ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ3836

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601303-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor gewelddadige overval op opticien met gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 juli 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een gewelddadige overval op een opticien. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met geweld en poging tot diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 oktober 2008 in Eemnes een aantal bankbiljetten heeft weggenomen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen een winkelmedewerker. De rechtbank oordeelde dat het geweld niet heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid werd vrijgesproken. De rechtbank heeft echter wel de poging tot diefstal met geweld bewezen verklaard, op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft in een kort tijdsbestek twee keer dezelfde winkel overvallen, waarbij hij grof geweld niet heeft geschuwd. Dit heeft aanzienlijke psychische schade veroorzaakt bij de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding van EUR 1.536,- had ingediend. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is het in beslag genomen mes verbeurd verklaard, omdat dit is gebruikt bij het begaan van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601303-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats]
thans verblijvende in de PI Utrecht, locatie Nieuwegein
raadsman mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 juli 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastegelegde feiten zijn tweemaal gewijzigd op vordering van de officier van justitie overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: onder bedreiging met geweld en/of met geweld tegen een winkelmedewerker een geldbedrag heeft gestolen, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
Feit 2 primair: onder bedreiging met geweld en/of met geweld tegen twee winkelmedewerkers een kassa met daarin een geldbedrag heeft gestolen;
Feit 2 subsidiair: heeft geprobeerd om onder bedreiging met geweld en/of met geweld tegen twee winkelmedewerkers een kassa met daarin een geldbedrag te stelen .
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafverzwarende omstandigheid van artikel 312 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht niet bewezen kan worden. De raadsman van verdachte heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het zwaar lichamelijk letsel zou bestaan uit de gevoelloosheid in de vingers maar dat in de schriftelijke slachtofferverklaring niet is vermeld dat de vingers gevoelloos zijn geworden en dat dit ook niet uit andere stukken in het dossier blijkt. Nu dit gevolg naar de mening van de raadsman niet voldoende is komen vast te staan, kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel en dient verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de ten laste gelegde diefstal met geweld refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde voltooide diefstal nu geen geldbedrag of een ander goed is weggenomen en er derhalve geen sprake is geweest van een voltooide diefstal.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde poging diefstal voorafgaande van geweld tegen [benadeelde 1].
Met betrekking tot het geweld gericht tegen [slachtoffer] heeft de raadsman aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de poging diefstal en het buiten de winkel gepleegde geweld. Verdachte heeft niet in de richting van [slachtoffer] gestoken om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken. Volgens de raadsman kan het handelen van verdachte niet worden aangemerkt als het toepassen van geweld ten behoeve van de vlucht, maar was er sprake van een zelfstandig wilsbesluit om [slachtoffer] te steken. De raadsman heeft dan ook vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging diefstal met geweld, voor zover dat geweld was gericht tegen [slachtoffer].
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld heeft gepleegd gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 13 juli 2009;
- de aangifte van [slachtoffer] ;
- het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [naam] (uitkijken beelden van de beveiligingscamera en vermelding gestolen bedrag) .
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het door verdachte gebruikte geweld zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting is niet vast komen te staan dat het slachtoffer als gevolg van de verwonding van haar vinger met het mes, thans geen gevoel meer heeft in deze vinger. De verwondingen zoals die blijken uit de medische verklaring, namelijk twee keer een snijwond met als prognose 1 tot 2 weken verhindering bij de uitoefening van de normale bezigheden, kunnen niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met geweld heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat verdachte de feitelijke heerschappij over de kassa heeft gehad. Het enkele feit dat hij die kassa korte tijd heeft vastgehouden en het bij die kassa behorende snoer heeft losgerukt of losgesneden, is daarvoor onvoldoende. Gelet daarop kan niet worden bewezen dat verdachte een goed heeft weggenomen. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit feit dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De rechtbank constateert dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering nu deze onvoldoende feitelijk is voor wat betreft de poging tot wederrechtelijke toeëigening. Zo ontbreekt enige hoofdzin, waarin een begin van uitvoering van een wegnemingshandeling is opgenomen. Dit gebrek dient in beginsel te leiden tot nietigheid van de dagvaarding op dit punt. De rechtbank is echter van oordeel dat de tenlastelegging voor wat betreft dit feit niettemin begrijpelijk en niet innerlijk tegenstrijdig is. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen wat hem wordt verweten en ook voor de rechtbank is het voldoende duidelijk waar het onderzoek zich op dient te richten. Gelet op deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen enkel in aanmerking komend belang gediend met het uitspreken van de nietigheid van de dagvaarding, zodat de rechtbank dit achterwege laat.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie ;
De rechtbank heeft voor wat betreft de poging van verdachte om geld weg te nemen met name acht geslagen op de volgende passages uit de verklaring van verdachte:
- ‘Ik had geld nodig en ben naar die winkel gegaan om geld te gaan stelen.’
- ‘Ik wilde de kassa meenemen, ik heb geroepen: ‘Geef mij geld, geef mij geld.’
- ‘Ik pakte nog die kassa op maar het lukte niet direct om die mee te nemen. Ik liet de kassa vallen en rende de winkel uit.’
- de aangifte van [slachtoffer] ;
- de verklaring van [benadeelde 1] .
