ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ2148

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710832-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie voor de handel in hasj

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 9 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968 in Marokko, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in en het transport van hasj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een organisatie die van 1 januari 2007 tot en met 8 april 2008 actief was in Nederland, Marokko en Spanje. De verdachte werd specifiek beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van grote hoeveelheden hasj en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van deze verdovende middelen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte deelnam aan deze organisatie en dat hij betrokken was bij een hasjtransport in december 2007. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarbij zij oordeelde dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht deed aan de feiten. De rechtbank merkte op dat de behandeling van de zaak tegen de verdachte niet gelijktijdig, maar in dezelfde periode plaatsvond als de behandeling van de zaken tegen zijn medeverdachten. De rechtbank heeft met behoedzaamheid gebruik gemaakt van verklaringen van medeverdachten, gezien hun positie en het belang dat zij bij hun verklaringen konden hebben. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar oordeelde dat de bewezenverklaring van de deelname aan de criminele organisatie en het hasjtransport voldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de vermeende schade niet rechtstreeks voortvloeide uit de feiten die aan de verdachte ten laste waren gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710832-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d 9 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16, 23 en 25 juni 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft niet gelijktijdig, maar in dezelfde periode plaatsgevonden als de behandeling van de zaken tegen zijn medeverdachten [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7]. Verdachte en zijn medeverdachten zullen in het navolgende respectievelijk ‘[verdachte]’, ‘[medeverdachte 6]’, ‘[medeverdachte 2]’, ‘[medeverdachte 3]’, ‘[medeverdachte 4]’, ‘[medeverdachte 5]’ en ‘[medeverdachte 7] ’ worden genoemd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is nader omschreven overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
1. van 1 januari 2007 tot en met 8 april 2008 in Nederland, Marokko en Spanje heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met handel in en transport van hasj;
2. in oktober 2007 samen met anderen een hasjtransport heeft gedaan in Marokko en Spanje, dan wel samen met anderen [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] heeft uitgelokt in die periode een hasjtransport te doen;
3. in december 2007 samen met anderen een hasjtransport heeft gedaan in Marokko en Spanje, dan wel samen met anderen [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] heeft uitgelokt in die periode een hasjtransport te doen.
3. De beoordeling van het bewijs
De rechtbank merkt voorafgaand op dat bij het navolgende in de voetnoten wordt verwezen naar paginanummers. Deze pagina 's maken deel uit van in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde ambtenaren opgemaakte, ambtsedige processen-verbaal en daarbij gevoegde bescheiden. Die processen verbaal zijn gebundeld en doorlopend genummerd 1 tot en met 6407. In die processen-verbaal zijn onderzoeksbevindingen gerelateerd en verklaringen van personen die zijn ver- of gehoord.
De rechtbank merkt voorts op dat zij, nu het dossier een veelheid van verklaringen bevat van verdachten die belastend verklaren over medeverdachten en, gelet op hun positie, daar zelf een belang bij kunnen hebben, met behoedzaamheid gebruik maakt van deze verklaringen en slechts voorzover zij op belangrijke punten ondersteund worden door andere wettige bewijsmiddelen in het dossier.
3.1. Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier T02: criminele organisatie)
3.1.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] deel heeft uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk had het vervoeren van hoeveelheden softdrugs. De officier van justitie acht bewezen dat [verdachte] bemiddeld heeft tussen chauffeurs en [betrokkene 1], betrokken was bij de aankoop van vervoermiddelen en het levensonderhoud heeft betaald voor de chauffeurs in Marokko.
3.1.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er weliswaar sprake lijkt van een samenwerkingsverband, maar dat de rol van [verdachte] veel te mager is om hem als deelnemer van die organisatie aan te merken. Hij heeft slechts enkele keren bemiddeld. Dat hij veel kennis heeft over en van de gang van zaken, levert geen bewezenverklaring op.
