man wordt daarop aangehouden.
De aangehouden man is: [verdachte], geboren op [1980] te [geboorteplaats], wonende [adres] te [woonplaats].
Er meldt zich een aantal getuigen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 25 januari 2009 met zijn zus in de auto zat en dat hij op het moment dat zij voorbij de spoorwegovergang reden, zijn zus hoorde zeggen dat er werd gevochten op het station. Hij zag dat een politieman met een fiets, een handgemeen had met een andere man. De getuige heeft gezien dat de politieagent op de grond viel. Terwijl de agent op zijn buik op de grond lag, zag hij dat de man op de agent afliep. Hij zag tevens dat de man een mes in zijn hand hield. De getuige bevond zich op dat moment op een afstand van 2 à 3 meter. De getuige heeft vervolgens gezien dat de man voorover boog, waarbij hij de agent aan de hoofdzijde benaderde, en tweemaal instak op die liggende agent. De man ging vervolgens rustig op een bankje zitten op enkele meters van de plaats waar de politieman was neergestoken. Deze man werd later door andere politiemannen aangehouden, aldus getuige [getuige 1].
Voorts is er de verklaring van de getuige [getuige 3]. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij op 25 januari 2009 samen met zijn vrouw het perron van station Driebergen-Zeist opliep. Op het perron aan de overzijde stond een politieagent met mountainbike-uniform en met zijn fiets in de hand te praten met een man. Het leek een normaal gesprek. Opeens zag hij dat de man de politieagent een duw gaf, welke duw werd gevolgd door een tweede duw, waardoor de politieagent ten val kwam. De getuige zag voorts dat de man met zijn handen in zijn kleding aan het zoeken was en kort daarop hield deze man een mes vast. De man is vervolgens boven de politieagent gaan staan en heeft hem een paar keer gestoken. De man is op een bankje op het perron gaan zitten.
Ook zijn vrouw heeft als getuige een verklaring afgelegd. Deze getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op 25 januari 2009, omstreeks 13.45 uur, samen met haar man bij station Driebergen-Zeist aankwam. Op het verst gelegen perron zag zij een agent, die met een man in gesprek was. Tijdens dit gesprek werd er niet geschreeuwd of luid gesproken. Vervolgens heeft zij gezien dat de politieman door de andere man opeens tegen zijn borst geduwd werd. Deze duw werd gevolgd door een steviger duw, waardoor de politieman uiteindelijk ten val kwam. De man die geduwd had, maakte vervolgens zijn jas open en pakte daar iets uit. Op het moment dat de politieman half overeind kwam, heeft zij gezien dat hij nogmaals een duw kreeg. Zij heeft op dat moment bovendien waargenomen dat de man een mes in zijn hand hield. Zij is hulp gaan halen en op het moment dat zij weer bij haar man was, zag zij dat de politieman bewegingsloos op de grond lag en dat de man die zij eerder met het mes in zijn handen had gezien een aantal meters verderop op een bankje zat. Die man is later door de politie aangehouden.
Tijdens het onderzoek door de afdeling Forensische Opsporing Utrecht op het perron van het NS-station Driebergen-Zeist wordt aan de zijde van het baanvak Arnhem-Utrecht tussen een plas bloed en een zitbankje een mes aangetroffen. Dit is een zogenaamd duikmes met een zwart heft. Dit mes is voor onderzoek overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI heeft het gehele heft van het mes bemonsterd en de bemonstering onderworpen aan een DNA-onderzoek. Hieruit is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Bij opname van [slachtoffer] in het ziekenhuis worden drie steekletsels vastgesteld:
- een steekverwonding in de nek resulterend in een ziektebeeld met als diagnose dwarslaesie sensibel beiderzijds C4, motorisch beiderzijds C4;
- een steekwond links in de borstkas, waardoor een klaplong links ontstond;
- een steekwond rechts in de bovenkaak, waardoor een door en door perforatie van de rechterwang ontstond en als gevolg waarvan een kies werd verwijderd.
3.3.2 Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Is er sprake van opzet?
Verdachte heeft niets verklaard omtrent zijn motieven [slachtoffer] te steken. Vaststaat dat [slachtoffer] zich liggend op de grond bevond op het moment dat verdachte hem de fatale steekwond in de nek toebracht. De aard van dit letsel duidt erop dat met grote kracht is gestoken en ook de beide andere steekverwondingen duiden erop dat verdachte [slachtoffer] kennelijk bewust gestoken heeft in het gezicht, de nek en de borstkas. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze handelwijze van verdachte, bestaande uit het op korte afstand, meermalen en met kracht steken in hoofd en nek niet anders worden afgeleid dan dat de verdachte de opzet had op de dood van [slachtoffer].
