parketnummers: 16/600475-08 en 16/600065-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 juli 2009
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 en 23 juni 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft niet gelijktijdig, maar in dezelfde periode plaatsgevonden als de behandeling van de zaken tegen zijn medeverdachten [medeverdachte 6], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7]. Verdachte en zijn medeverdachten zullen in het navolgende respectievelijk ‘[verdachte]’, ‘[medeverdachte 6]’, ‘[medeverdachte 1]’, ‘[medeverdachte 3]’, ‘[medeverdachte 4]’, ‘[medeverdachte 5]’ en ‘[medeverdachte 7]’ worden genoemd.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is nader omschreven overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
t.a.v. parketnummer 16/600475-08
1. van 1 januari 2007 tot en met 8 april 2008 in Nederland, Marokko en Spanje heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met handel in en transport van hasj;
2. in oktober 2007 samen met anderen een hasjtransport heeft gedaan in Marokko en Spanje, dan wel samen met anderen [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] heeft uitgelokt in die periode een hasjtransport te doen;
3. in december 2007 samen met anderen een hasjtransport heeft gedaan in Marokko, dan wel samen met anderen [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] heeft uitgelokt in die periode een hasjtransport te doen;
t.a.v. parketnummer 16/600065-08
1. van 7 januari tot en met 12 januari 2008 zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan derden voor de ontvoering van [medeverdachte 6] en [aangever 2] ;
2. samen met anderen op 10 januari 2008 verdovende middelen aanwezig heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
De rechtbank merkt voorafgaand op dat bij het navolgende in de voetnoten wordt verwezen naar paginanummers. Deze pagina 's maken deel uit van in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde ambtenaren opgemaakte, ambtsedige processen-verbaal en daarbij gevoegde bescheiden. Die processen verbaal zijn gebundeld en doorlopend genummerd 1 tot en met 6407. In die processen-verbaal zijn onderzoeksbevindingen gerelateerd en verklaringen van personen die zijn ver- of gehoord.
De rechtbank stelt voorop dat zij, nu het dossier een veelheid aan verklaringen bevat van verdachten die belastend verklaren over medeverdachten en, gelet op hun positie, daar zelf een belang bij kunnen hebben, met behoedzaamheid gebruik maakt van deze verklaringen en slechts voorzover zij op belangrijke punten ondersteund worden door andere wettige bewijsmiddelen in het dossier.
3.1 Ten aanzien van parketnummer 16/600475-08 feit 1 (zaaksdossier T02 (criminele organisatie)
3.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het vervoeren van grote hoeveelheden softdrugs. [verdachte] is betrokken geweest bij het ronselen en faciliteren van chauffeurs en heeft daarbij [medeverdachte 4] bijgestaan. Bij het ter verantwoording roepen van anderen heeft hij dezelfde positie ingenomen. Daarnaast is hij betrokken geweest bij het aankopen van een camper.
3.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte] een minimale rol heeft gespeeld in de criminele organisatie. Deze rol kan het beste gekwalificeerd worden als de rol van onderknuppel. [verdachte] heeft vooral opdrachten uitgevoerd, zoals het ophalen van twee Franse mannen ten tijde van de ontvoering van [medeverdachte 6], het verrichten van moneytransfers en meegaan om een camper op te halen. De aanwezigheid en houding van [verdachte] ten tijde van de ontvoering van [medeverdachte 6] laten geen grote betrokkenheid van hem zien bij de verdwenen partij hasj.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het geheel van de door diverse verdachten en getuigen in dit dossier afgelegde verklaringen alsmede overgelegde geschriften komt het beeld naar voren van een criminele organisatie die zich bezig houdt met het organiseren van transporten van hasj vanuit Marokko naar Spanje en vanaf daar naar Nederland. Voor de organisatie van de transporten werden diverse werkzaamheden verricht door verschillende personen binnen de criminele organisatie, die zich ten opzichte van elkaar in een bepaalde samenwerkingsstructuur en hiërarchie bevonden. De voertuigen waarmee de transporten moesten worden uitgevoerd (voornamelijk campers), werden door leden van de organisatie in Nederland gekocht en op naam gesteld van de chauffeurs die geronseld werden om tegen betaling de campers over te brengen naar Marokko en daarna van Marokko naar Spanje. Vanuit Nederland werden de campers op kosten van de organisatie naar Marokko gereden, waar ze speciaal werden geprepareerd en enige tijd bleven staan om door andere leden van de criminele organisatie volgeladen te worden met hasj. Ondertussen verbleven de chauffeurs van de campers in Marokko op kosten van de organisatie. Vervolgens moesten de chauffeurs met de volgeladen campers naar de veerboot van Marokko naar Spanje rijden en daar de overtocht maken. De douane werd door leden van de criminele organisatie omgekocht, zodat de campers met verdovende middelen ongehinderd het land konden verlaten. In Malaga werden de campers opgewacht en overgenomen door andere leden van de criminele organisatie. De chauffeurs van de campers verbleven in hotels in Spanje totdat de campers waren uitgeladen en teruggebracht konden worden naar Marokko voor een volgend transport. De verdovende middelen werden in Spanje tijdelijk opgeslagen om vervolgens overgeladen te worden in vrachtwagens die de verdovende middelen naar Nederland zouden brengen. Daar aangekomen werden de verdovende middelen verdeeld voor de verkoop in Nederland of voor verdere smokkel naar Engeland en/of Scandinavië.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan deze organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, bestaande uit – kort gezegd – het vervoeren van grote hoeveelheden hasj en het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van die hoeveelheden hasj. Uit de hierna te noemen bewijsmiddelen blijkt de (werkwijze van de) organisatie en de rol van [verdachte] binnen die organisatie.
