parketnummer: 16/711591-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2009
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsvrouwe mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht,
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: samen met een ander [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning in de voor de nachtrust bestemde tijd gewelddadig heeft beroofd;
Feit 1 subsidiair: samen met een ander en met voorbedachte rade getracht heeft om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen;
Feit 1 meer subsidiair: samen met een ander getracht heeft te stelen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
Feit 2: [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3: een valse aangifte heeft gedaan.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 en het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie acht onvoldoende bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen.
De officier van justitie baseert zijn oordeel ten aanzien van de bewezenverklaring van het primair onder 1 ten laste gelegde op de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de verklaringen van [getuige], een proces-verbaal bevindingen van de politie waarin gerelateerd is hoe de politie de slachtoffers in de woning heeft aangetroffen en op de uitslag van DNA-onderzoek.
De officier van justitie baseert zijn oordeel ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van aangifte bij de politie.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten zoals onder 1 ten laste gelegd, omdat de feiten een andere lezing behoeven dan door de officier van justitie is gegeven. De raadsvrouwe heeft voorts het volgende aangevoerd.
Verdachte is in de woning van [slachtoffer 1] geweest, maar hij kwam alleen om te praten met [slachtoffer 1]. Hij had een vriend meegenomen om bij een eventuele escalatie de partijen uit elkaar te halen. Verdachte heeft zelf - buiten het eventueel toedienen van twee klappen aan [slachtoffer 1] - geen geweld op de slachtoffers toegepast en hij heeft niet gezien dat zijn vriend fors geweld heeft toegepast en dit was ook niet de afspraak.
De onderzoeksresultaten van het NFI bevestigen de lezing van verdachte.
Feit 1 primair kan niet bewezen worden, omdat verdachte geen oogmerk had om een goed wederrechtelijk tot zich te nemen, hij kwam om te praten.
Feit 1 subsidiair kan niet bewezen worden, omdat de verdachte slechts aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen en hij niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gedrag van zijn vriend.
Feit 1 meer subsidiair kan wellicht via de weg van voorwaardelijk opzet bewezen worden verklaard, maar dat doet geen recht aan de intentie die verdachte had.
Er is slechts sprake van eenvoudige mishandeling.
De verklaringen die verdachte heeft afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris mogen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat verdachte toen geen bijstand had van een tolk. De advocaat had voorafgaand aan het verhoor door de rechter-commissaris niet de tijd om behoorlijk kennis te nemen van de inhoud van het dossier.
Alles aldus de raadsvrouwe.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2:
Vast staat dat verdachte op 21 augustus 2008 met [slachtoffer 1] heeft getelefoneerd. Niet staat vast wat er tijdens dat gesprek is gezegd. Nu verdachte en aangever ieder een andere lezing over de inhoud van het gesprek hebben, komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen en zal zij verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 primair.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1];
- de aangifte van [slachtoffer 2];
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juni 2009 afgelegd;
Aangever [slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik was op 26 augustus 2008 in mijn woning in Utrecht. Ik was om half zes opgestaan en op het moment dat ik de keuken inliep zag ik daar een man staan. Ik zag dat die man mij probeerde te slaan. Hij had gebalde vuisten. Ik kende deze man niet . Tijdens het gevecht met deze dader kreeg ik ineens een klap van achteren van dader 2. Dader 2 bleef doorslaan. Ik keek om en zag een man met een knuppel. Ik ben overal geslagen, mijn hele bovenlichaam, armen, hoofd en rug. De man had de knuppel in zijn rechterhand en een panty over zijn hoofd. Ik raakte even het bewustzijn kwijt. Ik zag mijn vrouw met bloed op haar hoofd . Achteraf zag ik dat mijn lederen map met papieren was weggenomen .
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik werd op 26 augustus 2008 in mijn woning in Utrecht wakker van geschreeuw. Toen ik de slaapkamer uitliep, zag ik dat twee mannen mijn man aan het slaan waren. Ik zag dat het voorwerp waarmee mijn man werd geslagen heel lang was en dat het voorwerp boog . Ik werd geslagen door de man met de panty. Ik zag dat hij het voorwerp boven zijn hoofd hief en met kracht naar voren sloeg in de richting van mijn gezicht. Ik voelde dat hij mij met kracht in mijn gezicht raakte .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 juni 2009, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik ben 26 augustus 2008 ’s ochtends rond half zes samen met een vriend, [medeverdachte] genaamd, in de woning van [slachtoffer 1] geweest. Ik heb [slachtoffer 1] met de vlakke hand geslagen.
