ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ2746

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
254698 / HA ZA 08-1856
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van een grafteken in strijd met vergunningseisen

In deze zaak vorderde de Rooms-Katholieke Parochie Licht van Christus de verwijdering van een grafteken dat door gedaagde was geplaatst op het graf van [A.]. De Parochie stelde dat het grafmonument niet voldeed aan de vergunde afmetingen en dat de afbeelding van een vleermuis op het monument zonder vergunning was aangebracht. De rechtbank oordeelde dat de Parochie als eigenaar van de begraafplaats het recht had om voorwaarden te stellen aan het plaatsen van grafmonumenten. De rechtbank concludeerde dat het grafmonument in strijd was met de vergunning, zowel wat betreft de afmetingen als de afbeelding. De vordering tot verwijdering van het grafteken werd toegewezen, evenals de vordering tot ondertekening van de grafakte door gedaagde. De rechtbank wees de gevorderde dwangsom af, omdat de Parochie geen belang had bij een dwangsom gezien de toewijzing van de vorderingen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 254698 / HA ZA 08-1856
Vonnis van 15 juli 2009
in de zaak van
het ingevolge artikel 2:2 BW rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap
ROOMS-KATHOLIEKE PAROCHIE LICHT VAN CHRISTUS,
gevestigd te De Meern,
eiseres,
advocaat mr. J.H. van der Velden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.A. Tonckens.
Partijen zullen hierna respectievelijk de Parochie en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 november 2008;
- de brief van 10 maart 2009 van de Parochie ten behoeve van de comparitie;
- het proces-verbaal van comparitie van 18 maart 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Op 12 januari 2006 is [A.], de partner van [gedaagde], overleden. Zij is op 17 januari 2006 op de begraafplaats van de Parochie begraven.
2.2. Bij brief van 12 september 2006 verzoekt Harvas Natuursteen BV (hierna: Harvas) de Parochie toestemming te verlenen voor het plaatsen van een gedenksteen op het graf van [A.], waarbij zij verwijst naar de bij de brief gevoegde tekening. Op deze tekening is onder meer vermeld:
“ZWART GRANIET: L. PL. 1x 90x75x8
VLOERPLAAT 1x 160x80x8”
2.3. In haar brief van 27 september 2006 aan Harvas deelt de Parochie mee dat de toestemming wordt verleend. Zij schrijft daartoe onder meer:
“Onder verwijzing naar uw brief van 12 september jongstleden berichten wij u, dat wij accoord gaan met het model en de afmetingen van het gedenkteken.
De tekst zou u ons nog toezenden.”
2.4. Bij brief van 12 december 2006 verzoekt Steenhouwerij Rijtink BV (hierna: Rijtink) de Parochie toestemming te verlenen voor het plaatsen van een gedenksteen op het graf van [A.]. In deze brief schrijft Rijtink onder meer:
“Onderdelen van het te leveren monument:
Aantal Omschrijving Lengte Breedte Dikte Materiaal
1,0 staande steen 90,00 80,00 8,00 zwart graniet
1,0 vloerplaat 160,00 80,00 8,00 vloerplaat
1,0 buitenwerks 160,00 80,00 5,00 beton”
2.5. De beheerder van de begraafplaats, A.J. Voskuilen, geeft telefonisch goedkeuring voor het plaatsen van het grafmonument.
2.6. Op 14 december 2006 plaatst Rijtink namens [gedaagde] een gedenkteken op het graf van [A.]. Dit teken bestaat uit een staande zwarte steen met daarop onder meer een witte afbeelding van een vleermuis, een vloerplaat en een buitenwerks. De vloerplaat heeft een breedte van 90 cm.
2.7. In haar brief van 20 december 2006 aan [gedaagde] schrijft de Parochie onder meer:
“In de eerste plaats zijn de afmetingen van het monument niet in overeenstemming met de bepalingen in het reglement van de begraafplaats. Op maandag 11 december heeft Steenhouwerij Rijtink BV contact gehad met de beheerder van de begraafplaats, de heer Voskuilen, en hem medegedeeld, dat de afmetingen dezelfde waren, zoals staan op de tekening van de afmetingen (zonder afbeeldingen) die eerder, nl. 27-9-2006 door Harvas natuursteen BV was voorgelegd. Daarin was een breedte van 80 cm vermeld. Het grafmonument, dat geplaatst is heeft echter een breedte van 90 cm.
