ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ2731

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601349-08 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten door verdachte tegen hulpverleners en familieleden met tbs-maatregel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 23 juni 2009, is de verdachte beschuldigd van meerdere geweldsdelicten tegen hulpverleners en zijn zus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 oktober 2008 in Nieuwegein, [slachtoffer 1], een psychiater, heeft mishandeld door haar tegen het gezicht te slaan en haar met een heupzwaai naar de grond te brengen. Op 17 februari 2009 heeft hij geprobeerd [slachtoffer 2], eveneens een psychiater, te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een ijzeren staaf te slaan. Daarnaast heeft hij op 24 februari 2009 zijn zus, [slachtoffer 3], bedreigd met de woorden: 'Als je aangifte doet, maak ik je af'. Op 10 juli 2008 heeft hij [slachtoffer 4], wederom een psychiater, wederrechtelijk van de vrijheid beroofd door hem op te sluiten in zijn kantoor en hem te mishandelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en de verdediging van de verdachte verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte voor anderen vormt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte ter beschikking gesteld voor behandeling in een klinische setting, waarbij de veiligheid van de maatschappij voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601349-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein,
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.S. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.[slachtoffer 1] (psychiater) heeft mishandeld door haar tegen haar hoofd en/of gezicht te slaan of stompen en door haar met een heupzwaai naar de grond te brengen;
2.heeft geprobeerd [slachtoffer 2] (psychiater) te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met een ijzeren staaf tegen het hoofd, de schouder en/of het lichaam te slaan;
3. [slachtoffer 3] (zus van verdachte) heeft bedreigd met de woorden: “als je aangifte doet, maak ik je af.”;
4. [slachtoffer 4] (psychiater) in zijn kantoor heeft opgesloten en/of hem heeft belet te gaan waar hij wilde;
5. [slachtoffer 4] (psychiater) heeft mishandeld door hem met de vuist tegen het gezicht, het hoofd en/of zijn lichaam te stompen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem tenlaste gelegde feiten heeft gepleegd zoals ten laste gelegd, waarbij ten aanzien van de feiten die onder 2 primair ten laste zijn gelegd de poging doodslag bewezen geacht kan worden. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de aangiften en getuigenverklaringen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een volledige bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
Het is ongeloofwaardig dat het slachtoffer een handafdruk op haar gezicht zou hebben gehad, zoals een getuige verklaart en zoals een verbalisant van een getuige gehoord zou hebben. Mogelijk heeft het slachtoffer een plek op haar gezicht had. Dit is echter niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Verdachte dient daarom vrij gesproken te worden van het onderdeel “slaan in het gezicht”.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte is stellig in zijn verklaring dat hij alleen in het gebied tussen schouder en heup heeft geslagen, waardoor niet tot een bewezenverklaring van een poging doodslag gekomen kan worden. Zelfs indien de rechtbank deze verklaring niet volgt, kan - gelet op de aard van het letsel - niet geconcludeerd worden dat verdachte hard heeft geslagen, dientengevolge kan evenmin tot een bewezenverklaring van een poging doodslag gekomen worden. Verdachte dient daarom vrij gesproken te worden van de poging doodslag.
Ten aanzien van feit 3:
Er is slechts een melding en geen aangifte van dit feit. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij iets anders heeft gezegd en aangeefster hem wellicht niet goed heeft verstaan of begrepen. Gelet hierop kan niet tot een bewezenverklaring van dit feit gekomen worden. Verdachte dient daarom vrij gesproken te worden.
Ten aanzien van feit 4:
Verdachte had niet de opzet op het beroven van de vrijheid of het belemmeren van de doorgang van het slachtoffer. Verdachte heeft het kantoor op slot gedaan om zichzelf te beschermen. Verdachte was bang dat het personeel dat het slachtoffer te hulp snelde, geweld tegen hem zou uitoefenen. Gelet hierop kan niet tot een bewezenverklaring van dit feit gekomen worden. Verdachte dient daarom vrij gesproken te worden.
