ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ3129

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-602028-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van kinderen door vader met langdurige en stelselmatige geweldsincidenten

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 20 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van de mishandeling van zijn vier kinderen. De verdachte heeft zijn kinderen gedurende een lange periode, van 1 januari 1998 tot en met 10 november 2008, meermalen mishandeld door hen te slaan en te schoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mishandelingen stelselmatig en ernstig waren, waarbij de kinderen vaak letsel en pijn hebben ondervonden. De rechtbank heeft de verklaringen van de kinderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], als waarheidsgetrouw beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen die de mishandelingen bevestigen. De verdachte heeft tijdens de zitting geprobeerd te beweren dat zijn daden pedagogisch van aard waren, maar de rechtbank heeft deze visie verworpen en de daden gekwalificeerd als mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn kinderen en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 120 uur. De rechtbank heeft ook bepaald dat als de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis van 60 dagen zal worden toegepast. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft opgemerkt dat de verdachte gaandeweg de zitting meer openstond voor de opmerkingen van anderen en zich meer bewust leek van de schade die hij aan zijn kinderen had berokkend.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, toegewezen. De verdediging had gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en strafvermindering, maar de rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen. De zaak heeft ook aandacht gekregen in de media, wat door de verdediging werd aangeduid als 'public shaming', maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM, zitting houdende te UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 05/602028-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in het arrondissement Arnhem, zitting houdende te Utrecht, d.d. 20 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1960] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. D. R. Corbeek, advocaat te Arnhem
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 juli 2009 waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Samen met zijn vrouw zijn vier kinderen mishandeld heeft.
3 Verweren en nadere onderzoekswensen
De verdediging concludeert primair tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie omdat het bewust de belangen van verdachte heeft geschaad. Subsidiair stelt de verdediging dat één en ander dient te leiden tot strafvermindering.
Daartoe is allereerst aangevoerd dat bij het onderzoek in deze zaak is gehandeld vanuit een tunnelvisie. Alleen belastende verklaringen zouden zijn opgenomen terwijl bijvoorbeeld de ontlastende verklaring van de buurman in [woonplaats], de heer [getuige 1], niet is opgenomen in het dossier. Zijn verklaring dient alsnog in het dossier opgenomen te worden om een beter beeld van de zaak te krijgen, aldus de verdediging. Indien dit niet mogelijk is, dient [getuige 1] alsnog te worden gehoord. Ook heeft de politie bewust getracht getuige Bus, die ontlastend heeft verklaard, zwart te maken door persoonlijke gegevens van haar aan het dossier toe te voegen. Voorts stelt de verdediging dat het proces-verbaal van het tweede politieverhoor van aangeefster [slachtoffer 1] geen waarheidsgetrouwe weergave is van het daadwerkelijke (op de band opgenomen) verhoor is, en om die reden woordelijk dient te worden uitgewerkt. Daarnaast voert de verdediging aan dat het openbaar ministerie jegens verdachte een harde lijn heeft gevolgd, waarbij verdachte in bewaring werd gesteld met beperkingen, in strijd met de eigen richtlijn voor huiselijk geweld. Ook zijn de jongste kinderen in een studio verhoord, zonder dat zij zijn gewezen op hun verschoningsrecht, waardoor die verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie bewust heeft getracht om verdachte publiekelijk zwart te maken. Gezien de grote hoeveelheid publiciteit die de zaak getrokken heeft, moet geconstateerd worden dat sprake is van zogenaamde ‘public shaming’, aldus de verdediging. Ook de wijze van verhoren van verdachte, waarbij een verbalisant verdachte ‘misselijk makend’ genoemd heeft, moet leiden tot de conclusie dat de belangen van verdachte bewust zijn geschaad.
Het voorgaande overziend, concludeert de verdediging primair tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, subsidiair tot strafvermindering.
De officier van justitie voert aan dat de heer [getuige 1] niet door de politie verhoord is, althans dat hiervan niets meer te achterhalen is in het Bedrijfs Processen Systeem (BPS) van de politie. Ook of er telefonisch contact geweest is met de heer [getuige 1] is niet te achterhalen. Om die reden zit er niets in het dossier en is duidelijk dat er niets bewust achtergehouden is. Ten aanzien van het uitwerken van het verhoor van [slachtoffer 1] verzet de officier van justitie zich. [slachtoffer 1] is vrijwillig naar de politie gegaan om aangifte te doen. Haar verklaring houdt stand in de daarop volgende verhoren. Het is niet zo dat de wijze van vraagstelling door de politie een wijziging in de verklaring van [slachtoffer 1] teweeg heeft gebracht.