Daar dit in strijd is met het reglement, dient u de steen voor 1 februari 2007 te laten aanpassen. Anders zijn wij genoodzaakt de steen te laten verwijderen.
In de tweede plaats is geen vergunning aangevraagd voor de afbeeldingen op het monument, terwijl dit wel vereist is. Met name de afbeelding van de vleermuis is aanstootgevend, gezien de katholieke geloofsovertuiging. Zij is absoluut in strijd met de geest, die heerst op ons kerkhof.
Wij gaan er vanuit dat u uit respect voor de geloofsgemeenschap gehoor geeft aan onze oproep om de opstaande steen met de afbeelding of in ieder geval de afbeelding zelf, nog vóór dit Kerstweekend te verwijderen. (…)”
2.8. Nadien treden de Parochie en [gedaagde] met elkaar in overleg, welk overleg niet tot een wijziging van het standpunt van de Parochie heeft geleid. Bij brief van 16 januari 2007 deelt de Parochie aan [gedaagde] mee dat zij verwacht dat hij in ieder geval voor 1 februari 2007 gehoor geeft aan haar verzoek zoals omschreven in de brief van 20 december 2006.
2.9. In haar brief van 19 december 2007 sommeert de Parochie [gedaagde] de grafsteen aan te passen. Zij schrijft onder meer:
“U bent rechthebbende van het grafrecht (…) op de RK begraafplaats van de parochie Licht van Christus in De Meern. (…) U heeft een grafsteen op het betreffende graf laten plaatsen. Deze grafsteen is niet in overeenstemming met de “Voorschriften voor het toelaten van graftekens en grafbeplantingen” zoals die op de begraafplaats gelden.
De grafsteen is niet conform de aan u verleende vergunning en voldoet bovendien niet aan de genoemde voorschriften. Aan u is daarom meegedeeld dat deze aangepast dient te worden. Dit houdt in dat het liggende deel wordt aangepast tot een breedte van maximaal 80 cm en dat het opstaande deel, inclusief de sculptuur van de vleermuis, worden verkleind en wel tot een breedte van maximaal 80 cm en een hoogte van maximaal 90 cm.
(…)
Bij deze verzoeken en zonodig sommeren wij u dan ook om er voor zorg te dragen dat uiterlijk op 1 februari 2008 de aanpassingen, als hiervoor omschreven, zijn gedaan. (…)
Indien u onverhoopt niet aan dit verzoek voldoet, is het parochiebestuur gerechtigd, en zal zij na 1 februari 2008 opdracht geven, om de grafsteen op uw kosten van het graf te laten verwijderen waarna deze op de begraafplaats, ter uwer beschikking, zal worden opgeslagen. (…)”
2.10. Nadat [gedaagde] niet voldoet aan de sommatie, maant de Parochie hem bij brief van 4 februari 2008 aan de grafsteen uiterlijk 15 februari 2008 te hebben aangepast.
2.11. Op 3 maart 2008 verwijdert de Parochie het gedenkteken van het graf van [A.], waarna tijdelijke stenen op het graf zijn geplaatst. In haar brief van dezelfde datum aan [gedaagde] schrijft de Parochie onder meer:
“Bij deze delen wij u mede, dat het grafmonument vanochtend is verwijderd en op professionele wijze is opgeslagen.”
2.12. Op 4 maart 2008 plaatst [gedaagde] in aanwezigheid van de pers het gedenkteken op het graf terug. De stenen die door de Parochie op het graf zijn geplaatst, neemt hij mee.
2.13. In zijn brief van 4 maart 2008 (voortgezet op 8 maart 2008) aan de Parochie stelt [gedaagde] zich, kort gezegd, op het standpunt dat het niet zijn bedoeling is geweest de begraafplaats onder druk te zetten. Voorts wijst hij erop dat er verschillende monumenten zijn die niet aan de maatvoering voldoen, terwijl de Parochie daar niet tegen optreedt.
2.14. In haar brief van 2 mei 2007 aan W.G.H.M. van der Putten (juridisch adviseur van Rijtink) schrijft P.M.M. Stassen, hoofd juridische zaken van het Adviesbureau Rooms Katholieke Kerk, onder meer:
“Het feit dat sprake is van een vleermuis is op zich niet het probleem, wel de omvang daarvan. Deze is, ik heb dat ter plaatse bekeken, erg dominant en niet passend in de omgeving. Door de maten van de liggende plaat kunnen naastgelegen rechthebbenden hun grafteken niet meer schoonmaken zonder op een van de platen te gaan staan.”