Ten aanzien van feit 5;
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer alleen een duw heeft gegeven. Verdachte dient daarom vrij gesproken te worden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de poging doodslag, zoals hem onder 2 primair ten laste is gelegd, heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de aard van het bij het slachtoffer geconstateerde letsel op het hoofd en lichaam in combinatie met het gebruikte slagwapen - een holle metalen staaf die ter zitting is getoond - kan verdachte niet zodanig hard geslagen hebben dat daardoor een aanmerkelijke kans bestond op de dood van verdachte. Verdachte heeft zich daardoor dan ook niet willens en wetens bloot gesteld aan de aanmerkelijk kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van het onder 2 primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ten aanzien van elk hem ten laste gelegde feit verklaard dat het niet zo is gegaan als aangevers en getuigen hebben verklaard en dat aangevers datgene wat hun is aangedaan, hebben aangedikt. Nu het in de onderhavige zaak gaat om meerdere gelijksoortige feiten en er voldoende andersluidende bewijsmiddelen liggen, acht de rechtbank dit standpunt van verdachte en de daarmee samenhangende verweren in zijn algemeenheid niet geloofwaardig. Te meer niet daar de aangevers geen enkel belang hebben bij het aandikken van hun aangiften.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1]
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 9 juni 2009
Aangeefster heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik was 23 oktober 2008 te Nieuwegein.
Verdachte heeft toen met zijn vlakke hand een klap tegen mijn gezicht gegeven en na die klap voelde ik pijn. Vervolgens werd ik door verdachte in een heupzwaai genomen en belandde ik op mijn rug op de grond. Hierdoor had ik pijn aan mijn onderrug en stuit .
Verdachte heeft ter terechtzitting op 9 juni 2009, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik was 23 oktober 2008 te Nieuwegein en heb mevrouw [slachtoffer 1] in een vloeiende draaiende beweging op de grond gelegd. Ik kan mij voorstellen dat je dat voelt .
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde feit ten aanzien van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 2];
- de verklaring van getuige [getuige 1];
- de foto’s van het letsel en een letselverklaring;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 9 juni 2009
De aangever heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Op 17 februari 2009 was ik in Rotterdam. Ik zag dat [verdachte] een metalen staaf onder zijn jas vandaan haalde. Ik zag hem op mij af komen lopen terwijl hij de staaf boven zijn hoofd geheven hield. Ik zag en voelde dat [verdachte] opzettelijk en met kracht met behulp van de metalen staaf op de rechterzijde van de bovenzijde van mijn hoofd sloeg. Ik voelde een hevige pijn in mijn hoofd door de klap . Ik zag en voelde dat [verdachte] direct daarna opzettelijk en met kracht met behulp van de metalen staaf op mijn rechter schouder sloeg. Ik voelde een stekende pijn in mijn rechterschouder .
De getuige [getuige 1] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik zag twee mannen rennen. Eén van de mannen herkende ik als mijn collega [slachtoffer 2]. Ik zag dat [slachtoffer 2] bloedde vanuit een wond aan zijn hoofd.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 9 juni 2009, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard .
Ik had een ijzeren staaf meegenomen. Ik liep het kantoor van [slachtoffer 2] binnen. Ik was woedend. Ik heb die staaf gepakt en een paar klappen gegeven tegen [slachtoffer 2] in het gebied dat ligt tussen de schouder en de heup. Het kan zijn dat ik hem op de schouder geraakt heb.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet op het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geslagen en dat [slachtoffer 2] deze hoofdwond wellicht heeft gekregen toen hij onvast ter been zijn kamer uitliep en tegen de deurpost aanliep.
De rechtbank volgt deze lezing niet. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij, terwijl hij op zijn stoel zat, op zijn hoofd geslagen is. Het hoofdletsel bevindt zich bovenop het hoofd van het slachtoffer . Het letsel correspondeert dus met de aangifte en niet met de lezing die verdachte heeft gegeven. Daarnaast is er geen enkel aanknopingspunt voor de lezing van verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit, de bedreiging van de zus van verdachte, wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- een proces-verbaal bevindingen
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 9 juni 2009
Een verbalisant van politie heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik was dinsdag 24 februari 2009 in Doorn in de woning van [slachtoffer 3] .
Ik hoorde de telefoon overgaan. [slachtoffer 3] nam op. Ik hoorde een mannenstem die bevestigde dat hij [verdachte] was. Ik hoorde hem zeggen: “Als je aangifte doet, maak ik je af”.
