ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ3964

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
258466 / HA ZA 08-2393
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering van Stichting tot terugvordering geschonken bedragen door erfgenamen

In deze zaak vorderde de Stichting, opgericht door vader en moeder [AB], betaling van geschonken bedragen door de erfgenamen na het overlijden van de oprichters. De Stichting had in 1989 geldbedragen en inboedel van de oprichters ontvangen, maar de erfgenamen stelden dat deze overeenkomst later was herroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst uit 1989 inderdaad door partijen is herroepen, wat blijkt uit de jaarstukken van de Stichting en de verklaring van 1996 waarin de financiële verhoudingen tussen de oprichters en de Stichting zijn vastgelegd. De rechtbank oordeelde dat de Stichting ten tijde van het overlijden van de oprichters geen vordering meer had op hen op basis van de schenkingen uit 1989. Hierdoor werd de vordering van de Stichting afgewezen. De Stichting werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op EUR 7.735,00 zijn begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
258466 / HA ZA 08-23931 juli 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 258466 / HA ZA 08-2393
Vonnis van 1 juli 2009
in de zaak van
de stichting
[De stichting] STICHTING,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. E.J.A. Vilé,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. L.A.M. van Kippersluis.
Partijen zullen hierna de Stichting en gedaagden genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 18 februari 2009,
• het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2009,
- een brief van 27 mei 2009 van de zijde van De Stichting,
- een brief van 28 mei 2009 van de zijde van [gedaagden].,
- een brief van 3 juni 2009 van de zijde van De Stichting.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De heer [A] en mevrouw [B] (hierna: vader en moeder [AB]) hebben bij notariële akte van 10 april 1986 de Stichting opgericht. Vader en moeder [AB] vormden vanaf dat moment samen het bestuur van de Stichting. In de Stichting is het landgoed “[naam huis]” te [woonplaats] met inboedel en kunstschatten – familiebezit van vader en moeder [AB] – ondergebracht.
2.2. Bij notariële akte van 27 december 1989 hebben vader en moeder [AB] geldbedragen en inboedel aan de Stichting geschonken en schulden van de Stichting kwijtgescholden. De akte vermeldt hieromtrent, voor zover van belang:
“In aanmerking nemende:
- dat de echtelieden een vordering hebben op de Stichting terzake van diverse leningen, totaal groot, per ultimo negentienhonderd acht en tachtig, ten bedrage van éénmiljoen zevenhonderd elfduizend tweehonderd éénendertig gulden (f. 1.711.231,--) en terzake van verschuldigde, nog niet betaalde rente per ultimo negentienhonderd acht en tachtig ten bedrage van tweehonderd vierendertigduizend éénhonderd zesenveertig gulden (f. 234.146,--);
(…)
Komen overeen als volgt:
I. De echtelieden schelden tezamen kwijt aan de Stichting alle schulden wegens hoofdsommen
en opgelopen rente welke de Stichting per ultimo negentienhonderd negen en tachtig aan hen verschuldigd zijn.
De Stichting aanvaardt die kwijtschelding.
II. De schenkers erkennen tezamen schuldig aan de Stichting ten titel van schenking een bedrag van vijfhonderd duizend gulden (f. 500.000,--)
Dit bedrag is eerst opeisbaar bij het overlijden van de langstlevende van de schenkers. De schuld is te allen tijde geheel of gedeeltelijk aflosbaar. Over de hoofdsom of het onafgeloste gedeelte daarvan zijn de schenkers een rente verschuldigd van acht procent (8%) per jaar. De rente vervalt in halfjaarlijkse termijnen per dertig juni en éénendertig december van elk jaar, voor het eerst per dertig juni negentienhonderd negentig, over het sedert heden verstreken tijdvak.
De Stichting aanvaardt deze schenking.
III. De schenkers erkennen tezamen schuldig aan de Stichting ten titel van schenking een
periodieke uitkering van vijfentwintigduizend gulden (f. 25.000,--) per half jaar, gedurende hun leven, mitsdien tot aan het overlijden van de langstlevende van de schenkers.
De uitkeringen vervallen per dertig juni en éénendertig december van elk jaar, voor het eerst per dertig juni negentienhonderd negentig. Bij het overlijden van de langstlevende van de schenkers vindt een laatste betaling plaats pro rata van het tijdvak tussen de laatste betaling en het overlijden.