2.15. In artikel 3, aanhef en eerste gedachtenstreepje van de Voorschriften voor het toelaten van graftekens en grafbeplantingen (hierna: Voorschriften) die behoren bij artikel 33 van het reglement van de begraafplaats (hierna: Reglement), is bepaald:
“Graftekens en grafbeplanting vereisen goedkeuring door de beheerder, aan de hand van een ingediend ontwerp. Enkele algemene regels:
Op een dubbel graf worden toegelaten alle gebruikelijke vormen van zerken en graftekens, in de afmetingen van maximaal 160 x 80 cm met een minimale dikte van 12 cm en een stahoogte van 90 cm, eventueel gecombineerd met grafbeplanting.”
2.16. Artikel B.1 van de algemene bepalingen behorende bij de grafakte tussen de Parochie en [gedaagde] bepaalt:
“Overeenkomstig het bepaalde in het grafreglement is het toegestaan om op een familiegraf een liggend of een staand grafteken te plaatsen met de maximale afmeting van lengte 160 cm. breedte 80 cm en hoogte 100 cm boven het maaiveld.”
2.17. De stenen die de Parochie tijdelijk op het graf van [A.] had geplaatst en door [gedaagde] zijn meegenomen, zijn door hem teruggeven.
3. Het geschil
3.1. Parochie vordert samengevat:
1.1. veroordeling van [gedaagde] tot verwijdering van het door hem geplaatste grafteken op de begraafplaats van de Parochie en dit grafteken verwijderd te houden en voor het overige geen graftekens en/of andere zaken op de begraafplaats te plaatsen zonder een daartoe verstrekte vergunning van de Parochie;
voor zover [gedaagde] niet binnen twee weken na het gestelde onder het gevorderde sub 1 voldoet [gedaagde] te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de Parochie zelf het grafteken verwijdert en verwijderd houdt;
1.2 veroordeling van [gedaagde] tot ondertekening van de grafakte en de getekende akte aan de Parochie ter hand te stellen;
dit alles (onder 1.1. en 1.2) op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen door [gedaagde] aan de Parochie per overtreding en EUR 5.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, een gedeelte van de dag als gehele gerekend;
2. veroordeling van [gedaagde] tot teruggave van het tweetal door hem verwijderde stenen en – bij gebreke van deze teruggave binnen twee weken na het vonnis – veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan de Parochie van een bedrag van EUR 240,-, zijnde de waarde van deze stenen;
3. een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door tot tweemaal toe zonder vergunning een grafteken op de begraafplaats van de Parochie te plaatsen en uit dien hoofde [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade en gemaakte kosten ten bedrage van EUR 445,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
4. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. De Parochie legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij als eigenaar van de begraafplaats gerechtigd is voorwaarden te stellen voor het plaatsen van een teken op een graf. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, verleent zij goedkeuring voor het plaatsen van een grafteken (hierna: vergunning). Voor het plaatsen van de afbeelding van de vleermuis heeft [gedaagde] geen toestemming gevraagd, aldus de Parochie. Hiermee maakt [gedaagde] inbreuk op het eigendomsrecht van de Parochie, hetgeen jegens haar onrechtmatig is.
3.3. Voorts heeft [gedaagde] volgens de Parochie de vergunningvoorwaarden overtreden. Ter onderbouwing hiervan stelt de Parochie dat de vergunde breedte van de vloerplaat 80 cm. is, terwijl de breedte feitelijk 90 cm. is. Ter comparitie heeft de Parochie toegelicht dat de steen vanwege de uitstekende vleermuis ook 2 cm. te hoog is, namelijk 92 cm. Ook hierdoor maakt [gedaagde] inbreuk op haar eigendomsrecht, aldus de Parochie, hetgeen onrechtmatig is.
3.4. In reactie hierop voert [gedaagde] aan dat hij in eerste instantie Harvas heeft ingeschakeld voor het maken van de gedenksteen. Deze opdracht heeft hij ingetrokken op een moment waarop hij met Harvas nog geen maten van het monument had besproken, zodat Harvas namens hem geen vergunningaanvraag kan hebben ingediend. Vervolgens heeft [gedaagde] Rijtink ingeschakeld. Volgens [gedaagde] heeft Rijtink, anders dan de Parochie stelt, een vergunningaanvraag ingediend voor een monument waarvan de breedte van de vloerplaat en het buitenwerks 90 cm. is. Deze aanvraag is door de Parochie telefonisch goedgekeurd. Ter onderbouwing van dit verweer verwijst [gedaagde] naar de opdrachtbevestiging van 9 oktober 2006 van Rijtink aan hem waarin een breedte van 90 cm. wordt genoemd. Volgens [gedaagde] is de vergunningaanvraag van 12 december 2006 waarop de Parochie zich beroept (zie r.o. ?2.4), niet de aanvraag die Rijtink namens hem heeft ingediend. Ter comparitie heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat met deze aanvraag is geknoeid, hetgeen ook blijkt uit de afwijkende lettertypes op de door de Parochie in het geding gebrachte vergunningaanvraag door Rijtink.