[slachtoffer 3] vroeg hem te herhalen wat hij zei en toen herhaalde hij “Als je aangifte doet, maak ik je af”.
De verdachte heeft ter terechtzitting op 9 juni 2009 verklaard dat hij op 24 februari 2009 zijn zus heeft opgebeld .
Te terechtzitting van 9 juni 2009 heeft verdachte een andere lezing van de feiten gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezegd: “Als je aangifte doet, ga ik eraan.”
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, gelet op het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, niet geloofwaardig.
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde feit, de opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 4], wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 4]
- de verklaring van getuige [getuige 2]
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 9 juni 2009
Aangever heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik ben psychiater in [instelling] aan de [adres] te Zeist. Op 10 juli 2008 kwam [verdachte] mijn werkkamer in . [verdachte] deed de deur van mijn werkkamer van binnen op slot. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij verhinderde en afweerde om de deur te openen .
De getuige [getuige 2] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik hoorde gebonk uit de kamer van [slachtoffer 4] komen en ik hoorde iemand “help” roepen. Ik probeerde toen met een aantal collega’s de deur te openen. Dit lukte niet direct omdat de deur eerst op slot zat en later bleek dat iemand de deur ook nog dichthield .
De verdachte heeft, zakelijk weergegeven, ter terechtzitting op 9 juni 2009 het volgende verklaard .
Ik was 10 juli 2008 in het kantoor van [slachtoffer 4] te Zeist. Ik heb toen de deur dichtgedaan. Vrij kort daarna hoorde ik voetstappen en hoorde ik dat de deurklink bewoog. Ik heb nog geprobeerd de deurklink tegen te houden .
Het verweer van de verdediging dat verdachte ter bescherming van zichzelf de deur van de kamer van [slachtoffer 4] heeft afgesloten, verwerpt de rechtbank. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangever heeft verklaard dat hij pas om hulp is gaan roepen, nadat verdachte de deur op slot had gedaan en hem verhinderde en afweerde toen hij de deur probeerde te openen. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan deze plausibele weergave van de gang van zaken. De rechtbank acht de verklaring van verdachte voorts niet geloofwaardig, nu verdachte bij de politie aanvankelijk ontkend heeft de deur op slot gedaan te hebben en pas ter terechtzitting heeft verklaard dat hij dat wel heeft gedaan en hij ondanks dat diverse getuigen gezien hebben dat de kamer van [slachtoffer 4] een chaos was, ontkent dat hij meer heeft gedaan dan een enkele duw geven.
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde feit, de mishandeling van [slachtoffer 4], wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 4]
- de verklaring van getuige [getuige 2]
- de verklaring van getuige [getuige 3]
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 9 juni 2009
Aangever heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik ben psychiater in [instelling] te Zeist. Op 10 juli 2008 was ik in Zeist . [verdachte] begon mij te slaan op mijn hoofd en in mijn gezicht. Ik voelde dat ik meerdere keren werd geraakt. Ik voelde dat ik, vanwege de klappen van de man, pijnlijke plekken achter mijn rechteroor, op mijn rechterslaap en mijn voorhoofd heb. Ik voelde ook dat er bloed was op de pijnlijke plekken achter mijn oor. Ik heb licht letsel, zoals schrammen achter mijn rechteroor en een buil op mijn hoofd .
De getuige [getuige 2] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik zag dat [slachtoffer 4] een snee boven zijn rechter wenkbrauw had .
De getuige [getuige 3] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik zag dat [slachtoffer 4] een hoofdwond had tussen zijn oog en zijn oor. Ik zag dat de wond bebloed was .
De verdachte heeft, zakelijk weergegeven, ter terechtzitting op 9 juni 2009 het volgende verklaard.
Ik was 10 juli 2008 in het kantoor van [slachtoffer 4] te Zeist. Ik heb [slachtoffer 4] hard van mij afgeduwd. Hij kwam daardoor ten val. Ik denk dat hij zijn verwondingen heeft opgelopen doordat ik hem heb weggeduwd.