- [medeverdachte 4] werkte in Nederland voor [betrokkene 1], die in Malaga woont. [betrokkene 1] deed de hasjtransporten van Marokko naar Malaga. De campers waarmee de hasj werd vervoerd, werden in Marokko speciaal geprepareerd om grote hoeveelheden te kunnen verbergen. De douane aan zowel de Marokkaanse als Spaanse kant werd omgekocht om de transporten te laten passeren. De Hollanders, waaronder [medeverdachte 4], deden de transporten van Malaga naar Nederland. [medeverdachte 4] regelde de zaken voor [betrokkene 1] in het Amersfoortse en het Utrechtse. Hij knapte de vuile zaken op als er dingen fout waren gegaan. [medeverdachte 4] bezocht dan die mensen. De hasj werd van Malaga naar Nederland vervoerd met vrachtauto’s van Nederlandse bedrijven die op Spanje reden. De drugs werden in de buurt van Amersfoort uitgeladen. [medeverdachte 4] regelde dit vervoer. De hasj ging naar Scandinavië en Engeland en de goede kwaliteit hasj bleef in Nederland.
- [verdachte] was in het gezelschap van [medeverdachte 4] toen laatstgenoemde op 13 augustus 2007 een camper ([kenteken]) heeft gekocht en betaald , waarmee hasj vervoerd zou worden van Marokko naar Spanje .
- [verdachte] heeft tezamen met [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] gevraagd om de camper op zijn naam te zetten en deze naar Marokko te brengen. [medeverdachte 4] heeft daartoe de verzekeringspapieren aan [medeverdachte 3] gegeven en € 1.300,- voor onkosten. [medeverdachte 3] heeft de camper op zijn naam gezet en deze vervolgens in augustus 2007 naar Marokko gereden. In Marokko werd de camper overgenomen door [betrokkene 1].
- In september 2007 heeft [verdachte], samen met [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] opgehaald van het vliegveld in Düsseldorf. [medeverdachte 4] is toen boos geworden op [medeverdachte 3] en heeft [medeverdachte 3] gezegd dat hij de camper in Marokko moest ophalen. [medeverdachte 4] is enkele dagen later met [medeverdachte 3] per vliegtuig naar Marokko gereisd.
- [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 6] op haar verzoek in contact gebracht met [betrokkene 1] opdat zij hasjtransporten zou rijden van Marokko naar Spanje. [medeverdachte 1] heeft [betrokkene 1] in oktober 2007 in Malaga gesproken.
- [G] is door [medeverdachte 6] gevraagd om eveneens hasj te halen uit Marokko. In dat verband is hij met [medeverdachte 1] naar het postkantoor gegaan om een Fiat busje op zijn naam te laten zetten. In september 2007 is [G] samen met [medeverdachte 6] met dat busje naar Marokko gereden. [medeverdachte 6] had tijdens die reis nagenoeg dagelijks contact met [medeverdachte 1], onder andere over de vraag wanneer het busje geladen zou worden.
- [medeverdachte 1] heeft meermalen geld overgemaakt naar [medeverdachte 6] en [G], toen zij in Marokko waren. Dat geld was afkomstig van [betrokkene 1]. [medeverdachte 4] heeft in Marokko aan [medeverdachte 6] en [G] een geldbedrag gegeven om onkosten te dekken.
- [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] hebben in oktober 2007 de camper met kenteken [kenteken], die geladen was met een grote hoeveelheid hasj, overgebracht van Marokko naar Spanje. [medeverdachte 4] heeft de camper in de buurt van Malaga overgenomen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3]. De camper was van [betrokkene 1]. [medeverdachte 3] wachtte in een hotel in Malaga totdat hij naar Marokko zou gaan om weer een transport te rijden.
- [verdachte] heeft op 9 oktober 2007 € 2.000,- overgemaakt naar [medeverdachte 6], die zich toen in Marokko bevond. [verdachte] heeft op 15 oktober 2007 € 2.000,- overgemaakt naar [G], die zich toen eveneens in Marokko bevond.