3.5. Verder voert [gedaagde] als verweer dat hij de Voorschriften ten tijde van de vergunningaanvraag niet kende. Deze zijn hem pas nadien door de Parochie gestuurd, hetgeen door de Parochie wordt erkend. Het Reglement, waarvan voornoemde Voorschriften een uitwerking vormen, heeft hij nooit van de Parochie ontvangen. Volgens [gedaagde] zijn deze voorschriften als algemene voorwaarden aan te merken. Aangezien zij niet tijdig aan hem zijn overhandigd, zijn de voorschriften niet van toepassing, aldus [gedaagde].
3.6. De Parochie stelt verder dat zij bij de behandeling van een vergunningaanvraag aan een esthetische beoordeling doet om ervoor te zorgen dat de stenen passen in het betreffende vak. Deze stenen mogen niet te opvallend en dominant aanwezig zijn, aldus de Parochie. De vleermuis op de grafsteen is als symbool volgens de Parochie minder passend op een rooms-katholieke begraafplaats. Tijdens de comparitie heeft zij toegelicht dat de vleermuis er tegen de zwarte achtergrond van de steen teveel uitspringt.
Voorts wordt met de vleermuis volgens de Parochie inbreuk gemaakt op het woord- en beeldmerk van Bacardi.
3.7. In reactie hierop voert [gedaagde] aan dat uit de brief van 2 mei 2007 van het Adviesbureau Rooms Katholieke Kerk blijkt dat de Parochie geen esthetische bezwaren tegen de vleermuis heeft (zie r.o. ?2.14). Evenmin kan het verwijt van de Parochie, inhoudende dat de vleermuis inbreuk maakt op het woord- en beeldmerk van Bacardi, grond voor toewijzing van de vorderingen zijn, omdat niet zij maar Bacardi belanghebbende is.
3.8. Ten slotte stelt [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie als verweer dat de Parochie misbruik van haar eigendomsrecht maakt, omdat zij geen goede belangenafweging heeft gemaakt. Hiertoe voert hij aan dat het grafmonument slechts in geringe mate afwijkt van de vergunningvoorwaarden. In dit verband wijst [gedaagde] erop dat de overschrijding in hoogte van 2 cm. slechts wordt veroorzaakt door het feit dat uitsluitend de punten halverwege beide vleugels van de vleermuis boven de staande steen uitsteken. Hierbij verwijst hij naar een door hem in het geding gebrachte foto. De opstaande steen zelf is echter 90 cm. hoog, aldus [gedaagde]. Ook zijn de regels voor de vergunningverlening volgens hem onduidelijk, waarbij hij verwijst naar de verschillen tussen de Voorschriften (zie r.o. ?2.15) en de bijlage bij de grafakte (zie r.o. ?2.16).
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de Parochie misbruik van recht maakt, stelt [gedaagde] – met verwijzing naar door hem in het geding gebrachte foto’s – voorts dat er diverse grafstenen zijn die hoger zijn dan 1 meter en breder dan 80 cm. en er een drietal grafzerken is waarbij de afstand tot het volgende graf kleiner is dan 10 cm. Niettemin treedt de Parochie niet op tegen de eigenaren van deze grafzerken, waarbij [gedaagde] tevens verwijst naar zijn brief van maart 2008 (zie r.o. ?2.13).
De door de Parochie genomen maatregelen zijn volgens [gedaagde] draconisch. In dit licht stelt hij zich ook op het standpunt dat de door de Parochie voorgestelde aanpassing van het grafmonument van [A.] praktisch niet mogelijk is, omdat deze aanpassing een grote kans op beschadiging meebrengt en ertoe leidt dat zijn eigen gegevens niet meer op de steen kunnen worden aangebracht wanneer hij in het graf zal zijn bijgezet.