Is er sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen en met name de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4] het volgende vast.
Verdachte en [slachtoffer], die duidelijk herkenbaar was als politieman, hebben op het perron van het NS-station Driebergen-Zeist met elkaar gesproken. Er was aanvankelijk sprake van een normaal, rustig gesprek. Op een gegeven moment ontstaat er een worsteling, waarover [getuige 1] verklaart dat hij de indruk had dat [slachtoffer] zich heel erg defensief opstelt. Verdachte geeft [slachtoffer] een paar duwen, waardoor [slachtoffer] op de grond valt. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] verklaren dat zij verdachte in zijn kleding zien zoeken, waarna zij een mes in de handen van verdachte zien. Verdachte loopt naar de nog steeds op de grond liggende [slachtoffer] toe, bukt zich en steekt [slachtoffer] een paar keer met het mes, aldus laatstgenoemde getuigen. Hij gaat vervolgens een paar meter van [slachtoffer] vandaan op een bankje zitten.
Uit de hierboven weergegeven beschrijving van de gebeurtenissen die voorafgingen aan het steken met het mes volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de verdachte tussen het moment dat hij het mes pakte en het moment dat hij [slachtoffer] heeft neergestoken, de gelegenheid heeft gehad tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. In de tijdspanne dat verdachte –nadat [slachtoffer] al op de grond lag- het besluit neemt om in zijn jas te zoeken naar het mes, naar [slachtoffer] toeloopt en bij zijn hoofd bukt, en vervolgens zijn voorgenomen besluit uitvoert en [slachtoffer] meerdere malen steekt, bevinden zich meerdere –zij het korte- beslissingsmomenten die duiden op kalm beraad en rustig overleg.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 januari 2009 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente
Utrechtse Heuvelrug, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (brigadier van politie) van het leven
te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een mes in het gezicht en de borstkas en de nek van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot moord
4.2 De strafbaarheid van verdachte
4.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft zich gedurende het gehele onderzoek – op enkele uitgesproken zinnen na – in stilzwijgen gehuld. Verdachte heeft niet inhoudelijk met psychiater Onkenhout over zijn persoon willen spreken. Vervolgens heeft de rechter-commissaris besloten dat verdachte in het Pieter Baan Centrum diende te worden onderzocht, maar ook aan dit onderzoek heeft verdachte niet mee willen werken. Hoewel er bij de deskundigen een sterk vermoeden is dat er iets mis is met verdachte hebben zij geen uitspraak kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de kans op herhaling. De officier van justitie gaat er van uit dat het zwijgen van verdachte een (min of meer) bewuste proceshouding is met als gevolg dat zij verdachte volledig toerekeningsvatbaar acht.
4.2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd als er bij zijn cliënt tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis bestond. Nu de deskundigen deze vraag niet hebben kunnen beantwoorden, is het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling niet mogelijk, aldus de raadsman.
4.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft (nagenoeg) niet willen spreken en heeft niet willen meewerken aan onderzoeken over zijn persoon. In een briefrapportage d.d. 31 januari 2009 geeft psychiater H.P. Onkenhout van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie aan dat zijn gedragsobservaties slechts van korte duur zijn geweest, maar dat er naar alle waarschijnlijkheid sprake is van ernstige psychopathologie. Hij adviseert verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum, omdat verdachte niet wil spreken en niet wil meewerken aan verder onderzoek. Tijdens de opname in het Pieter Baan Centrum heeft verdachte eveneens niet willen meewerken aan het onderzoek van de psycholoog en de psychiater. De rapportage d.d. 23 juni 2009 van A.C. Bruijns, psychiater en C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog houdt onder meer in dat:
Verdachte heeft volledig geweigerd om mee te werken aan het PBC-onderzoek. Hij beriep zich op zijn zwijgrecht en ook op non-verbaal niveau weerde hij vrijwel alle contacten af, inclusief het oogcontact. Door een (vrij uitgebreid) milieuonderzoek ontstaat het beeld van een sinds de adolescentie beginnende en in de loop van de jaren toenemende stemmingsstoornis, in combinatie met een schizoïde (persoonlijkheids)problematiek (afstandelijkheid in sociale situaties en beperkingen in het uiten van emoties in intermenselijke situaties).