- [betrokkene 2] is door [verdachte] gevraagd om een busje op zijn naam te zetten en deze naar Marokko te brengen. Hij kreeg van [verdachte] de navigatie om naar Marokko te komen. Onderweg naar Marokko, heeft [betrokkene 2] in Malaga van [medeverdachte 4] geld ontvangen voor de boot naar Marokko. In Marokko heeft [medeverdachte 4] [betrokkene 2] gevraagd om het busje met het spul, waarmee hasj werd bedoeld, terug te rijden. Toen [betrokkene 2] weigerde om het busje terug te rijden, heeft [medeverdachte 4] hem bedreigd. Als [betrokkene 2] geld nodig had, belde hij met [verdachte] en die moest dan eerst [medeverdachte 4] bellen.
- [betrokkene 2] is, toen hij in Marokko was, gebeld door [medeverdachte 1], die zei dat hij belazerd was door [medeverdachte 4] en nog iemand anders en dat hij de hasj in het busje, dat [betrokkene 2] zou rijden, wilde terugpakken. [medeverdachte 6] probeerde [betrokkene 2] en [medeverdachte 3] in Marokko over te halen om het busje en de camper, gevuld met drugs, te rijden. Onderweg zou [medeverdachte 6], voordat de bus en camper de grens over zouden gaan, iets in scène zetten zodat de camper en de bus zouden verdwijnen.
- [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] hebben in december 2007 de camper, die op naam stond van [medeverdachte 3] en die wederom geladen was met een grote hoeveelheid hasj, vanaf Rabat gereden naar Tanger met de bestemming Malaga. In Tanger kregen ze een seintje van [medeverdachte 4] dat ze door konden rijden naar de douane. Op de route naar de douane, is de camper met inhoud verdwenen.
- Na de verdwijning van deze partij hasj, hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] met [naam 1], de ex-vrouw van [medeverdachte 3], gebeld en haar gezegd dat ze moest zeggen waar [medeverdachte 3] was en dat het anders slecht zou aflopen met hen.
3.2 Ten aanzien van parketnummer 16/600475-08 feit 2 (zaaksdossier T03 transport oktober 2007)
3.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft aangevoerd dat uit diverse verklaringen, met name die van [medeverdachte 4], [G], [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] zelf, naar voren komt dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] in oktober 2007 een hasjtransport hebben verricht en dat zij daarvoor werden geworven en een beloning en onkostenvergoeding ontvingen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [verdachte].
3.2.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de activiteiten van [verdachte] met betrekking tot dit transport die bestonden uit het benaderen van [medeverdachte 3] en het verrichten van moneytransfers van zeer geringe betekenis zijn geweest voor het geheel.
3.2.3 Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevindt zich een verklaring afgelegd door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij niet meer precies weet wanneer hij naar Malaga is gegaan om [betrokkene 1], Rb) in Spanje te bezoeken, maar dat het in elk geval na de Ramadan was. Hij heeft daar met [betrokkene 1] gesproken over [medeverdachte 6], Rb). [betrokkene 1] heeft hem daar verteld dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3], Rb) een transport hadden gedaan en dat het daarbij ging om hasj. Die camper was van [betrokkene 1]. Hij heeft in Malaga de camper gezien, die [medeverdachte 3] gereden had. [medeverdachte 6] heeft hij niet gezien, omdat zij al weer terug was naar Marokko. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] heeft gehoord dat een camper die met een lading hasj binnenkomt vanaf de haven gevolgd wordt door twee auto’s en dat de camper daarna wordt overgenomen. [medeverdachte 3] heeft hem in Malaga verteld dat hij vanuit Marokko naar Spanje was gereden met [medeverdachte 6] en dat het een transport was geweest met de camper waarbij 1700 kg hasj vervoerd was. [medeverdachte 3] vertelde hem dat ze in Casablanca of Rabat de camper hadden gekregen en dat ze, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6], hiermee naar Tanger zijn gereden. Vanuit Tanger waren ze met de boot naar Algacira in Spanje gevaren. Vandaar zijn ze richting Malaga gereden, waar ze op een parkeerplaats moesten stoppen en waar [medeverdachte 4], Rb.) de camper heeft overgenomen. Het hele interieur van de camper was in Marokko verwijderd, de hasj werd er in gebracht en het interieur werd dan weer ingebouwd.
