ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ2161

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711048-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontvoeringszaak na onvoldoende bewijs van betrokkenheid verdachte

In de zaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van ontvoering van mevrouw [aangever 1] en de heer [aangever 2] in de periode van 7 januari 2008 tot en met 9 januari 2008, heeft de rechtbank op 9 juli 2009 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat [verdachte] betrokken was bij de ontvoering. De feiten wezen uit dat [aangever 1] en [aangever 2] op 7 januari 2008 door drie mannen, waaronder een Marokkaan, wederrechtelijk van hun vrijheid waren beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identificatie van [verdachte] door [aangever 1] tijdens een fotoconfrontatie niet betrouwbaar was, mede door het gebruik van een geleende bril en mogelijke beïnvloeding door de verbalisant. Bovendien was er geen concrete beschrijving van [verdachte] door [aangever 1] en ontbrak het aan bewijs dat hij daadwerkelijk één van de ontvoerders was.

De rechtbank heeft ook de telecominformatie bekeken, waaruit bleek dat [verdachte] in de buurt van de ontvoerders was, maar dit was niet voldoende om zijn betrokkenheid bij de ontvoering te bewijzen. De verdediging heeft betoogd dat de herkenning van [verdachte] door [aangever 1] niet deugdelijk was en dat er geen bewijs was dat hij de derde ontvoerder was. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [aangever 1], tot schadevergoeding van € 510,-- niet-ontvankelijk verklaard, omdat [verdachte] werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711048-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonadres], [woonplaats],
raadsman mr. L. de Léon, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18, 23 en 25 juni 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft niet gelijktijdig, maar in dezelfde periode plaatsgevonden als de behandeling van de zaken tegen zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. Verdachte en zijn medeverdachten zullen in het navolgende respectievelijk ‘[verdachte]’, ‘[medeverdachte 1]’, ‘[medeverdachte 2]’, ‘[medeverdachte 3]’, ‘[medeverdachte 4]’, ‘[medeverdachte 5]’ en ‘[medeverdachte 6]’ worden genoemd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
in de periode van 7 januari 2007 tot en met 12 januari 2007 samen met anderen mevrouw [aangever 1] en de heer [aangever 2] heeft ontvoerd
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen [aangever 1] en [aangever 2] heeft ontvoerd en baseert zich daarbij op de herkenning van [verdachte] door [aangever 1] bij de fotoconfrontatie en ter terechtzitting. Daarnaast blijkt uit de telecom-informatie dat [verdachte] veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] in de periode rond en voorafgaand aan de ontvoering. Bovendien is gebleken dat zijn telefoon tijdens de ontmoeting bij de [x], de ontvoering op de [adres] in [plaats] en de ontvoering op de [adres] in [plaats] steeds de bij deze locaties behorende zendmasten heeft aangestraald. De telefoon maakte niet alleen gebruik van de betreffende zendmast, maar ook van de betreffende sector van de zendmast die paste bij de locaties van de [x], [adres] en [adres]. [verdachte] betrokkenheid bij de ontvoering staat daarmee vast, aldus de officier van justitie.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman wijst erop dat de herkenning van [verdachte] door [aangever 1] bij de fotoconfrontatie niet deugdelijk is uitgevoerd. Deze confrontatie heeft namelijk niet met [aangever 1] eigen bril, maar met een geleende bril van afwijkende sterkte plaatsgevonden, waardoor zij minder scherp zag tijdens de fotoconfrontatie.
Bovendien is zij gedurende de fotoconfrontatie beïnvloed door sturende opmerkingen van verbalisant [verbalisant 1] die [aangever 1] voorafgaand aan de confrontatie heeft medegedeeld dat ze de derde ontvoerder te pakken hadden en die [aangever 1] na afloop van de confrontatie toen zij meedeelde twijfels te hebben over haar herkenning, geruststelde met de opmerking dat ze het goed gedaan had. [aangever 1] heeft [verdachte] tijdens de ontvoering bovendien niet goed kunnen zien, omdat zij last had van de bijverschijnselen van haar ziektebeeld diabetes. Zij had haar medicatie niet kunnen innemen. Mogelijk is bovendien dat zij [verdachte] heeft herkend omdat hij aan de vermeende ontvoerders sleutels van de woning [adres] te [plaats] heeft overhandigd en/of van de keer later op die avond dat hij een fles drank kwam brengen. Aan de herkenning van [aangever 1] ter terechtzitting kan geen waarde worden gehecht. De fotoconfrontatie door [G] levert ook geen positieve herkenning op.
[aangever 1] heeft over de derde ontvoerder verklaard dat dit een Marokkaan betrof, maar een concrete beschrijving is achterwege gebleven. [verdachte] komt overigens op geen enkele manier voor in het dossier, aldus de raadsman. Nu de inhoud van de telefonische contacten met [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] niet bekend is, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat deze gesprekken betrekking hebben gehad op de ontvoering. Het enkele gegeven dat [verdachte] tijdens de ontvoering in de buurt van de ontvoerders was, kan ook niet tot de conclusie leiden dat hij betrokken was bij de ontvoering. [verdachte] heeft een vriendin die ten tijde van de ontvoering vlakbij de [adres] woonde. [verdachte] is veel bij deze vriendin geweest en is vanuit die locatie ook naar de [adres] gegaan om de sleutels van [medeverdachte 2] woning te overhandigen en een fles drank te brengen.