Er is voorts geen sprake geweest van vooringenomenheid van het openbaar ministerie waarbij de belangen van verdachte bewust zijn geschaad, aldus de officier van justitie. Wel kan toegegeven worden dat één politieman wellicht te ver is gegaan in zijn bejegening tijdens het verhoor van verdachte. Eén en ander dient evenwel niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, noch tot strafvermindering, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging, alsmede dat geen strafvermindering behoeft te worden toegepast en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het telefoongesprek tussen een verbalisant en de heer [getuige 1] doelbewust uit het dossier gelaten is. De rechtbank acht het wel slordig dat geen gegevens over dit gesprek, dat blijkens informatie van verdachtes raadsman heeft plaatsgevonden, bewaard zijn gebleven. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat in het dossier wel andere (deels) ontlastende verklaringen zijn opgenomen, waaruit kan worden afgeleid dat van een tunnelvisie of een hetze jegens verdachte geen sprake is. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] tijdens de behandeling van haar zaak aan de rechtbank medegedeeld wat buurman [getuige 1] tegen de verbalisant verklaard zou hebben, hetgeen verdachte heeft bevestigd. [getuige 1] zou hebben aangegeven dat hij niets gezien of gemerkt heeft van enige mishandeling door verdachte. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van getuige [getuige 1] af, omdat zij van oordeel is dat deze getuige niets heeft waargenomen van de ten laste gelegde feiten en de getuige derhalve geen nieuw licht op deze zaak kan werpen. Het alsnog horen van deze getuige wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Ten aanzien van het niet wijzen van de jongste kinderen op hun verschoningsrecht oordeelt de rechtbank dat hiervan eveneens niet is gebleken dat dit doelbewust door de politie geënsceneerd is, waardoor dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet raakt.
Wel acht de rechtbank de houding van de politie tijdens het verhoor van verdachte niet geheel juist. Met name het noemen van verdachte ‘misselijk makend’ door een verbalisant tijdens een verhoor is misplaatst. Daardoor is verdachte evenwel niet in zijn belangen geschaadt, immers hij heeft zich vanaf dat moment op zijn zwijgrecht beroepen. Ook het opnemen van de persoonlijke omstandigheden van een getuige is in deze zaak misplaatst, doch wordt verdachte hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. Tot slot heeft de rechtbank geconstateerd dat het tweede verhoor van [slachtoffer 1], zoals dat in het dossier is opgenomen, in grote lijnen niet afwijkt van haar eerste, op eigen initiatief afgelegde, verklaring. Ook hier is derhalve niet gebleken van het doelbewust schaden van verdachtes belangen, en ziet de rechtbank geen noodzaak om dit verhoor alsnog woordelijk uitgewerkt aan het dossier te laten toevoegen.
Alles overziend concludeert de rechtbank dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. Ook voor strafvermindering, zoals subsidiair door de verdediging is bepleit, acht de rechtbank geen plaats.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan de mishandeling van zijn kinderen en baseert zich daarbij onder meer op de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een integrale bewezenverklaring kan komen en wijst in dat verband onder meer op de ten laste gelegde periode. Deze is te ruim en doet geen recht aan de feitelijke situatie, duur en intensiteit. Voorts is de verdediging van mening dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op belangrijke punten van elkaar afwijken en dientengevolge ongeloofwaardig zijn. Tevens zou aanvullend bewijs op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontbreken. Volgens de verdediging kan ten aanzien van de jongste twee kinderen niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Alleen ten aanzien van de oudste twee, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], kan worden bewezen dat eenmaal sprake geweest is van het slaan met een lat en voorts louter het incidenteel slaan met de vlakke hand bij wijze van ‘pedagogische tik’. Eén en ander dient in de strafmaat verdisconteerd te worden, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de volgende wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