[medeverdachte 1] verklaring wordt ondersteund door de gegevens van de douane, die door de verbindingsofficier bij de Nederlandse ambassade in Rabat werden doorgegeven. Uit deze gegevens blijkt dat [medeverdachte 6] 6 bewegingen over de grens heeft gemaakt in 2007. Zij is op 14 september 2007 Marokko ingereisd via de haven van Tanger en zij is op 14 oktober 2007 via dezelfde plek uitgereisd. Daarnaast heeft zij een aantal vliegbewegingen gemaakt: op 15 oktober 2007 is ze via vliegveld Mohammed V Marokko ingekomen en op 19 oktober 2007 weer uitgereisd via vliegveld Nouasser. Uit deze gegevens komt voor wat betreft de grensbewegingen van [medeverdachte 6] in 2007 slechts één uitreisbeweging via de haven van Tanger naar voren: op 14 oktober 2007 te 16.12 uur. Voorts blijkt uit deze gegevens dat ook [medeverdachte 3] 6 bewegingen over de grens heeft gemaakt in 2007. Hij is onder andere op 17 augustus 2007 Marokko ingereisd via de grens van Bab Sebta en hij is op 14 oktober 2007 via de haven van Tanger uitgereisd. Deze data komen overeen met de gegevens die de douane aan de verbindingsofficier bij de Nederlandse ambassade in Rabat over het voertuig met het kenteken [kenteken] heeft verstrekt. Dit voertuig is op 17 augustus 2007 geïntroduceerd in Marokko door [medeverdachte 3] en werd op 14 oktober 2007 te 16.12 uur via de haven van Tanger door dezelfde persoon weer geëxporteerd. Het voertuig met het kenteken [kenteken] staat in Nederland geregistreerd als Fiat 290, een camper.
De rechtbank concludeert op basis hiervan dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] op dezelfde boot van Marokko naar Spanje zijn gereisd op 14 oktober 2007 en dat [medeverdachte 3] zich op die boot bevond met de camper met het kenteken [kenteken]. De rechtbank concludeert voorts dat de gegevens van de verbindingsofficier in overeenstemming zijn met de inhoud van de verklaring, zoals afgelegd door [medeverdachte 1]. Hieruit blijkt immers dat de camper van [medeverdachte 3] al enige tijd (vanaf 17 augustus 2007) in Marokko verbleef, voordat de camper werd uitgevoerd naar Spanje. Volgens de verklaring van [medeverdachte 1] was enige tijd nodig om de camper om te bouwen teneinde de drugs daarin te verbergen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat [medeverdachte 1] niet de enige is die heeft verklaard dat er in oktober 2007 een grote hoeveelheid hasj is vervoerd door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6]. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat de betreffende camper is aangekocht om daarmee hasj te vervoeren van Marokko naar Spanje. Getuige [betrokkene 3], destijds een vriend van [medeverdachte 3], heeft verklaard dat [medeverdachte 3] hem heeft verteld dat hij diep in de schulden zat en dat hij op verzoek van anderen een camper op zijn naam zou zetten en daarmee een grote hoeveelheid hasj uit Marokko zou halen. Hij zou daar € 20.000,- mee verdienen. Medeverdachte [betrokkene 2] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 3] in december 2007, toen hij hem vroeg waarom men de inhoud van de camper wilde stelen [betreft feit 3, T04, Rb], zei dat de vorige keer dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] hadden gereden, zij hiervoor niets of heel weinig hadden gekregen. Zijn verklaring ondersteunt het bewijs dat er al voor december 2007 een hasjtransport door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] is gedaan.
In het dossier bevindt zich voorts een verklaring van [X] met betrekking tot de verkoop van deze camper, die hij na de zomervakantie van 2007 via Marktplaats te koop had aangeboden. De camper had een dubbele bodem van ongeveer 30 cm hoogte en een grote laadruimte aan de achterzijde. [X] heeft verklaard dat hij gebeld werd door iemand uit Marokko, die een vriend van hem in Nederland zou sturen om de camper op te halen. Deze vriend was een blanke, kale man tussen de 180 en 185 cm lang en hij werd vergezeld door een Chinese man van tussen de 160 en 170 cm lang. Geconfronteerd met foto’s van [verdachte] en [medeverdachte 4] heeft [X] [verdachte] voor 100% als de Chinese man herkend en [medeverdachte 4] als de blanke kale man, terwijl hij daarbij heeft opgemerkt dat hij dit niet met 100% zekerheid durft te zeggen omdat de man toen een iets smaller gezicht had. [X] heeft aan hen de camper verkocht voor € 25.000,-- dat hij in contanten ontving. Omdat het overschrijven van de camper op naam van de Chinees in eerste instantie niet lukte, is de camper een paar dagen later overgeschreven op naam van de kale man. Over de verkoop heeft [X] opgemerkt dat de deal wel erg gemakkelijk ging, omdat de mannen alleen maar een rondje om de auto liepen.