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde geweld voor zover dat is gericht tegen [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte die [slachtoffer] heeft gestoken om voor zichzelf de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank overweegt hiertoe dat het geweld plaatsvond op het moment dat verdachte reeds buiten de winkel was en uit niets is gebleken dat [slachtoffer] heeft getracht verdachte de vlucht onmogelijk te maken. Integendeel. [slachtoffer] is op het moment dat zij verdachte herkende uit angst de winkel uitgevlucht en verdachte is even later achter háár aangerend. Bij het passeren van [slachtoffer] heeft verdachte [slachtoffer] gestoken met een mes. Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat er enig verband is geweest tussen de poging diefstal en het gepleegde geweld tegen [slachtoffer], als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Wellicht geheel ten overvloede merkt de rechtbank op dat een vervolging terzake een ander strafbaar feit, te noemen zijn poging moord of doodslag, dan wel poging zware mishandeling, meer in de rede had gelegen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 oktober 2008 te Eemnes, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een aantal bankbiljetten met een totale waarde van 530 euro, toebehorende aan de winkel ‘[X] modebrillen’, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat
- hij een mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gehouden en
- de hand van die [slachtoffer] met dat mes heeft verwond.
2.
op 1 november 2008 te Eemnes, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een kassa, toebehorende aan de winkel ‘[X] modebrillen’ en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld tegen [benadeelde 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, die [benadeelde 1] met een mes een haal over diens gezicht heeft gegeven, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1.
- diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
2.
- poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft ten aanzien van de gelegde beslagen gevorderd het mes verbeurd te verklaren en voor wat betreft de in beslag genomen dvd’s en kleding teruggave aan de rechthebbenden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de eventuele strafoplegging.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen. Verdachte heeft in een tijdsbestek van twee weken tweemaal dezelfde winkel overvallen waarbij hij grof geweld niet heeft geschuwd. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke delicten naast fysiek letsel en pijn, ook psychische en veelal zelfs ernstige psychische gevolgen hebben voor de slachtoffers. In dit geval is één van de slachtoffers (mevrouw [slachtoffer]) in een kort tijdsbestek zelfs twee keer geconfronteerd met het geweld van verdachte en verdachte heeft hiermee aanzienlijke en wellicht onherstelbare psychische schade bij het slachtoffer aangericht. De rechtbank rekent dit verdachte sterk aan. Tevens rekent de rechtbank verdachte sterk aan dat hij bij de tweede overval direct, zonder enige waarschuwing of dreiging, geweld heeft gebruikt.
Naast de schade die verdachte heeft aangericht bij de directe slachtoffers, worden dit soort delicten als zeer schokkend ervaren door getuigen en anderen in de samenleving die hier kennis van dragen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 23 januari 2009, opgemaakt door
D. Keijzer, reclasseringswerker, inhoudende als conclusie en advies dat de reclassering problemen constateert op het gebied van huisvesting, financiën, dagbesteding, denkpatronen, gedrag en vaardigheden en emotioneel welzijn. De reclassering ziet op basis van deze problemen en zijn delictverleden een groot gevaarrisico en een hoog risico op recidive. De oorzaak van het delictgedrag en buitensporig gebruik van geweld daarbij kan door de reclassering niet worden verklaard. Hiervoor is een persoonlijkheidsonderzoek en psychiatrisch onderzoek noodzakelijk. Uit dit onderzoek zal moeten blijken wat de aard van de problematiek is, welke behandeling geïndiceerd is en hoe een plan van aanpak vorm gegeven moet worden.
- een omtrent de verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 2 juli 2009 opgemaakt door M.J.T. Harmelink (psychiater) en J.M. Oudejans (psycholoog) van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, inhoudende als conclusie dat - omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan het gedragskundig onderzoek - er geen volledig gedragskundig onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Er zijn op basis van de korte gesprekscontacten, de observaties en de beschikbare informatie geen aanwijzingen gevonden voor duidelijke psychopathologie. De weigering van betrokkene om aan het onderzoek mee te werken leek dan ook niet gebaseerd te zijn op pathologische motieven, maar hing eerder samen met zijn procespositie. Gelet op het voorgaande was het niet mogelijk de vraag te beantwoorden of er bij betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Een voorwaardelijk deel waarbij als bijzondere voorwaarde een verplichte ambulante dan wel intramurale behandeling wordt opgelegd is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde enerzijds nu verdachte heeft geweigerd mee te werken aan persoonlijkheidsonderzoeken en derhalve niet duidelijk is geworden welke behandeling geïndiceerd zou zijn en hoe een plan van aanpak vorm gegeven zou moeten worden, anderzijds gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
6. Benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van EUR 1.536,- ingediend tegen verdachte, waarvan EUR 136,- wegens materiële schade en EUR 1.400,- wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde onder 2 zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen, voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
7. Beslag
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
Nu geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is dat zich daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast aan de rechthebbenden van de overige in beslaggenomen en na te melden voorwerpen.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hiervoor onder 4.1 vermelde strafbare feiten oplevert:
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van EUR 1.536,-, waarvan EUR 136,- ter zake van materiële schade en EUR 1.400,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 1.536,- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen:
* meerkleurige mes, lemmetlengte ca. 9 cm.
- gelast teruggave aan de winkel ‘[X] modebrillen’ van:
* 1 DVD opschrift screenshots + mpeg bestanden [X] Eemnes;
* 1 DVD opschrift [X] Eemnes 1 nov 2008;
* 1 DVD met beelden overval op ‘[X] modebrillen’.
- gelast teruggave aan verdachte van:
* blauwe spijkerbroek;
* 2 stuks zwarte schoenen;
* zwart vest;
* zwarte joggingbroek;
* zwarte jas.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juli 2009.
Mr. V. van Dam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.