Als gevolg van de weigering van verdachte om mee te werken is het onderzoek te beperkt gebleven om ten eerste dit sterke vermoeden met zekerheid te kunnen staven en ten tweede om te kunnen achterhalen wat de precieze aard en typering van deze mogelijke stoornis zouden zijn. Evenmin kan worden bepaald of er sprake zou zijn van een mengbeeld van stemmingsstoornissen en psychotische stoornissen.
Gelet op het voorgaande is het niet mogelijk de vraag te beantwoorden of er bij betrokkene, in het bijzonder ten tijde van het tenlastegelegde, sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er kan evenmin een uitspraak worden gedaan over de toerekeningsvatbaarheid en over de kans op herhaling vanuit een eventuele stoornis.
In aanvulling hierop heeft de getuige-deskundige Bruijns op de zitting van 16 juli 2009 verklaard dat de hypotheses uit de rapportage gebaseerd zijn op de gegevens uit het milieuonderzoek, gecombineerd met de vakkennis van de beide deskundigen. Om een uitspraak over het al dan niet bestaan van een stoornis te kunnen doen, is eigen onderzoek noodzakelijk. Bruijns acht het mogelijk dat iemand vanwege een gekozen proceshouding volledig zwijgt. Nu uit het milieu-onderzoek naar voren is gekomen dat verdachte sinds 2007 al bijna niet meer spreekt, acht hij het minder waarschijnlijk dat het zwijgen van verdachte enkel voortvloeit uit een gekozen proceshouding.
Bruijns blijft, meermalen daarnaar gevraagd, bij de conclusie dat er zeer waarschijnlijk sprake is van persoonlijkheidsstoornissen en/of stemmingsstoornissen, maar dat hij niet met zekerheid een uitspraak kan doen of er sprake is van een stoornis en zo ja, over de aard van deze stoornis. Hij kan dan ook geen advies geven over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Omdat niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte vermindert of uitsluit, moet de rechtbank –met de aantekening zoals hierna vermeld in rechtsoverweging 5.3 - tot het oordeel komen dat verdachte als volledig toerekenbaar dient te worden beschouwd en derhalve strafbaar is.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht poging tot moord op een agent in functie wettig en overtuigend bewezen, waarvoor een maximale gevangenisstraf van 20 jaar kan worden opgelegd. Moord wordt algemeen beschouwd als het ernstigste commune misdrijf en een poging daartoe telt dan ook zwaar, te meer daar de fysieke, psychische en financiële gevolgen van de daad van verdachte voor [slachtoffer] en zijn familie niet veel dichter bij de dood kunnen komen, aldus de officier van justitie. Het feit dat [slachtoffer] een agent in functie was werkt bovendien evident strafverhogend. Gelet op de proceshouding van verdachte hebben de deskundigen geen diagnose over verdachte kunnen stellen en derhalve het gevaar voor herhaling niet kunnen inschatten. Nu het gevaar voor herhaling niet is in te schatten eist de veiligheid van de samenleving bovendien de oplegging van een langdurige gevangenisstraf, daar verdachte zolang hij vast zit geen gevaar voor anderen kan zijn. Tenslotte geeft de officier van justitie aan dat zij heeft gekeken naar uitspraken in soortgelijke zaken, waarbij zij de kanttekening heeft geplaatst dat er eigenlijk geen soortgelijke zaken zijn, met name gelet op het uitzonderlijk zware letsel van [slachtoffer].
Alles afwegende heeft zij op grond van hetgeen zij bewezen acht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte is van oordeel dat de eis van de officier van justitie erg hoog is, mede gelet op de door de officier van justitie aangehaalde, recente uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De raadsman verzoekt de rechtbank een lagere straf op te leggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op 25 januari 2009 geprobeerd om brigadier van politie [slachtoffer] te vermoorden. [slachtoffer], die in de veronderstelling verkeerde dat verdachte zelfmoord wilde plegen op station Driebergen-Zeist heeft de verdachte aangesproken om hem te helpen. Verdachte heeft hierop op klaarlichte dag en in het bijzijn van omstanders [slachtoffer] driemaal in koelen bloede met een mes gestoken. Daarna, terwijl [slachtoffer] zwaargewond op het perron lag, is de verdachte doodgemoedereerd op een bankje, op enkele meters naast het slachtoffer gaan zitten.