Over de camper die op 14 augustus 2007 op [medeverdachte 3] naam is gezet, heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij deze camper van twee jongens op zijn naam moest zetten. Een van deze jongens was een Chinees die [verdachte] heet en in [woonplaats] woonde, in een flat vlakbij [medeverdachte 3] woning. Deze [verdachte] had hem voorgesteld dat hij € 2.000,-- zou krijgen als hij de camper naar Marokko zou rijden. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij de camper in de maand oktober 2007 naar Marokko heeft gebracht. [verdachte] is door [medeverdachte 3] herkend als deze Chinees. De tweede jongen was [medeverdachte 4] die ook wel “[Y]” wordt genoemd. Deze [medeverdachte 4] woont in [woonplaats] en is een vriend van de Chinees. Van hem kreeg hij € 1.300,-- contant voor de onkosten onderweg naar Marokko. De verzekeringspapieren van de camper ontving hij van [medeverdachte 4]. Geconfronteerd met getoonde foto’s van [verdachte] en [medeverdachte 4] herkent [medeverdachte 3] deze personen als de Chinees [verdachte] en de kale [medeverdachte 4]. Op 15 augustus 2007 is [medeverdachte 3] vertrokken en op 17 augustus 2007 arriveerde hij in Marokko. Voor wat betreft de door [medeverdachte 3] genoemde reisbeweging en datum komt zijn verklaring overeen met de douanegegevens, zoals aangeleverd door de verbindingsofficier in Rabat. De verklaring van [betrokkene 3] bevestigt dat [medeverdachte 3] door de Chinees is benaderd een busje op zijn naam te zetten en daarmee naar Marokko te rijden tegen een aanzienlijke vergoeding om hasj uit Marokko te halen.
Uit het dossier blijkt voorts nog dat [verdachte] op 9 oktober 2007 een moneytransfer heeft gedaan van € 2.000,-- naar [medeverdachte 6].
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de rol die [verdachte] gespeeld heeft te kwalificeren is als uitlokker van het transport. [verdachte] is niet alleen betrokken geweest bij de aanschaf van de camper waarmee het hasjtransport in oktober 2007 heeft plaatsgevonden, maar hij heeft zich ook bezig gehouden met het ronselen van de chauffeur [medeverdachte 3]. Hij heeft die chauffeur daarbij een financiële vergoeding in het vooruitzicht gesteld en ook een geldbedrag overgemaakt voor de reis- en verblijfkosten van deze chauffeurs.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 3.6. aangegeven.
3.3 Ten aanzien van parketnummer 16/600475-08 feit 3 (zaaksdossier T04 transport december 2007)
3.3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bevindingen van de politie, de informatie van de Marokkaanse autoriteiten, de verklaringen van diverse verdachten en de zaaksdossiers in onderling verband bezien.
3.3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte] een minimale rol heeft gespeeld in het geheel en dat uit zijn houding en werkwijze is af te leiden dat hij de rol van onderknuppel had die slechts opdrachten uitvoerde.
3.3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is (op grond van de verklaringen van [medeverdachte 6], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]) van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] samen met anderen in december 2007 een grote hoeveelheid hasj hebben vervoerd in Marokko. De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om [verdachte] als medepleger of uitlokker van dit transport aan te merken. Weliswaar was [verdachte] betrokken bij de aanschaf van de camper -zoals onder 3.2.3. is gebleken- waarmee een eerder hasjtransport in oktober 2007 heeft plaatsgevonden en waarmee ook dit transport heeft plaatsgehad, maar de rechtbank kan daaruit niet afleiden dat het opzet van [verdachte] daarmee ook gericht was op de uitvoering van het hasjtransport in december 2007. Niet gebleken is namelijk dat [verdachte] contacten onderhield met de chauffeurs tijdens de uitvoering van dit transport in december 2007, dat hij hen voorzag van financiële middelen gedurende dit transport of op andere wijze met hen samenwerkte om het transport uit te voeren, dan wel andere handelingen heeft verricht om dit transport uit te lokken. De aanwezigheid van [verdachte] bij het aanschaffen van de camper in juli 2007, acht de rechtbank dan ook onvoldoende voor een bewezenverklaring van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank [verdachte] van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
3.4 Ten aanzien van parketnummer 16/600065-08 feit 1 (zaaksdossier T01 de ontvoering)
3.4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] opzettelijk zijn woning ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van de ontvoering en baseert zich daarbij op het volgende. Uit het dossier blijkt dat [verdachte] op de hoogte was van de hasjtransporten van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] en uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat [verdachte] haar telefonisch heeft bedreigd naar aanleiding van het verdwenen hasjtransport, die de aanleiding werd voor de ontvoering. Bovendien is op de slaapkamer van [verdachte] een geheugenkaart van een TomTom navigatiesysteem aangetroffen met het adres van [naam 1]. Ook uit de manier waarop [verdachte] is omgegaan met de aanwezigheid van meerdere onbekende mensen in zijn woning leidt de officier van justitie af dat hij op de hoogte was van het feit dat er in zijn woning een ontvoering plaatsvond.