Gelet op de door de aangever beschreven en door de getuigen geconstateerde aard van het letsel volgt de rechtbank de lezing van verdachte - dat hij alleen een duw heeft gegeven - niet en verwerpt het verweer van de raadsman dienaangaande.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat;
1.
hij op 23 oktober 2008 te Nieuwegein, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] tegen het gezicht heeft geslagen en met een zogenaamde heupzwaai naar de grond heeft gebracht, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden.
2.Primair
hij op 17 februari 2009 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet meermalen met een ijzeren/metalen staaf, (met kracht) op het hoofd en de schouder van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
hij op 24 februari 2009 te Doorn, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
[slachtoffer 3] meermalen dreigend (telefonisch) de woorden toegevoegd:"Als je aangifte doet, maak ik je af".
4.
hij op 10 juli 2008 te Zeist, opzettelijk [slachtoffer 4] (zijnde psychiater bij [instelling])
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door toen daar [slachtoffer 4] opzettelijk wederrechtelijk in zijn kantoor (aan de [adres] aldaar) op te sluiten en/of opgesloten te houden, in elk geval door die [slachtoffer 4] te beletten te gaan waarheen hij wilde.
5.
hij op 10 juli 2008 te Zeist, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] (zijnde psychiater bij
[instelling]) met de hand(en) tegen het gezicht en op het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank heeft het onder 4 ten laste gelegde feit verbeterd gelezen. Verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 en feit 5:
Telkens mishandeling;
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 1 (één) jaar gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de maatregel tbs met dwangverpleging.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Op basis van de nu voorliggende informatie kan de rechtbank geen beslissing nemen, omdat alternatieve mogelijkheden van behandeling onvoldoende zijn onderzocht. Onderzoek dient gedaan te worden naar andere mogelijkheden van behandeling. Hierbij dient ook betrokken te worden de ernst van de maatregel van tbs met dwangverpleging in combinatie met de ernst van de ten laste gelegde feiten. Ik verzoek u daarom de behandeling van onderhavige strafzaak aan te houden om andere mogelijkheden van behandeling te laten onderzoeken.
De raadsman wijst in dit kader naar uitspraken met de volgende vindplaatsen: LJN AZ0444 en LJN AW2125.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij personen, die hij verantwoordelijk houdt voor een falende hulpverlening, op een agressieve manier op de werkplek verhaal gehaald. Hierbij heeft hij toepassing van geweld niet geschuwd en heeft hij de slachtoffers letsel toegebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij van één van de hulpverleners getracht heeft het privé-adres te achterhalen door zich uit te geven voor een rechercheur van politie. Verdachte heeft verklaard dat hij dit gedaan heeft, omdat hij macht wilde uitoefenen over die persoon en omdat het angstaanjagend voor de hulpverlener kan zijn indien hij, verdachte, weet waar die persoon woont. Van het gedrag van verdachte gaat een dreiging uit die ertoe heeft geleid dat zijn zus bang voor hem is en hulpverleners hem niet meer willen behandelen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de triplerapportage pro justitia van 15 mei 2009 van drs. P.E. Geurkink, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, alsmede op het strafblad van verdachte. Op het strafblad van verdachte staan weliswaar geen andere feiten waarop een strafbedreiging is gesteld van vier jaar of meer maar wel feiten met een agressieve component dan wel lading, zoals vernielingen en mishandelingen.
In de triplerapportage komen de deskundigen voornoemd tot de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond in de zin van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met narcistische en antisociale kenmerken en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond in de zin van de stoornis van Asperger.
Volgens de deskundigen is er een relatie tussen de ten laste gelegde feiten en de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling en stoornis en zijn de feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De deskundigen achten het recidivegevaar groot indien verdachte geen adequate behandeling voor zijn stoornissen zal krijgen en stellen dat de mogelijkheid van verdere escalatie niet valt uit te sluiten.
De deskundigen komen tot het advies om aan verdachte de maatregel van ter beschikkingstelling op te leggen en het bevel te geven dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zoals hierboven omschreven;
- voor de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten geldt dat deze behoren tot één der in art. 37a. lid 1, sub 1 Sr genoemde misdrijven waarvoor in beginsel tbs kan worden opgelegd;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman de behandeling aan te houden voor nader onderzoek overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaringen die de getuige-deskundigen Geurkink en Offermans ter terechtzitting van 9 juni 2009 hebben afgelegd, blijkt onder meer het volgende.