- de aangifte van [slachtoffer 1], inhoudende: Ik ben op 16 juni 1992 geboren. Op 15 november 1994 is mijn broertje [slachtoffer 2] geboren. Wij woonden toen op de [adres] te [woonplaats]. Op 21 oktober 1999 is mijn zusje [slachtoffer 3] geboren en op 1 januari 2002 is mijn zusje [slachtoffer 4] geboren. Wij woonden toen nog steeds op de [adres] te [woonplaats]. Ik schat dat ik een jaar of zes was toen ik voor het eerst mishandeld werd. Ik was met [slachtoffer 2] aan het spelen op zijn bed. Onder het spelen in een lat van de houten lattenbodem gebroken. Toen mijn vader erachter kwam is hij met de gebroken lat naar ons toegekomen. [slachtoffer 2] en ik moesten toen met onze blote kont in de keuken staan. Wij kregen vervolgens meerdere klappen met de gebroken lat. Mijn vader sloeg echt heel erg hard. Ik weet nog dat ik hier vreselijk veel pijn aan heb gehad. Dit heeft zich nog een keer of vijf herhaald. Elke keer weer deed dit erg veel pijn. Hij heeft mij ook vaak geslagen met een kledinghanger. Hij sloeg mij net zolang totdat hij het genoeg vond. Ik had veel pijn aan de klappen die ik kreeg. De meeste klappen kreeg ik in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Ik kreeg vier á vijf keer in de week klappen. Ik ben heel veel in mijn rug getrapt. Maar ook op mijn buik, mijn armen, mijn benen en op mijn achterhoofd geslagen. Toen we gingen verhuizen naar de [adres] te [woonplaats], werden de mishandelingen minder. Ik schat dat ik in die tijd één keer in de week of in de twee weken klappen kreeg. Anderhalf jaar geleden ben ik ernstig mishandeld. Mijn vader heeft toen eerst mijn fiets tegen de zandbak aan getrapt en daarna mij getrapt in mijn rug. Ik voelde een hevige pijn aan mijn rug. Hierna zag en voelde ik dat ik een paar hele harde trappen in mijn maag kreeg. De volgende dag heeft mijn overbuurvrouw de verwondingen en de blauwe plekken gezien. Een jaar geleden kwam ik thuis en liep ik de woonkamer in. Ik voelde ineens een hele harde trap in mijn rug. Ik voelde een hevige pijn aan mijn rug en ben door de harde trap op de grond gevallen. Ik zag dat mijn vader dit had gedaan.
- de aangifte van [slachtoffer 2], inhoudende: Ongeveer drie jaar geleden zijn wij naar [woonplaats] verhuisd. Daarvoor woonden wij op de [adres] in [woonplaats]. Ik word al zo lang als ik me kan herinneren door mijn vader mishandeld. De eerste keer dat ik me kan herinneren dat mijn vader mij heeft geslagen was met een plank van onder mijn bed. Ik ben heel vaak met die plank geslagen. Hij sloeg mij met die plank heel hard op mijn blote billen. Ook sloeg hij mij wel eens op mijn rug met die plank. Als ik mij onder mijn bed probeerde te verstoppen, dan ging hij zelf onder het bed liggen en dan schopte hij mij met zijn voeten. Hij deed dit dan heel hard. Ik weet nog dat ik een dag later nog pijn had van de klappen met die plank. Toen hij mij niet meer met die plank sloeg, sloeg hij mij met een kleerhanger. Sinds we in [woonplaats] wonen word ik nog steeds mishandeld. Hij schopt mij vaak en ook slaat hij mij vaak, meestal met gebalde vuisten. Ik word gemiddeld zo’n twee of drie keer per week door mijn vader geschopt of geslagen. Dit doet mij altijd veel pijn. Ongeveer een jaar geleden heeft hij mij hard in mijn rug geschopt. Toen ik op de grond lag voelde ik dat mijn vader mij echt heel hard in mijn rug schopte. Ik heb daar zeker een week pijn aan gehad. Ik kreeg toen regelmatig pijnscheuten in mijn rug. Twee weken geleden zat ik achter de computer. Mijn vader kwam toen de kamer binnen rennen en sloeg mij direct heel hard met zijn vuist boven op mijn hoofd. Dit deed mij heel erg pijn. Mijn vader gebruikte bijna altijd zijn vuisten om te slaan. Mijn vader schopte mij dus ook vaak. Hij heeft vaak van die schoenen aan voor zakenmensen. Die hebben een harde punt en die doen heel zeer als je daarmee geschopt wordt. Hij schopt mij meestal op mijn bovenbeen. Mijn vader slaat mij op verschillende plekken. Vooral op mijn benen had ik vaak een blauwe plek als mijn vader mij daar met die puntschoenen had geschopt. Ik heb ook vaak gezien dat [slachtoffer 1] werd geslagen. Hij sloeg dan gewoon met zijn vuist. Als ze aan tafel tijdens het eten een grote mond gaf, kreeg ze vaak een klap of een trap van mijn vader. Mijn zusjes van 8 en 6 jaar worden ook geschopt en geslagen door mijn vader. Als hij mijn zusjes slaat dan doet hij dit ook met zijn vuisten. Ze beginnen dan altijd te huilen. Mijn zusje van 6 heeft hij drie weken geleden echt keihard aan haar oor getrokken. Ze gilde het toen uit.