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit het geheel van de door diverse verdachten en getuigen in dit dossier afgelegde verklaringen alsmede overgelegde geschriften komt het beeld naar voren van een criminele organisatie die zich bezig hield met het organiseren van transporten van hasj vanuit Marokko naar Spanje en vanaf daar naar Nederland. Voor de organisatie van de transporten werden diverse werkzaamheden verricht door verschillende personen binnen de criminele organisatie, die zich ten opzichte van elkaar in een bepaalde samenwerkingsstructuur en hiërarchie bevonden. De voertuigen waarmee de transporten moesten worden uitgevoerd (voornamelijk campers), werden door leden van de organisatie in Nederland gekocht en op naam gesteld van de chauffeurs, die geronseld werden om tegen betaling de campers over te brengen naar Marokko en daarna van Marokko naar Spanje. Vanuit Nederland werden de campers op kosten van de organisatie naar Marokko gereden, waar ze speciaal werden geprepareerd en enige tijd bleven staan om door andere leden van de criminele organisatie volgeladen te worden met hasj. Ondertussen verbleven de chauffeurs van de campers in Marokko op kosten van de organisatie. Vervolgens moesten de chauffeurs met de volgeladen campers naar de veerboot van Marokko naar Spanje rijden en daar de overtocht maken. De douane werd door leden van de criminele organisatie omgekocht, zodat de campers met verdovende middelen ongehinderd het land konden verlaten. In Malaga werden de campers opgewacht en overgenomen door andere leden van de criminele organisatie. De chauffeurs van de campers verbleven in hotels in Spanje totdat de campers waren uitgeladen en teruggebracht konden worden naar Marokko voor een volgend transport. De verdovende middelen werden in Spanje tijdelijk opgeslagen om vervolgens overgeladen te worden in vrachtwagens, die de verdovende middelen naar Nederland zouden brengen. Daar aangekomen werden de verdovende middelen verdeeld voor de verkoop in Nederland of voor verdere smokkel naar Engeland en/of Scandinavië.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan deze organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, bestaande uit – kort gezegd – het vervoeren van grote hoeveelheden hasjiesj en het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van die hoeveelheden hasjiesj. Uit de hierna te noemen bewijsmiddelen blijkt de (werkwijze van de) organisatie en de rol van [verdachte] binnen die organisatie.
- [medeverdachte 4] werkte in Nederland voor [betrokkene 1], die in Malaga woont. [betrokkene 1] deed de hasjtransporten van Marokko naar Malaga. De campers waarmee de hasj werd vervoerd, werden in Marokko speciaal geprepareerd om grote hoeveelheden te kunnen verbergen. De douane aan zowel de Marokkaanse als Spaanse kant werd omgekocht om de transporten te laten passeren. De Hollanders, waaronder [medeverdachte 4], deden de transporten van Malaga naar Nederland. [medeverdachte 4] regelde de zaken voor [betrokkene 1] in het Amersfoortse en het Utrechtse. Hij knapte de vuile zaken op als er dingen fout waren gegaan. [medeverdachte 4] bezocht dan die mensen. De hasj werd van Malaga naar Nederland vervoerd met vrachtauto’s van Nederlandse bedrijven die op Spanje reden. De drugs werden in de buurt van Amersfoort uitgeladen. [medeverdachte 4] regelde dit vervoer. De hasj ging naar Scandinavië en Engeland en de goede kwaliteit hasj bleef in Nederland.
- [medeverdachte 4] heeft op 13 augustus 2007 een camper (kenteken) gekocht en betaald , waarmee hasj vervoerd zou worden van Marokko naar Spanje . Hij was toen in gezelschap van [medeverdachte 2].
- [medeverdachte 4] heeft tezamen met [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] gevraagd om de camper op zijn naam te zetten en deze naar Marokko te brengen. [medeverdachte 4] heeft daartoe de verzekeringspapieren aan [medeverdachte 3] gegeven en € 1.300,- voor onkosten. [medeverdachte 3] heeft de camper op zijn naam gezet en deze vervolgens in augustus 2007 naar Marokko gereden. In Marokko werd de camper overgenomen door [betrokkene 1].