3.4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] opzettelijk zijn woning ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van de ontvoering van [medeverdachte 6] en [aangever 2]. De inhoud van de telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 7] ten tijde van de ontvoering zijn niet bekend en daarom kan daaruit niet worden afgeleid dat [verdachte] op de hoogte was van de ontvoering. Uit een sms-bericht van [medeverdachte 7] op 7 januari 2008 te 23.31 uur waarin staat dat [verdachte] het nog wel hoort en dat hij zich niet zo druk moet maken, kan juist worden afgeleid dat [verdachte] niet wist wat er in zijn huis gebeurde.
3.4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden afgeleid. Op 6 en 7 januari 2008 is [G] opgezocht door 3 mannen die in contact wilden komen met [medeverdachte 6]; zij wilden dat [medeverdachte 6] haar woning zou verlaten en naar een plaats zou komen, waar zij haar konden spreken. [G] heeft [medeverdachte 6] op 7 januari 2008 benaderd met de vraag of zij zijn kleding, die nog in haar bezit was, wilde brengen naar het adres van zijn vriend [Z] in [woonplaats] aan de [adres]. [G] heeft [medeverdachte 6] niet verteld over de 3 mannen die haar wilden spreken.
Toen [medeverdachte 6] samen met [aangever 2] bij de woning van [Z] aankwam, opende [G] de deur, nam haar koffer mee naar boven, terwijl [medeverdachte 6] in de deuropening van de flathal bleef wachten op een dvd-speler die zij van [G] zou krijgen. De 3 mannen –twee Hollanders en een Marokkaan- kwamen naar beneden en één van hen, een lange Hollandse man , tilde haar op en droeg haar de woning in. De mannen riepen :”Meekomen jij!” [aangever 2] werd ook gegrepen en moest mee de woning in. [medeverdachte 6] en [aangever 2] werden in de woonkamer op de bank gesmeten en [medeverdachte 6] kreeg een stomp in haar gezicht. [aangever 2] hoorde een klap. Ze moest haar autosleutels afgeven en door één van de twee Hollanders, een kale man, werd tegen hen gezegd:” Je laatste uur heeft geslagen”, “Jullie komen hier niet levend weg, jij niet en jij niet, want jullie hebben onze gezichten gezien en we kunnen jullie niet meer laten gaan”.
[medeverdachte 6] werd gefouilleerd door de twee Hollanders en daarbij werd haar telefoon afgenomen. Niet lang daarna dwong de kale man hen in een auto te gaan zitten en zo vervoerden de 3 mannen [medeverdachte 6] en [aangever 2] naar de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Daar aangekomen werden ze gedwongen via de trap naar een woning op de vijfde etage te lopen. In die woning werd tegen [medeverdachte 6] gezegd dat zij alles kapot gemaakt heeft en zij werd meermalen bedreigd door die mannen; zij maakten met hun hand snijgebaren langs hun keel of zetten een vinger tegen hun voorhoofd en zeiden tegen [medeverdachte 6] en [aangever 2]: “Als er eentje wegloopt, dan betaalt de ander.
Later op de avond kwam er nog een Chinese man de kamer binnen. Nadien kwamen er twee Franstalige mannen in de woning aan de [adres]. Eén van hen deed [medeverdachte 6] handboeien om. Zij werd vervolgens geslagen en er werd een mes tegen haar vinger gehouden, waarbij hard geroepen werd “coupe la main”.
Op 9 januari 2008 namen de Franstalige mannen [medeverdachte 6] mee naar Parijs. [aangever 2] keerde die avond naar zijn eigen huis terug. Hij was zo bang door de bedreigingen die door de mannen richting hem en zijn gezin zijn geuit, dat hij geen aangifte wilde doen.
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden die de rechtbank heeft afgeleid uit de aangifte van [medeverdachte 6], die op essentiële punten word ondersteund door de verklaringen van [G] en [aangever 2], is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 6] en [aangever 2] in de periode van 7 januari 2008 t/m 9 januari 2008 opzettelijk wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd en beroofd gehouden.
Omtrent de vraag of [verdachte] opzettelijk een plaats heeft verschaft ten behoeve van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring is vereist dat niet alleen bewezen wordt dat [verdachte] opzet gericht was op de terbeschikkingstelling van zijn woning aan de [adres] (“het verschaffen van een plaats”), doch tevens dat [verdachte] opzet gericht was op de vrijheidsberoving.