3.9. De Parochie betwist dat sprake is van misbruik van recht. Zij voert daartoe aan dat een mooi kerkhof extra waarde heeft voor de mensen die er komen. Afwijking van de regels zou tot een ongewenste precedentwerking leiden. Zij wijst er verder op dat er een mevrouw is die vanwege de geringe afstand tussen het graf van [A.] en het belendende graf niet in staat is laatstgenoemd graf schoon te houden zonder op de grafsteen te staan. Tot slot zijn volgens de Parochie de regels voor de vakken S en T (in laatstgenoemd vak ligt het graf van [A.]) strenger dan voor de andere vakken.
3.10. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Vergunning
4.1. Samengevat legt de Parochie aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] inbreuk maakt op haar eigendomsrecht, omdat hij een grafmonument heeft doen plaatsen dat wat betreft de afmetingen ervan niet in overeenstemming is met de voorwaarden van de vergunning en tevens omdat hij zonder vergunning een vleermuis op het monument heeft doen aanbrengen.
4.2. Ter gelegenheid van de comparitie heeft de Parochie toegelicht dat zij als rechthebbende van de begraafplaats in haar vergunning voorwaarden stelt aan de plaatsing van een grafteken (zie ook r.o. ?3.2). De vergunning is dan ook te kwalificeren als een overeenkomst op grond waarvan haar wederpartij gerechtigd is gebruik te maken van een gedeelte van de eigendom van de Parochie.
4.3. Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de vraag of de afmetingen van het grafmonument in overeenstemming zijn met de vergunning. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet de inhoud van de verleende vergunning worden vastgesteld.
4.4. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de Parochie een vergunning heeft verleend voor een grafmonument met een breedte van 90 cm. voor de bodemplaat en het buitenwerks. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.5. Tussen partijen staat vast dat Rijtink bij brief van 12 december 2006 de Parochie namens [gedaagde] heeft verzocht een vergunning te verlenen voor het plaatsen van een gedenksteen op het graf van [A.] (zie r.o. ?2.4). De door de Parochie in het geding gebrachte vergunningaanvraag vermeldt onder meer een lengte van 90 cm. voor de staande steen en een breedte van 80 cm. voor de vloerplaat en het buitenwerks. De Parochie heeft deze vergunningaanvraag ter zitting getoond, waarbij zij heeft gesteld dat deze aanvraag het originele exemplaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat, zoals [gedaagde] ook heeft betoogd, in deze aanvraag verschillende lettertypes zijn gebruikt. Het lettertype dat is gebruikt voor de cijfers 80,00 bij de breedte van de vloerplaat en het buitenwerks wijkt af van het lettertype dat elders in de brief is gebruikt. De rechtbank stelt evenwel ook vast dat [gedaagde] niet heeft betwist dat de door de Parochie getoonde brief de originele aanvraag door Rijtink is. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat Rijtink in zijn aanvraag verschillende lettertypes heeft gebruikt, zodat het verschil in lettertypes niet het gevolg is van het door [gedaagde] gestelde “geknoei” door de Parochie (zie r.o. ?3.4). Dit brengt mee dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat Rijtink een aanvraag heeft ingediend voor een grafmonument met een breedte van 80 cm. (en niet 90 cm. zoals [gedaagde] stelt) voor de vloerplaat en het buitenwerks.
4.6. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de Parochie via de beheerder van de begraafplaats op grond van deze aanvraag haar toestemming heeft verleend voor het plaatsen van het grafmonument (zie r.o. ?2.5), staat hiermee vast dat zij ook een vergunning heeft verleend voor een monument met een lengte (hiermee wordt de hoogte bedoeld) van 90 cm. voor de staande steen en een breedte van 80 cm. voor de vloerplaat en het buitenwerks. Tevens staat vast dat de uiteindelijk geplaatste bodemplaat een breedte heeft van 90 cm. (zie r.o. ?2.6). Dit betekent dat het grafmonument een breedte heeft die in strijd is met de vergunning.
4.7. Met zijn verweer dat de staande steen 90 cm. hoog is en dat de overschrijding in hoogte van 2 cm. slechts wordt veroorzaakt door het feit dat de punten van de vleugels van de vleermuis boven deze steen uitsteken (zie r.o. ?3.8), bedoelt [gedaagde] kennelijk te zeggen dat bij de beoordeling van de hoogte van het grafteken uitsluitend de staande steen moet worden betrokken, zodat de afmetingen in de hoogte van het grafmonument in overeenstemming zijn met de vergunning. De rechtbank passeert dit verweer en overweegt als volgt.