De psychiater heeft verdachte in eerste instantie gesproken in het kader van een monorapportage, omdat verdachte toen alleen het feit onder 1 ten laste werd gelegd. Op dat moment zijn de mogelijkheden van opname in dan wel behandeling bij het Leo Kannerhuis en de Rijngeestgroep besproken. Dit zijn de enige zorginstellingen die een specialisatie voor autisme hebben, naast het autisme centrum in Nieuwegein. Verdachte is echter al bij het autisme centrum in Nieuwegein in behandeling geweest en dit centrum heeft verdachte geen adequate behandeling kunnen geven.
Nadien echter zijn er meerdere strafbare feiten aan verdachte ten laste gelegd. Aan al die feiten ligt ten grondslag dat verdachte verhaal is gaan halen bij personen die in zijn ogen gefaald hebben in de behandeling van en de omgang met verdachte. Hierdoor komt er een nieuw veiligheidaspect bij kijken. Indien deze nieuwe feiten er niet geweest waren had de psychiater contact opgenomen met het Leo Kannerhuis en de Rijngeestgroep om te bezien of in een van deze instellingen de mogelijkheid zou kunnen worden geopend voor de opname van verdachte in het kader van een klinische behandeling. De desbetreffende instellingen richten zich namelijk op ambulante zorg Daar komt bij dat bij verdachte naast een autistische stoornis ook een persoonlijkheidsstoornis geconstateerd, hetgeen de behandeling aanmerkelijk gecompliceerder maakt. De ernst van de feiten en het daarmee gepaard gaande veiligheidrisico voor de samenleving vereisen dat verdachte een adequate behandeling krijgt in een klinische setting waarvan de duur, gelet op de psychische problematiek van verdachte, vooralsnog niet kan worden bepaald. Het Leo Kannerhuis biedt geen mogelijkheden voor een klinische behandeling, de Rijngeestgroep heeft slechts enkele bedden beschikbaar voor een kortdurende klinische behandeling. Er zijn in Nederland twee TBS-Klinieken die wel een adequate behandeling kunnen bieden.
Op grond van het voorgaande zijn andere maatregel- of strafmodaliteiten in het kader waarvan een klinische opname zou kunnen worden opgelegd, zoals een tbs met voorwaarden of als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet toereikend. In de eerste plaats omdat bij die modaliteiten het veiligheidsaspect onvoldoende gewaarborgd wordt, en voorts omdat een adequate behandelingsduur niet kan worden gegarandeerd. De rechtbank is daarom, anders dan de raadsman stelt, van oordeel dat de deskundigen voldoende de mogelijkheden van behandeling hebben onderzocht en wijst het verzoek de behandeling van onderhavige strafzaak aan te houden af.
De rechtbank neemt gelet op het bovenstaande de conclusies van de deskundigen over, volgt hun advies en is van oordeel dat een tbs noodzakelijk is. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk. Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat blijkens de triplerapportage voornoemd daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd. De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van de misdrijven onder 2, 3 en 4 die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de ontastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank is van oordeel dat, naast de tbs-maatregel voor de onder 2 primair, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten, nog een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend enerzijds en de impact die de feiten op de samenleving hebben gehad anderzijds. De rechtbank acht het van belang dat verdachte enerzijds doordrongen raakt van het strafwaardige karakter van zijn gedrag en anderzijds zo snel mogelijk wordt opgenomen in een tbs kliniek. Daarom wijkt de rechtbank in haar strafmaat af van de eis van de officier van justitie.
5.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit:
een vernieling gepleegd op 5 januari 2008 te Wijk bij Duurstede behorende bij parketnummer 16/440992-08.
Het andere feit dat ad informandum is aangeboden, is buiten beschouwing gebleven, omdat verdachte ter terechtzitting heeft ontkend dat hij dat feit heeft gepleegd.
6 Het beslag
6.1 De verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten een metalen staaf, zal worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 primair bewezenverklaarde is begaan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 45, 57, 282, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1 en feit 5:
Telkens mishandeling;
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van feit 1, 2 primair, 3, 4 en 5:
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Ten aanzien van feit 2 primair, 3 en 4:
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een metalen staaf;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en J.P. Killian, rechters in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 juni 2009.