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak omdat niet bewezen kan worden dat [verdachte] de in het dossier genoemde Marokkaan is die is opgetreden als derde ontvoerder.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden afgeleid. Op 6 en 7 januari 2008 is [G] opgezocht door 3 mannen die in contact wilden komen met [aangever 1]; zij wilden dat [aangever 1] haar woning zou verlaten en naar een plaats zou komen, waar zij haar konden spreken. [G] heeft [aangever 1] op 7 januari 2008 benaderd met de vraag of zij zijn kleding, die nog in haar bezit was, wilde brengen naar het adres van zijn vriend [Z] in [plaats] aan de [adres]. [G] heeft [aangever 1] niet verteld over de 3 mannen die haar wilden spreken.
Toen [aangever 1] samen met [aangever 2] bij de woning van [Z] aankwam, opende [G] de deur, nam haar koffer mee naar boven, terwijl [aangever 1] in de deuropening van de flathal bleef wachten op een dvd-speler die zij van [G] zou krijgen. De 3 mannen –twee Hollanders en een Marokkaan- kwamen naar beneden en één van hen, een lange Hollandse man , tilde haar op en droeg haar de woning in. De mannen riepen :”Meekomen jij!” [aangever 2] werd ook gegrepen en moest mee de woning in. [aangever 1] en [aangever 2] werden in de woonkamer op de bank gesmeten en [aangever 1] kreeg een stomp in haar gezicht. Ze moest haar autosleutels afgeven en door één van de twee Hollanders, een kale man, werd tegen hen gezegd:” Je laatste uur heeft geslagen”, “Jullie komen hier niet levend weg, jij niet en jij niet, want jullie hebben onze gezichten gezien en we kunnen jullie niet meer laten gaan”.
[aangever 1] werd gefouilleerd door de twee Hollanders en daarbij werd haar telefoon afgenomen. Niet lang daarna dwong de kale man hen in een auto te gaan zitten en zo vervoerden de 3 mannen [aangever 1] en [aangever 2] naar de woning aan de [adres] te [plaats]. Daar aangekomen werden ze gedwongen via de trap naar een woning op de vijfde etage te lopen. In die woning werd tegen [aangever 1] gezegd dat zij alles kapot gemaakt heeft en zij werd meermalen bedreigd door die mannen; zij maakten met hun hand snijgebaren langs hun keel of zetten een vinger tegen hun voorhoofd en zeiden tegen [aangever 1] en [aangever 2]: “Als er eentje wegloopt, dan betaalt de ander.
Later op de avond kwam er nog een Chinese man de kamer binnen. Nadien kwamen er twee Franstalige mannen in de woning aan de [adres]. Eén van hen deed [aangever 1] handboeien om. Zij werd vervolgens geslagen en er werd een mes tegen haar vinger gehouden, waarbij hard geroepen werd “coupe la main”.
Op 9 januari 2008 namen de Franstalige mannen [aangever 1] mee naar [plaats]. [aangever 2] keerde die avond naar zijn eigen huis terug. Hij was zo bang door de bedreigingen die door de mannen richting hem en zijn gezin zijn geuit, dat hij geen aangifte wilde doen.
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden die de rechtbank heeft afgeleid uit de aangifte van [aangever 1], die op essentiële punten wordt ondersteund door de verklaringen van [G] en [aangever 2], is de rechtbank van oordeel dat [aangever 1] en [aangever 2] in de periode van 7 januari 2008 t/m 9 januari 2008 opzettelijk wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd en beroofd gehouden.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet tot het oordeel komen dat [verdachte] één van die drie mannen is geweest die [aangever 1] en [aangever 2] wederrechtelijk van hun vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden en wel om de volgende redenen. [aangever 1] heeft aangegeven dat ze twijfelde bij de fotoconfrontatie van [verdachte] of ze wel de juiste persoon heeft aangewezen. De confrontatie is bovendien uitgevoerd met behulp van een leenbril en niet uit te sluiten valt dat verbalisant [verbalisant 1] opmerkingen heeft gemaakt met betrekking tot [verdachte], die [aangever 1] hebben beïnvloed bij de fotoconfrontatie. De rechtbank acht de uitslag van de fotoconfrontatie daarom niet betrouwbaar genoeg voor het bewijs. Ook ten aanzien van de herkenning van [verdachte] door [aangever 1] ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat deze niet betrouwbaar genoeg is om voor het bewijs te bezigen. Dit gelet op de omstandigheid dat [aangever 1] op dat moment al kennis kon dragen van de inhoud van het dossier, de wetenschap had dat [verdachte] als verdachte werd berecht en tevens niet heeft aangegeven op basis waarvan zij [verdachte] herkende. De rechtbank overweegt voorts dat de fotoconfrontatie van [G] geen positieve herkenning van [verdachte] heeft opgeleverd, terwijl [G] de andere twee ontvoerders wel heeft herkend en vaststaat dat hij diverse malen contact met alle ontvoerders heeft gehad.
Het enkele gegeven dat uit de telecom-informatie blijkt dat [verdachte] op herhaalde momenten voor en tijdens de ontvoering in de buurt van de ontvoerders is geweest, bewijst – mede in het licht van de verklaring die [verdachte] daarvoor heeft gegeven- nog niet zijn betrokkenheid bij de ontvoering.
De rechtbank zal [verdachte] daarom van dit feit vrijspreken.
4.De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 510,-- bij wijze van voorschot op de immateriële schade die zij heeft geleden ten gevolge van het tenlastegelegde.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het tenlastegelegde feit. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
5. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt [verdachte] vrij van het tenlastegelegde;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk;
Voorlopige hechtenis
-heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. J.F. Dekking en mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 juli 2009.