Bovenstaande levert naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hieronder onder 3.4 ten aanzien van feit 1 primair bewezenverklaarde. Dat er met kracht is geslagen maakt de rechtbank, naast hetgeen [slachtoffer 2] heeft verklaard tevens op uit de aard van de verwondingen zoals te zien is op de foto’s op pagina’s 105 t/m 115 in het dossier, welke foto’s ter terechtzitting van 2 juni 2009 aan verdachte zijn getoond.
De verdediging heeft betoogd dat [medeverdachte] de persoon is geweest die het forse geweld heeft toegepast en dat verdachte slechts enkele klappen heeft gegeven en de plaats delict snel heeft verlaten, zodat verdachte niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het optreden van [medeverdachte] en er geen sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft bij de politie en op 11 november 2008 bij de rechter-commissaris bij zijn verhoor ter toetsing van de vordering inbewaringstelling verklaard dat het de bedoeling was om gegevens van het slachtoffer te stelen.
Verdachte heeft [medeverdachte] daartoe opgehaald in Hengelo en meegenomen naar Utrecht voor een onaangekondigde ontmoeting, in alle vroegte, met het slachtoffer [slachtoffer 1] . Verdachte en [medeverdachte] hebben enige tijd in hun auto zitten wachten alvorens de woning van het slachtoffer te betreden, zoals blijkt uit sigarettenpeuken die zijn aan getroffen op de plek waar de auto van verdachte heeft gestaan en die blijkens DNA-onderzoek door het NFI afkomstig zijn van een onbekende man 1 en van verdachte . Bij het betreden van de woning is direct geweld toegepast waarbij gebruik werd gemaakt van een voorwerp om mee te slaan en een pantykous om herkenning te voorkomen. Daarnaast is er gebruik gemaakt van kennelijk meegebrachte(huishoud)handschoenen om sporen te voorkomen .
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat de man zonder de pantykous de leiding had en de man zonder kous riep op een gegeven moment “stop” of “genoeg” waarna de twee mannen de woning verlieten, aldus beide slachtoffers. Volgens [slachtoffer 2] stapten de mannen daarbij over haar man heen . Dit alles in onderlinge samenhang bezien, maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een actie die was voorbereid en blijk geeft van een nauwe en bewuste samenwerking.
De lezing van verdachte dat hij niets wist van de pantykous en het slagvoorwerp, acht de rechtbank gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken ongeloofwaardig.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] een pantykous op zijn hoofd had gedaan en een stok bij zich had en daarmee geslagen heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting op 2 juni 2009 voorts verklaard dat [medeverdachte] deze pantykous in het bijzijn van hem en het slachtoffer over zijn hoofd heeft getrokken .
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze lezing van verdachte het volgende.
Verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 1] waren bekenden van elkaar. Niettemin herkent het slachtoffer op 26 augustus 2008 verdachte niet als één van zijn aanvallers.
De politie heeft in de auto van verdachte op de achterbank een pantykous met ooggaten gevonden.
Het NFI heeft de pantykous bemonsterd onder de plekken waar de gaten zaten en daarvan een mengprofiel verkregen. Het NFI heeft geconstateerd dat het in het mengprofiel aangetroffen celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte en van een onbekend gebleven persoon. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het afgeleide DNA-mengprofiel is ongeveer één op tweehonderdduizend, aldus het NFI
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de lezing van verdachte niet daar waar hij verklaard heeft dat [medeverdachte] de onbekend gebleven persoon is geweest die de panty op het hoofd heeft gedragen en met een voorwerp op [slachtoffer 1] heeft ingeslagen. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat verdachte - om herkenning door het hem bekende slachtoffer [slachtoffer 1] te voorkomen - de persoon met de panty en het langwerpige (slag)voorwerp is geweest. Te meer nu de beschrijving die [slachtoffer 1] en [getuige] gegeven hebben van de dader die geen pantykous op zijn hoofd had, niet overeen komt met de uiterlijke kenmerken van verdachte . Tot slot betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat de verdachte ter terechtzitting zelf heeft verklaard dat [slachtoffer 1] hem, verdachte, kan herkennen aangezien beiden ‘zakenpartners’ zijn. Het feit dat die herkenning niet heeft plaatsgehad (en [slachtoffer 1] wel een beschrijving van zijn niet gemaskerde belager kon geven) ondersteunt het oordeel dat het de verdachte is geweest die zijn gezicht bedekt had.