De Stichting aanvaardt deze schenking.
IV. De schenkers schenken tezamen aan de Stichting de voorwerpen van inboedel welke met een
kruis zijn aangeduid op de aan deze akte te hechten door partijen en mij notaris
gewaarmerkte lijst.
De Stichting aanvaardt deze schenking.”
2.3. Per 23 juni 1994 respectievelijk 23 december 1996 is [C] respectievelijk [D] tot bestuurder van de Stichting benoemd. Op 23 december 1996 zijn tevens twee bestuurders van buiten de familie [F] tot het bestuur toegetreden.
2.4. Bij notarieel gelegaliseerde verklaring van 25 december 1996 hebben vader en moeder [AB] zowel handelende voor zich in privé als in hun hoedanigheid van bestuurders van de Stichting – in de verklaring “ondergetekenden sub 1 en 2” genoemd – en [C] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting verklaard, voor zover thans van belang:
“Door de ondergetekende sub 1 en zijn echtgenote de ondergetekende sub 2 zijn gedurende een lange reeks van jaren gelden aan de stichting verstrekt onder de titel van lening. Over deze ter leen verstrekte gelden werd een rente berekend van 6% per jaar.
Deze bedragen belopen volgens de jaarrekening van de stichting d.d. 31 december negentienhonderd vijfennegentig, een hoofdsom van f. 2.000.731,-- en een rente van f. 971.823,--, totaal f. 2.972.554,--.
In 1996 is aan de stichting onder de titel van lening een bedrag verstrekt van f. 80.000,-- en bovendien werd over de geleende bedragen een rente verschuldigd van f. 116.050,--, zodat de stichting op heden totaal verschuldigd is een bedrag van f. 3.168.604,--.
De ondergetekenden sub 1 en 2 verklaren thans aan de stichting kwijt te schelden, welke kwijtschelding voor zoveel nodig door de stichting in dank wordt aanvaard, het gehele bedrag van de hoofdsom met de lopende rente, als vermeld per heden bedragende f. 3.168.604,--.
De ondergetekenden sub 1 en 2 verklaren voorts op heden aan de stichting een bedrag groot f. 2.000.000,-- te schenken, welke schenking door de ondergetekenden, handelende als bestuurders wordt aanvaard.
De kwijtschelding en de schenking geschieden onder de last om de stichting gedurende een periode van vijfentwintig jaar na heden in stand te houden en om de gelden aan te wenden voor het behouden in eigendom en instandhouden, (…) van het monument [naam huis] (…).”
2.5. In de testamenten van vader en moeder [AB] van 9 april 1998 is onder meer opgenomen:
“Ik legateer de zaken van inboedel, kunst en antiek, welke door mijn echtgenote en mij in bruikleen zijn gegeven, en welke tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, casu quo mijn aandeel daarin, aan de [De stichting] Stichting (…). De thans in bruikleen gegeven zaken zijn vermeld op de staat welke als bijlage bij dit testament is gevoegd.”
2.6. Vader [A] is op 11 juli 2002 overleden en moeder [B] op 8 januari 2004. De kinderen [K] hebben de nalatenschap van vader en moeder [AB] zuiver aanvaard. De nalatenschap is grotendeels verdeeld.
3. Het geschil
3.1. De Stichting vordert – samengevat – veroordeling van ieder van gedaagden tot betaling aan de Stichting van EUR 45.378,00 en EUR 63.628,00 vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De Stichting heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de in de akte van 27 december 1989 genoemde schenkingen niet zijn uitgevoerd. De kinderen [K] zijn als enig erfgenamen van vader en moeder [AB] van rechtswege schuldenaar van deze schulden uit schenking aan de Stichting. Nu de kinderen [K] de nalatenschappen van vader en moeder [AB] zuiver hebben aanvaard en deze zijn verdeeld, zijn de kinderen [K] met hun eigen vermogen voor genoemde schulden aansprakelijk. Aangezien zij ieder voor 1/5 deel in de nalatenschappen van vader en moeder [AB] delen, zijn zij ook ieder voor dit deel aansprakelijk. Gedaagden hebben, ondanks sommatie daartoe, hun deel van de schulden niet voldaan.