De door verdachte toegebrachte steekwonden hebben enorme lichamelijke gevolgen voor [slachtoffer] gehad. Uit de letselinventarisatie van het NFI blijkt dat [slachtoffer] vanaf zijn nek verlamd is. Hij kan de Algemene Dagelijkse Levensverrichting-functies niet uitvoeren: hij kan zich niet zelfstandig verplaatsen, hij is volledig rolstoelafhankelijk. Hij kan inmiddels gedurende zekere perioden van de dag zelfstandig ademen. Verbale communicatie is beperkt mogelijk via een spraakklepje in de beademingsbuis. Schrijven kan [slachtoffer] niet meer. In de hiervoor omschreven situatie is, gelet op de volledige doorsnijding van de zenuwen, geen verbetering meer mogelijk.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij dagelijks veel last heeft van spasmen en zenuwpijn, waardoor soms zelfs het dragen van een t-shirt pijnlijk is.
Daarnaast heeft het gebeuren grote psychische en financiële gevolgen voor het slachtoffer. Verdachte heeft [slachtoffer] en zijn familieleden onbeschrijflijk veel leed toegebracht. [slachtoffer] omschrijft de gevolgen zelf heel kort en bondig als catastrofaal.
Het bewezenverklaarde feit veroorzaakt bovendien grote gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de getuigen van het gebeuren en de collega’s van [slachtoffer] in het bijzonder.
Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van het leven van een ander behoort tot de ernstigste delicten die onze rechtsorde kent. Een poging daartoe is bijna even ernstig, te meer daar de gevolgen voor dit slachtoffer zo ernstig en blijvend zijn.
De catastrofale gevolgen voor [slachtoffer], die, zoals de officier van justitie terecht heeft opgemerkt, voor de rest van zijn leven in zijn eigen lichaam gevangen zit, wegen in belangrijke mate mee bij de bepaling van de hoogte van de straf.
Het feit dat [slachtoffer] een politieambtenaar in functie was –dat wil zeggen: gewoon zijn werk deed- en verdachte enkel wilde en op grond van de Politiewet ook moest helpen, is naar het oordeel van de rechtbank ook een omstandigheid die in sterke mate strafverzwarend dient te werken.
Het handelen van verdachte getuigt bovendien van een enorme kracht- en/of woede-explosie in een in beginsel geenszins conflictueuze situatie. Dat maakt het handelen van verdachte ook zo oninvoelbaar. Doordat de verdachte heeft gezwegen en doordat hij op geen enkele wijze heeft willen meewerken aan het onderzoek, hebben de deskundigen geen enkele verklaring kunnen geven voor deze onverwachte en dramatische explosie van geweld, noch een advies kunnen geven omtrent de toerekenbaarheid van de verdachte.
Door het zwijgen van verdachte hebben de deskundigen evenmin een inschatting kunnen maken of er gevaar voor herhaling te duchten is.
Het komt de rechtbank echter voor dat er wel degelijk een groot gevaar voor herhaling is, wanneer iemand ogenschijnlijk uit het niets in staat is een gewelddadig feit als het onderhavige te plegen. De rechtbank weegt dan ook als strafverzwarende omstandigheid mee dat er sprake is van een hoog recidive gevaar en dat de verdachte door zijn eigen opstelling niet van plan lijkt te zijn, door middel van bijvoorbeeld een behandeling, dat recidivegevaar in te perken. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat verdachte in het recente verleden diverse mogelijkheden heeft gehad om behandeld te worden, maar dat verdachte die mogelijkheden niet heeft aangegrepen.
Tot slot baart het totale gebrek aan compassie of emotie van verdachte richting [slachtoffer] en zijn familie de rechtbank grote zorgen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het opleggen van een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Het is de vraag wat de precieze hoogte van die straf zou moeten zijn.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 18 jaar geëist.
De rechtbank is op grond van de inhoud van het dossier, met name het advies van het Pieter Baan Centrum, de verklaring van de getuige-deskundige en haar eigen waarnemingen ter terechtzitting tot de overtuiging gekomen, dat verdachte zeer waarschijnlijk lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis.
De rechtbank ziet hierin en in het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en tevens vergeleken met straffen die eerder opgelegd zijn in zaken die enige gelijkenis met de onderhavige zaak vertonen en vergeleken met zaken waarbij sprake is van het voltooide delict moord, aanleiding een lagere straf op te leggen dan die de officier van justitie heeft geëist. Na afweging van alle feiten en omstandigheden acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel, dat tijdens de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf alle mogelijkheden moeten worden benut om tot een behandeling van verdachte’s nu nog niet te definiëren ziektebeeld te komen.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot moord
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr.
G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Koster-Nieuwenhuis, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 juli 2009.