- het is een feit van algemene bekendheid dat de plaats [woonplaats] in de gemeente [woonplaats] ligt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij slechts enkele keren met zijn vlakke hand een corrigerende tik heeft uitgedeeld aan zijn kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat hij maar éénmaal met een lat op de billen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geslagen. Ook heeft hij verklaard dat de lat op de kast heeft gelegen als dreiging. Tevens heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het ‘allemaal’ wel meevalt en dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de gebeurtenissen in hun aangiften enorm opblazen.
De rechtbank is van oordeel, in tegenstelling tot de mening van verdachte, dat de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel waarheidsgetrouw zijn, omdat zij op meerdere, essentiële punten steun vinden in de verklaringen van andere getuigen. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de heer [verdachte] zijn dochter bij de kassa van de C1000 waar [slachtoffer 1] op dat moment werkte, in het bijzijn van andere klanten heeft uitgescholden voor ‘gehandicapt kind’. Hoewel dit geen rechtstreeks bewijs vormt voor het mishandelen, is dit wel tekenend voor het verbale geweld dat verdachte uitte tegen zijn kinderen en ondersteunt dan ook de betrouwbaarheid van de aangiften, die immers ook een veelheid aan verbaal geweld beschrijven. Verdachte heeft dit incident –weliswaar in andere bewoordingen- ter terechtzitting bevestigd.
Een vriendin van [slachtoffer 1], [getuige 3], heeft verklaard dat zij meerdere malen gezien heeft dat de vader van [slachtoffer 1] zijn kinderen sloeg of schopte. Zo heeft zij gezien dat de moeder van [slachtoffer 2] aan haar man vertelde dat [slachtoffer 2] stout was geweest. De vader gaf [slachtoffer 2] vervolgens een harde klap in zijn gezicht. Deze klap was zo hard dat de bril van [slachtoffer 2] door de woonkamer vloog en [slachtoffer 2] op de grond viel. Zij heeft tevens gezien dat [slachtoffer 1] heel hard met schoenen onder haar kont geschopt werd. Ook zag zij een keer dat de vader van [slachtoffer 1] zijn dochtertje [slachtoffer 3] heel hard in haar gezicht sloeg.
Een andere vriendin van [slachtoffer 1], de getuige [getuige 4], heeft verklaard dat zij met het gezin mee op vakantie was in Zeeland. Zij beschrijft dat zij met het hele gezin aan tafel zat en dat [slachtoffer 1] een klap kreeg. Zij had een klein blauw plekje op haar jukbeen. Eerst was het rood, later werd het vaag blauw.
Voorts heeft een vriendje van [slachtoffer 2], [getuige 5], verklaard dat de vader van [slachtoffer 2] met twee voeten op de zij van [slachtoffer 2] ging staan terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag en riep: “Au, au, niet doen”. Ook heeft hij vaker meegemaakt dat [slachtoffer 2] uitgescholden werd door zijn vader, getreiterd werd en geslagen werd.
Al deze verklaringen schetsen een beeld van een thuissituatie waarbij schelden en geweld door verdachte gebruikelijke en de normale gang van zaken was. Dit alles in samenhang met bovenvermelde bewijsmiddelen doet de rechtbank dan ook overtuigen dat verdachte zijn kinderen stelselmatig en langdurig heeft geslagen en neemt daarom de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor waar aan. Daarbij heeft de rechtbank geconstateerd dat de verdachte ter terechtzitting vrijwel alle voorbeelden van incidenten, door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geschetst, herkent. In sommige gevallen bevestigt hij dat hij heeft geslagen, bijvoorbeeld het moment dat [slachtoffer 2] achter de computer zit voorafgaande aan een bezoek aan Zeeland. In andere gevallen bevestigt hij het incident, maar ontkent te hebben geslagen, zoals bijvoorbeeld het incident met de [slachtoffer 1]’s fiets en de zandbak, waarbij verdachte aangeeft dat [slachtoffer 1] over de fiets is gestruikeld. De rechtbank merkt op dat ook in de visie van de verdachte het incident dan wel heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft aangevoerd dat de ‘tikken’ die hij zo nu en dan uitdeelde een corrigerend karakter hadden. Die visie deelt de rechtbank niet. Verdachte heeft zijn kinderen stelselmatig geslagen, waarbij met name [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedurende een lange periode veel schelden en geweld hebben ondergaan. Alleen al de combinatie van dit schelden en geweld, maar ook de wijze waarop het geweld is uitgeoefend (slaan, stompen, slaan met een stuk hout, schoppen/trappen) maakt het geweld te ernstig om nog uit opvoedkundig oogpunt gerechtvaardigd te zijn.