3.3. Gedaagden voeren verweer. Gedaagden hebben aangevoerd dat de Stichting geen vordering heeft op vader en moeder [AB] en dus evenmin op gedaagden. Volgens gedaagden is de akte van 27 december 1989 herroepen c.q. tenietgedaan c.q. gewijzigd bij de verklaring van 25 december 1996 en is de Stichting gebonden aan die verklaring. De verklaring geeft volgens gedaagden de finale financiële positie tussen de Stichting en vader en moeder [AB] weer. Gedaagden hebben ter onderbouwing van deze stellingen verwezen naar de tekst van de verklaring, de jaarstukken van de Stichting van 1989 en 1990, het financieel jaarverslag van de Stichting over 1996 en de testamenten van 9 april 1998 van vader en moeder [AB]. Voor zover de akte van 1989 niet door vader en moeder [AB] en de Stichting is herroepen of ter zijde is gesteld, hebben gedaagden een beroep op verjaring gedaan.
4. De beoordeling
4.1. Naar het oordeel van de rechtbank hebben gedaagden terecht aangevoerd dat de overeenkomst die op 27 december 1989 tussen vader en moeder [AB] en de Stichting is gesloten, en die blijkt uit de notariële akte van 27 december 1989, later door partijen is herroepen of ongedaan gemaakt. De juistheid van die stelling blijkt uit het feit dat de kwijtschelding van de hoofdsom van fl. 1.711.231,- en rente van fl. 234.146,- nooit in de jaarstukken van de Stichting is verwerkt. Integendeel, in het financieel jaarverslag over 1989 (blad 3, 4, 6 en 9) en 1990 (blad 3, 4, 6 en 9) producties 6 en 7 bij antwoord, zijn deze schulden van de Stichting aan vader en moeder [AB] vermeld. In de verklaring van 1996 worden deze schulden als onderdeel van de in de jaarrekening van de Stichting over 1995 opgenomen schulden door vader en moeder [AB] opnieuw kwijtgescholden. De juistheid van de stelling van gedaagden blijkt ook uit het feit dat de schenking van (kostbare) voorwerpen van inboedel nooit in de jaarstukken van de Stichting is verwerkt. Vader en moeder [AB] hebben in 1998 bij testament (productie 9 bij antwoord) als eigenaar beschikt over deze inboedel. Zij hebben daarbij vermeld dat zij de inboedel in bruikleen hadden gegeven aan de Stichting. De juistheid van het standpunt van gedaagden blijkt voorts uit het feit dat de twee schenkingen die op 27 december 1989 blijkens de akte zijn gedaan nooit in de jaarstukken van de Stichting zijn verwerkt. Bovendien is de periodieke uitkering van fl. 25.000,- per half jaar tot aan het overlijden van vader en moede[B] nooit betaald aan, of opgeëist door, de Stichting. Bij dit alles dient bedacht te worden dat vader en moeder [AB] tot 23 juni 1994 de enige bestuurders van de Stichting waren.
4.2. Bovendien hebben gedaagden naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat vader en moeder [AB] en de Stichting met hun gemeenschappelijke verklaring van 25 december 1996 hebben beoogd de schulden en vorderingen over en weer per die datum volledig weer te geven en te regelen. Niet alleen vader en moeder [AB], maar ook [C] heeft de verklaring in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting getekend. Hetgeen op 25 december 1996 door partijen is verklaard is daarna in de jaarstukken van de Stichting als vermogenstoestand tussen vader en moeder [AB] en de Stichting verwerkt. Partijen hebben op 25 december 1996 niets verklaard over de akte van 27 december 1989 en de toen overeengekomen schenkingen van geldbedragen. Daarover is ook na 25 december 1996 niets in de jaarstukken opgenomen. De Stichting heeft ook bij brief van haar raadsman van 7 mei 2003 (productie 3 bij antwoord), derhalve na het overlijden van vader [A], nog aan gedaagden bericht dat de financiële relatie tussen vader [A] en de Stichting blijkt uit de verklaring van 1996 en dat daarin daarna geen verandering meer is opgetreden.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de Stichting ten tijde van het overlijden van vader en moeder [AB] geen vordering meer op hen had op grond van de (schenkingen die bij) akte van 27 december 1989 (zijn gedaan). Dit brengt mee dat de vordering moet worden afgewezen.
4.4. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- vast recht EUR 3.735,00
- salaris advocaat 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 7.735,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op EUR 7.735,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.