[verdachte] heeft weliswaar verklaard dat hij niet wist dat er een ontvoering plaatsvond in zijn woning en dat hij voordat hij op vakantie ging zijn sleutels had uitgeleend om zijn woning te laten schoonmaken, maar de rechtbank acht dit niet aannemelijk. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Zoals hiervoor onder 3.1.3 overwogen maakte [verdachte] deel uit van de criminele organisatie, was hij regelmatig in het gezelschap van [medeverdachte 4] te vinden en was hij -zoals blijkt uit de verklaring van [naam 1]- op zoek naar [medeverdachte 3], één van de chauffeurs van het verdwenen hasjtransport (T04). [verdachte] heeft toestemming gegeven aan [medeverdachte 7] om de sleutels van zijn woning aan [medeverdachte 4] te geven. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij toen hij na zijn vakantie thuiskwam, in zijn woning een vrouw heeft gezien met een aantal andere mensen, dat hij hoopte dat ze allemaal uit zijn huis zouden opkankeren, dat hij nergens mee te maken wilde hebben en dat hij naar bed is gegaan. [S] heeft verklaard dat zij op 9 januari 2008 haar Chinese buurjongen op de trap tegenkwam met een vriend van hem en dat zij ook een vrouw de trap af zag komen. [S] heeft voorts verklaard dat de vrouw een aparte blik in haar ogen had alsof ze er niet bij was en dat zij, [S], het gevoel kreeg alsof de vrouw ontvoerd was. Volgens [S] zei de Marokkaanse man tegen de vrouw dat ze door moest lopen en de Marokkaanse man hield zijn armen gespreid om haar af te schermen.
Deze elementen in onderling verband beschouwd, brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat [verdachte] in ieder geval bij thuiskomst in zijn woning zich ervan bewust is geweest dat er in zijn woning een ontvoering plaatsvond. Aangezien een toevallige voorbijganger al opmerkte dat er wellicht sprake is van een ontvoering moet dit zeker voor [verdachte] kenbaar zijn geweest. Dit geldt temeer nu hij kennelijk op de hoogte was van het verdwenen hasjtransport en hij [medeverdachte 6] moet hebben gekend gezien zijn rol binnen de criminele organisatie. De rechtbank overweegt dat het verschaffen van een plaats niet slechts betrekking heeft op het moment dat de sleutels van deze plaats overhandigd worden en de toegang tot deze plaats wordt ontsloten, maar dat het verschaffen van een plaats een voortdurende handeling betreft. Dit oordeel brengt met zich dat [verdachte] toen hij thuiskwam en mogelijk eerst toen op de hoogte werd gesteld van wat zich in zijn woning afspeelde een actieve rol heeft gespeeld bij deze ontvoering door zich daarvan niet te distantiëren of de ontvoerders uit zijn woning te zetten.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte] het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hierna onder 3.6. aangegeven.
3.5 Ten aanzien van parketnummer 16/600065-08 feit 2: aanwezigheid drugs
3.5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] verdovende middelen aanwezig heeft gehad, nu deze door het NFI zijn geanalyseerd blijkens een proces-verbaal van politie uit het onderzoek Renault en een deskundigenrapport van het NFI dat de officier van justitie bij het requisitoir heeft overgelegd.
3.5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] op 10 januari 2008 heeft de politie onder meer het volgende aangetroffen: een potje Temazep, een zakje met ronde pillen, een seal met wit poeder, diverse plastic zakjes met pillen en buisjes heldere vloeistof. De pillen, poeder en vloeistoffen zijn door de afdeling Forensische Opsporing van de politie globaal onderzocht en daaruit bleek dat alle voorwerpen cocaïne, amfetamine of XTC betrof, met uitzondering van de inhoud van 39 gram witte poeder verpakt in een plastic zakje. Uit de NFI-rapportage met betrekking tot deze inbeslaggenomen goederen blijkt dat de testresultaten het volgende hebben opgeleverd: het poeder in 34 papieren wikkels met een totaalgewicht van 18,36 gram is positief getest op cocaïne en 67 pillen zijn positief getest op XTC. Op grond hiervan komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde zoals hierna onder 3.6 aangegeven.
3.6 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
parketnummer 16/600475-08
1.
omstreeks 01 januari 2007 tot en met 08 april 2008 in Nederland en in Marokko en in Spanje heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, zijnde handelen in strijd met in artikel 11, tweede en/of vierde lid van de Opiumwet, in verband met artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
- het opzettelijk vervoeren van grote hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet; en/of
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote
hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet.
2. Subsidiair
[medeverdachte 6] en [medeverdachte 3], in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31
oktober 2007 te Marokko en Spanje met elkaar opzettelijk hebben vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 1700 kilogram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst II,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in of omstreeks 1 augustus 2007 tot en met 31 oktober 2007 te Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt, door het verschaffen van gelegenheid of middelen door:
- het aan genoemd(e) perso(o)n(en) in het vooruitzicht stellen van een
financiële vergoeding voor het feit en,
- het verschaffen van één vervoermiddel, en
- het betalen van reis- en verblijfkosten van genoemde personen.
parketnummer 16/600065-08
1.