De rechtbank volgt evenmin de lezing van de verdediging dat de dader met de pantykous deze tussentijds wellicht heeft afgedaan of dat deze gescheurd is, zodat de persoon met de pantykous op het hoofd, zoals beschreven door [slachtoffer 1] en [getuige], [medeverdachte] is. In geen enkele directe verklaring van [slachtoffer 1] zelf is terug te vinden dat hij verklaard heeft dat hij de pantykous heeft gescheurd en ook uit het onderzoek bij het NFI blijkt niet van scheuren in de pantykous. Naar het oordeel van de rechtbank is de pantykous gebruikt om herkenning te voorkomen. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat de dader deze pantykous tussentijds heeft afgetrokken.
Verdachtes ter terechtzitting van 2 juni 2009 meermalen herhaalde verklaring dat hij slechts één minuut in de woning is geweest en niet heeft gezien dat er fors geweld is toegepast op de slachtoffers, strookt niet met de verklaringen van de aangevers. [slachtoffer 2] spreekt over twee mannen die haar man mishandelen en gezamenlijk de woning verlaten. [slachtoffer 1] heeft verklaard door twee mannen mishandeld te zijn, ook hij heeft nergens verklaard dat één van de daders de woning vroegtijdig heeft verlaten.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte
- de bekennende verklaring van verdachte .
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2008 te Utrecht, gedurende de voor nachtrust bestemde tijd (namelijk 05.30 uur) in een woning, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een lederen map met papieren, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken
en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader meermalen met kracht met een langwerpig voorwerp op het hoofd en de rug van die [slachtoffer 1] hebben geslagen en eenmaal met kracht met een langwerpig voorwerp op het
gezicht van [slachtoffer 2] hebben geslagen;
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2008 te [woonplaats] aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten
overstaan van [verbalisant] (politie Utrecht) opzettelijk in strijd met de
waarheid aangifte gedaan van de diefstal van een auto (Ford Escort, kenteken
[kenteken]);
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank zal het onder 1 primair ten laste gelegde verbeterd lezen daar waar verzuimd is in regel 9 van de tenlastelegging “[slachtoffer 2]” in te voegen. De verdediging wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1 primair:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning.
3.
Aangifte doen dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat het niet gepleegd is.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft betoogd dat gelet op het nagenoeg blanco strafblad van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, het advies van de reclassering en het feit dat de verdediging van oordeel is dat er niet meer bewezen kan worden dan een mishandeling dan wel poging zware mishandeling en een valse aangifte, de op te leggen straf niet langer dient te zijn dan de tijd die verdachte reeds nu al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is voorzien van een pantykous, handschoenen en een slagvoorwerp, samen met een vriend, op de vroege ochtend in augustus 2008, de woning van [slachtoffer 1] binnen gegaan. De verdachte heeft het slachtoffer in zijn woning met het slagvoorwerp veelvuldig en dusdanig hard geslagen dat het slachtoffer een paar keer zijn bewustzijn is verloren en tot op heden arbeidsongeschikt is. Ook de echtgenote van [slachtoffer 1] ontkwam niet aan het heftige geweld. Zij is met kracht in het gezicht geslagen. De hierdoor ontstane wond moest gehecht worden.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest.
Een overval in de eigen woning, zijnde de plek waar iemand zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, heeft een grote impact op de bewoners.
Zo was de destijds 18 jarige dochter van de slachtoffers tijdens de overval in de woning. Deze dochter is vrijwel ongekleed de straat opgelopen om hulp te gaan halen. Na de overval op haar ouders was zij dusdanig angstig geworden dat zij niet meer alleen durfde te slapen.
Verdachte heeft hier - ondanks dat hij zelf kinderen heeft - kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan. Toen niet, maar ook nu nog niet, getuige het feit dat hij nog steeds niet of nauwelijks verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen hij zijn slachtoffers heeft aangedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de feiten. Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden is.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding ten bedrage van
€ 66.904,54 wegens materiële en immateriële schade voor feit 1 primair.
De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding ten bedrage van
€ 10.000,- wegens immateriële schade geleden door feit 1 primair.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 188, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1 primair:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning.
3.
Aangifte doen dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat het niet gepleegd is.
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.500,- ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 2.500,-, bij niet betaling te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Dekking, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juni 2009.
Mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.