4.8. Gelet op de omstandigheid dat het grafmonument als gedenkteken als een geheel moet worden beschouwd, moet bij de bepaling van de hoogte van het monument worden uitgegaan van de staande steen met inbegrip van de daaraan bevestigde vleermuis. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, blijkt dat de hoogte van de staande steen inclusief vleermuis 92 cm. bedraagt (zie r.o. ?3.3 en r.o. ?3.8). Hiermee staat vast dat het grafmonument ook wat betreft de hoogte ervan in strijd is met de vergunning.
4.9. Met zijn verweer dat het Reglement en de Voorschriften niet van toepassing zijn (zie r.o. ?3.5), bedoelt [gedaagde] kennelijk te zeggen dat de Parochie zich niet kan beroepen op de in het Reglement en de Voorschriften genoemde beperkingen van de maatvoering van grafmonumenten, omdat hij deze niet kende ten tijde van de vergunningaanvraag. Aan dit verweer legt [gedaagde] ten grondslag dat het Reglement en de Voorwaarden hebben te gelden als algemene voorwaarden.
4.10. Hoewel de Parochie zich in haar brieven van 20 december 2006 en 19 december 2007 nog op het standpunt stelt dat het grafmonument niet in overeenstemming is met respectievelijk het Reglement (zie r.o. ?2.7) en de Voorschriften (zie r.o. ?2.9), stelt de rechtbank vast dat de vordering van de Parochie niet is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met het Reglement en/of de Voorschriften, maar dat hij heeft gehandeld in strijd met de verleende vergunning. Uitsluitend deze vergunning beheerst – in elk geval waar het de afmetingen van het monument betreft – de rechtsverhouding tussen partijen, zodat [gedaagde] zich heeft te houden aan de vergunningvoorwaarden. Dat deze voorwaarden hun grondslag vinden in het Reglement en de Voorschriften, maakt het oordeel dat [gedaagde] in strijd met de vergunning heeft gehandeld niet anders. Deze regels maken immers geen deel uit van de vergunning noch wordt in de vergunning naar het Reglement en/of de Voorwaarden verwezen.
4.11. Samenvattend staat vast dat het grafmonument wat betreft de afmetingen ervan niet in overeenstemming is met de door de Parochie verleende vergunning. Dit brengt mee dat [gedaagde] in beginsel gehouden is het grafmonument te verwijderen.
Vleermuis
4.12. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] de stelling van de Parochie dat zij geen vergunning heeft verleend voor de vleermuis op het gedenkteken, niet heeft betwist. Gelet hierop en gelet op het feit dat de door Rijtink ingediende aanvraag van 12 december 2006 (zie r.o. ?2.4) evenmin melding maakt van een vleermuis, neemt de rechtbank de juistheid van de stelling van de Parochie tot uitgangspunt.
4.13. De enkele omstandigheid dat de Parochie voor het aanbrengen van de vleermuis geen vergunning heeft verleend, kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf evenwel niet tot toewijzing van haar vorderingen leiden. Uit de door de Parochie in het geding gebrachte brief van 2 mei 2007 van Stassen van het Adviesbureau Rooms Katholieke Kerk blijkt immers dat de Parochie geen bezwaren heeft tegen de vleermuis op zichzelf maar tegen de omvang ervan (zie r.o. ?2.14).
Hierbij betrekt de rechtbank tevens de omstandigheid dat deze brief is gericht aan Van der Putten, van wie de Parochie ten tijde van het schrijven van de brief veronderstelde dat hij de juridisch adviseur van [gedaagde] was, welke veronderstelling nadien onjuist bleek te zijn. Dit blijkt uit de brief van 2 mei 2007 van Stassen aan het bestuur van de Parochie, waarin zij – voor zover van belang – schrijft:
“Telefonisch sprak ik met mr. van der Putten. Hij meldde mij dat hij niet in opdracht van de heer [gedaagde] werkt, doch van de Steenhouwer, de heer Rijtink.”
Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de brief van het Adviesbureau Rooms Katholieke Kerk namens de Parochie aan [gedaagde] is gestuurd. Gelet op deze handelwijze van de Parochie mocht [gedaagde] er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat zij hem het aanbrengen van een afbeelding van een vleermuis op zichzelf niet langer zou tegenwerpen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank mede de omstandigheid dat de Parochie in haar brief van 29 december 2007 aan [gedaagde] meedeelt dat het opstaande deel van het monument, inclusief de sculptuur van de vleermuis, moest worden verkleind (zie r.o. ?2.9). De aanwezigheid van de vleermuis dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts in verband met de omvang van het gehele grafmonument te worden beschouwd (zie r.o. ?4.8).