drie personen (hierna: de ontvoerders) in de periode van 07 januari 2008 tot en met 09 januari 2008 te [woonplaats], gemeente [woonplaats] en Utrecht,
opzettelijk [medeverdachte 6] en [aangever 2] wederrechtelijk van de vrijheid
hebben beroofd en beroofd gehouden, immers hebben die personen opzettelijk wederrechtelijk
die [medeverdachte 6] en die [aangever 2] vastgepakt en een woning [adres] te [woonplaats]) ingedragen en/of ingetrokken,
en
(op dwingende toon) tegen die [medeverdachte 6] gezegd:"meekomen jij"
en
die [medeverdachte 6] op de bank gesmeten en op het gezicht gestompt,
en
die [medeverdachte 6] gefouilleerd en haar telefoon afgepakt,
en
tegen die [medeverdachte 6] en die [aangever 2] gezegd: "je laatste uur heeft
geslagen" en/of "jullie komen hier niet levend weg, jij niet en jij niet, want
jullie hebben onze gezichten gezien en we kunnen jullie niet meer laten gaan",
vervolgens die [medeverdachte 6] en die [aangever 2] vervoerd naar een andere
woning (te weten de [adres] te Utrecht),
en
vervolgens aldaar die [medeverdachte 6] en die [aangever 2] telkens in de gaten gehouden,
en
op dreigende toon tegen die die [medeverdachte 6] en die [aangever 2] gezegd: "als er eentje wegloopt, dan betaalt de ander"
en
die [medeverdachte 6] en die [aangever 2] meermalen bedreigd door snijgebaren langs de keel- en schietgebaren tegen het hoofd te maken,
en
die [medeverdachte 6] handboeien omgedaan en in het gezicht gestompt en een mes tegen haar vinger gehouden en gedreigd haar hand eraf te snijden,
telkens die [medeverdachte 6] en die [aangever 2] belemmerd om te gaan en te staan waar hij/zij dat wilde(n);
tot het plegen van voormelde wederrechtelijke vrijheidsberovingen hij in de periode van 07 januari 2008 tot en met 09 januari 2008 te Utrecht opzettelijk een plaats heeft verschaft
aan de ontvoerders toegang tot zijn woning ([adres] te Utrecht) te verschaffen.
hij op 10 januari 2008 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 67 zogeheten xtc-pillen, van een materiaal bevattende MDMA,
en
18,36 gram van een materiaal bevattende cocaine,
zijnde MDMA en cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
t.a.v. parketnummer 16/600475-08
1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet;
2. Medeplegen van uitlokking van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
t.a.v. parketnummer 16/600065-08
1. Het opzettelijk een plaats verschaffen aan hen die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een op te leggen vrijheidsstraf te beperken tot de duur van het voorarrest, en eventueel daarnaast een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf en/of een werkstraf op te leggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de [verdachte].
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de door de officier van justitie gevorderde straf betrekking had op meer feiten dan het aantal dat de rechtbank bewezen heeft verklaard, deze strafeis recht doet aan de bewezenverklaarde feiten.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het mogelijk maken van het vervoeren van een grote hoeveelheid hasj en deelgenomen aan een criminele organisatie die dit ook als oogmerk had.
Hasj is een stof, die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van hasj aan banden is gelegd. Door de handelwijze van [verdachte] wordt dit restrictieve beleid doorkruist. De rechtbank heeft bij de zwaarte van de straf enerzijds rekening gehouden met de ondergeschikte positie die [verdachte] binnen de criminele organisatie innam, maar anderzijds ook met het feit dat hij bij de uitoefening van de werkzaamheden binnen de organisatie gebruik maakte van middelen om deelnemers van de criminele organisatie en hun familieleden onder druk te zetten en zodoende ook zijn medewerking verleende bij de ontvoering van [medeverdachte 6] en [aangever 2]. Het meest vergaande drukmiddel, waarvan bewezen is dat [verdachte] zijn medewerking daaraan heeft verleend, is de ontvoering van [medeverdachte 6] en [aangever 2]. De psychische gevolgen daarvan voor de slachtoffers zijn ernstig en de rechtbank laat dit zwaar meewegen bij de duur van de door haar op te leggen straf. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat [verdachte] een blanco strafblad heeft. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van voormelde duur passend en geboden is.
5.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door [verdachte] bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit: het voorhanden hebben van munitie categorie III (10 losse stuks van kaliber 9 mm) op 10 januari 2008 te Utrecht.
De benadeelde partij [medeverdachte 6] vordert een schadevergoeding van € 510,-- bij wijze van voorschot op de immateriële schade die zij heeft geleden ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 16/600475-08.
De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 47, 57, 282 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
-spreekt [verdachte] vrij van het bij parketnummer 16/600475-08 onder 2. primair en onder 3. primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.6 is omschreven;
- spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
t.a.v. parketnummer 16/600475-08
feit 1: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet;
feit 2 subsidiair: Medeplegen van uitlokking van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
t.a.v. parketnummer 16/600065-08
feit 1: Het opzettelijk een plaats verschaffen aan hen die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafoplegging
- veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partij:
- verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. J.F. Dekking en mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 juli 2009. De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.