Nu zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaren dat het geweld zich ook uitstrekte tot [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], komt de rechtbank tot het oordeel dat de mishandelingen ook ten aanzien van deze beide kinderen bewezen kan worden, zij het voor een kortere periode.
Tot slot merkt de rechtbank op dat zij tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft geconstateerd dat verdachte weliswaar verklaard heeft slechts corrigerende tikken te hebben uitgedeeld, maar heeft de rechtbank de indruk bekomen dat de verdachte zich toch bewust lijkt te zijn geworden van het feit dat hij de gebeurtenissen, zoals deze blijkens het dossier hebben plaats gevonden, te beperkt heeft weergegeven en dat er inderdaad een cultuur heeft geheerst waarbij (verbaal) geweld tegen de kinderen regelmatig voorkwam.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 1998 tot en met 10 november 2008 te [woonplaats] en/of [woonplaats], gemeente [woonplaats], althans in Nederland, telkens opzettelijk mishandelend zijn kinderen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], meermalen met een lat en/of een kleerhanger en/of met de tot vuisten gebalde handen en/of met de vlakke hand heeft geslagen en/of gestompt en/of met geschoeide voet(en) heeft geschopt en/of getrapt en/of hardhandig aan een oor heeft vastgepakt en/of getrokken, waardoor voormelde kinderen telkens letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstaf van 120 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat een ambulante behandeling inhoudt.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank op de ‘public shaming’ van verdachte gewezen en heeft daartoe een stuk overlegd met vele (kranten)artikelen. Verdachte zou al dermate zwaar gestraft en gebrandmerkt zijn door deze negatieve media-aandacht, dat dit mee dient te wegen in de strafmaat. De verdediging acht bij een bewezenverklaring een werkstraf van 90 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passend.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft de rechtbank op de ‘public shaming’ van verdachte gewezen en heeft daartoe een stuk overlegd met vele (kranten)artikelen. De rechtbank oordeelt dat het openbaar ministerie slechts één persbericht heeft doen uitgaan in deze zaak. In dit persbericht is de naam, noch de woonplaats, noch het beroep van verdachte genoemd. Dat verdachte zich gestraft voelt door de overige mediaberichten, is niet aan het openbaar ministerie te wijten en zal derhalve geen rol spelen in de strafmaat.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn kinderen meermalen mishandeld door hen te schoppen en te slaan waardoor zij letsel en pijn hebben bekomen. Verdachte heeft met zijn stelselmatig handelen gedurende meerdere jaren op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn kinderen. Bovendien geschiedde dit in de meeste gevallen op de plek waar een ieder zich in elk geval veilig moet kunnen voelen, namelijk thuis.
Het is feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Huiselijk geweld heeft bovendien, zeker wanneer dit kinderen betreft, een maatschappelijk effect. Dergelijk geweld veroorzaakt maatschappelijke verontwaardiging, ook omdat dit strijdig is met de bescherming die een gezin behoort te bieden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 12 november 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Arnhem, d.d. 17 februari 2009, opgemaakt door H. Altena, reclasseringswerker, inhoudende als advies: toezicht bij de reclassering met een lage contactfrequentie en behandeling bij forensische polikliniek Kairos.
De rechtbank is opgevallen dat verdachte gaandeweg de zitting meer open stond voor opmerkingen van anderen maar ook meer bewust leek te zijn van de schade die hij aangericht heeft bij zijn kinderen en dat hij als ouder een eigen probleem heeft. Verdachte noemt het slaan een pedagogische tik, maar de rechtbank kwalificeert zijn daden onder mishandeling. Het is grensoverschrijdend gedrag.
De rechtbank acht een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, gericht op het ondergaan van de bovengenoemde behandeling, passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt een behandeling bij Kairos;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. I. Bruna en
mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juli 2009.
Mr. I. Bruna is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.