Woord- en beeldmerk van Bacardi
4.14. Aan haar vorderingen legt de Parochie mede ten grondslag de stelling dat de vleermuis inbreuk maakt op het woord- en beeldmerk van Bacardi. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door de Parochie gestelde inbreuk niet tot toewijzing van haar vorderingen leiden.
4.15. De rechtbank stelt vast dat de vergunning geen bepalingen bevat over merk- en beeldrechten van derden, zodat niet valt in te zien dat [gedaagde] – ook als de gestelde inbreuk juist is – met het aanbrengen van de vleermuis de vergunningvoorwaarden heeft overtreden. Overigens is gesteld noch gebleken dat de Parochie bevoegd is namens Bacardi op te treden tegen inbreuken op Bacardi’s merkrechten.
Misbruik van recht
4.16. Met zijn verweer dat de Parochie misbruik van recht maakt, bedoelt [gedaagde] kennelijk dat zij haar bevoegdheid als eigendomsrechthebbende misbruikt, omdat zij – in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad – naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen, als bedoeld in artikel 3:13 lid 2 BW. De rechtbank overweegt als volgt.
4.17. Vaststaat dat de afmetingen, zowel in de breedte als in de hoogte, van het grafmonument in strijd zijn met de vergunningvoorwaarden (zie r.o. ?4.11). Tevens staat vast dat de Parochie [gedaagde] hiervan meermalen in kennis heeft gesteld, partijen hierover in overleg zijn geweest en de Parochie [gedaagde] gedurende een periode van meer dan een jaar in de gelegenheid heeft gesteld deze strijdigheid op te heffen (zie r.o. ?2.7 tot en met r.o. ?2.10). Ter zitting heeft de Parochie voorts aangevoerd dat zij belang heeft bij een mooi kerkhof en daarom bepaalde regels moet stellen (zie r.o. ?3.9). Deze regels zijn volgens de Parochie voor het betreffende vak (vak T) strenger dan voor andere gedeelten van de begraafplaats, welke stelling niet door [gedaagde] is betwist.
4.18. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de Parochie misbruik van haar eigendomsrecht maakt. Het enkele feit dat aanpassing van het grafmonument volgens [gedaagde] praktisch niet mogelijk is (zie r.o. ?3.8), maakt dit oordeel niet anders. Dit gevolg komt voor rekening van [gedaagde], omdat hij een grafmonument heeft doen plaatsen dat strijdig is met de verleende vergunning.
4.19. Nu vaststaat dat de afmetingen van het grafmonument niet in overeenstemming zijn met de verleende vergunning en rechtens niet is komen vast te staan dat de Parochie misbruik van recht maakt, zullen de vorderingen op de in het dictum te vermelden wijze worden toegewezen.
Dwangsom
4.20. Ter zitting heeft [gedaagde] aangevoerd dat de vordering tot het opleggen van een dwangsom moet worden afgewezen, omdat in deze kwestie de emoties hoog zijn opgelopen en een dwangsom escalerend werkt. Volgens de Parochie is het opleggen van een dwangsom nodig, omdat is gebleken dat [gedaagde] niet vrijwillig doet wat hij zou moeten doen.
4.21. De rechtbank stelt voorop dat een dwangsom een geldelijke prikkel is om nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren. Aangezien de toewijzing van de vorderingen van de Parochie er – zakelijk weergegeven – toe leidt dat zij, indien [gedaagde] het grafteken niet verwijdert en verwijderd houdt, gerechtigd is het grafteken zelf te verwijderen, heeft zij er geen belang bij dat haar vorderingen door een dwangsom worden versterkt.
4.22. De vordering inhoudende dat [gedaagde] ertoe wordt veroordeeld geen andere zaken op de begraafplaats plaatst zonder een daartoe verstrekte vergunning van de Parochie, zal bij gebreke van een grondslag worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is immers dat voor het plaatsen van niet nader omschreven zaken op niet aangeduide gedeelten van de begraafplaats een vergunning benodigd is dan wel dat [gedaagde] voornemens is op een wijze te handelen waarvoor een vergunning benodigd is.
Verklaring voor recht
4.23. Nu vaststaat dat het grafmonument dat [gedaagde] tweemaal (eenmaal via Rijtink en eenmaal eigenhandig) heeft geplaatst in strijd is met de verleende vergunning, staat tevens vast dat hij inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de Parochie en dus onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Voor zover de verklaring voor recht hierop betrekking heeft, zal de vordering worden toegewezen.
4.24. Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. ?4.13 is overwogen, zal de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen, voor zover deze betrekking heeft op het zonder vergunning aanbrengen van een vleermuis op de grafsteen.
Schade
4.25. De Parochie vordert vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige daad door [gedaagde], te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bedraagt EUR 445,- en bestaat blijkens de factuur van 4 maart 2008 van Steenhouwerij Vastrick uit voorrijkosten, het afnemen van de door [gedaagde] geplaatste grafsteen en het transport ervan en de belettering van twee tekstplaatjes. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] tegen deze vordering op zichzelf geen verweer heeft gevoerd. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Ondertekening en terhandstelling grafakte
4.26. De Parochie stelt dat zij belang heeft bij ondertekening van de grafakte, omdat zij het graf aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank begrijpt dat deze akte de aan de terbeschikkingstelling van het graf ten grondslag liggende overeenkomst tussen partijen is, die bestaat naast de reeds genoemde vergunning die ziet op het gedenkteken dat op het graf is geplaatst.
4.27. Ter zitting heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is de akte te ondertekenen, omdat het graf feitelijk in gebruik is en hij hiervoor heeft betaald. In zijn conclusie van antwoord neemt [gedaagde] verder bovendien het standpunt in dat de Parochie de grafakte eenzijdig heeft gewijzigd. Ter onderbouwing hiervan wijst hij erop dat in de door de Parochie in het geding gebrachte grafakte een verkeerde datum is vermeld. De genoemde ingangsdatum van de akte is 17 januari 2007, terwijl [A.] op 12 januari 2006 is overleden en op 17 januari 2006 is begraven (zie r.o. ?2.1). De grafakte waarover [gedaagde] beschikt, noemt 17 januari 2006 als ingangsdatum.
4.28. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen een overeenkomst bestaat op grond waarvan [gedaagde] gerechtigd is het door de Parochie ter beschikking gestelde graf voor [A.] te gebruiken. Evenmin is in geschil dat aan deze overeenkomst uitvoering is gegeven, omdat het graf per 17 januari 2006 feitelijk rechtmatig wordt gebruikt (zie ook r.o. ?2.9). Onder deze omstandigheden kan van [gedaagde] worden verlangd dat hij de grafakte, die als de opschriftstelling van deze overeenkomst is te beschouwen, ondertekent en aan de Parochie retourneert. De vordering tot ondertekening van de grafakte en terhandstelling ervan zal dan ook op de in het dictum te vermelden wijze worden toegewezen. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat de te ondertekenen grafakte zal zijn voorzien van de juiste ingangsdatum.
4.29. De door de Parochie gevorderde dwangsom zal op te hierna te vermelden wijze eveneens worden toegewezen.
Teruggave stenen
4.30. Aangezien [gedaagde] de door hem meegenomen stenen inmiddels heeft teruggegeven (zie r.o. ?2.17), heeft de Parochie geen belang meer bij toewijzing van de vordering tot teruggave van deze stenen, zodat deze zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.31. Aangezien elk van partijen op enig punt in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] het door hem op de begraafplaats van de Parochie geplaatste grafteken binnen twee weken na betekening van dit vonnis te verwijderen, althans te doen verwijderen, en verwijderd te houden,
5.2. veroordeelt [gedaagde], als hij niet aan het onder r.o. ?5.1 bepaalde voldoet, te gedogen en te gehengen dat de Parochie zelf het grafteken verwijdert en verwijderd houdt,
5.3. veroordeelt [gedaagde] binnen twee weken na betekening van dit vonnis de grafakte te ondertekenen en deze door hem ondertekende grafakte aan de Parochie ter beschikking te stellen,
5.4. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in strijd handelt met het onder r.o. ?5.3 bepaalde, aan de Parochie een dwangsom verbeurt van EUR 100,-, tot een maximum van EUR 1.000,-,
5.5. veroordeelt [gedaagde] aan de Parochie te betalen een bedrag van EUR 445,00 (vierhonderd en vijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de Parochie heeft gehandeld door tot tweemaal toe in strijd met de vergunning een grafteken op de begraafplaats van de Parochie te plaatsen, althans te doen plaatsen,
5.8. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.?