- [verdachte] heeft [medeverdachte 6] op haar verzoek in contact gebracht met [betrokkene 1] opdat zij hasjtransporten zou rijden van Marokko naar Spanje. [verdachte] heeft [betrokkene 1] in oktober 2007 in Malaga gesproken.
- [G] is door [medeverdachte 6] gevraagd om eveneens hasj te halen uit Marokko. In dat verband is hij met [verdachte] naar het postkantoor gegaan om een Fiat busje op zijn naam te laten zetten. In september 2007 is [G] samen met [aangever 1] met dat busje naar Marokko gereden. [medeverdachte 6] had tijdens die reis nagenoeg dagelijks contact met [verdachte], onder andere over de vraag wanneer het busje geladen zou worden.
- [verdachte] heeft meermalen geld overgemaakt naar [aangever 1] en [G], toen zij in Marokko waren. Dat geld was afkomstig van [betrokkene 1]. [medeverdachte 4] heeft in Marokko aan [medeverdachte 6] en [G] een geldbedrag gegeven om onkosten te dekken.
- [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] hebben in oktober 2007 de camper met kenteken [kenteken], die geladen was met een grote hoeveelheid hasj, overgebracht van Marokko naar Spanje. [medeverdachte 4] heeft de camper in de buurt van Malaga overgenomen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3]. De camper was van [betrokkene 1]. [medeverdachte 3] wachtte in een hotel in Malaga totdat hij naar Marokko zou gaan om weer een transport te rijden.
- [betrokkene 2] is door [medeverdachte 2] gevraagd om een busje op zijn naam te zetten en deze naar Marokko te brengen. Onderweg naar Marokko, heeft [betrokkene 2] in Malaga van [medeverdachte 4] geld ontvangen voor de boot naar Marokko. In Marokko heeft [medeverdachte 4] [betrokkene 2] gevraagd om het busje met het spul, waarmee hasj werd bedoeld, terug te rijden. Toen [betrokkene 2] weigerde om het busje terug te rijden, heeft [medeverdachte 4] hem bedreigd. Als [betrokkene 2] geld nodig had, belde hij met [medeverdachte 2] en die moest dan eerst [medeverdachte 4] bellen.
- [verdachte] heeft onkosten betaald van [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] toen deze in oktober 2007 in Malaga zonder geld zaten.
- [betrokkene 2] is, toen hij in Marokko was, gebeld door [verdachte], die zei dat hij belazerd was door [medeverdachte 4] en nog iemand anders en dat hij de hasj in het busje, dat [betrokkene 2] zou rijden, wilde terugpakken. [medeverdachte 6] probeerde [betrokkene 2] en [medeverdachte 3] in Marokko over te halen om het busje en de camper, gevuld met drugs, te rijden. Onderweg zou [medeverdachte 6], voordat de bus en camper de grens over zouden gaan, iets in scène zetten zodat de camper en de bus zouden verdwijnen.
- [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] hebben in december 2007 de camper, die op naam stond van [medeverdachte 3] en die wederom geladen was met een grote hoeveelheid hasj, vanaf Rabat gereden naar Tanger met de bestemming Malaga. In Tanger kregen ze een seintje van [medeverdachte 4] dat ze door konden rijden naar de douane. Op de route naar de douane, is de camper met inhoud verdwenen.
- [verdachte] heeft meermalen geld overgemaakt naar [medeverdachte 3] in de periode van oktober 2007 tot en met januari 2008.
3.2. Ten aanzien van feit 2 (zaaksdossier T03: transport oktober 2007)
3.2.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft aangevoerd dat uit diverse verklaringen, met name die van [medeverdachte 4], [G], [betrokkene 2] en [verdachte] zelf, naar voren komt dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] in oktober 2007 een hasjtransport hebben verricht en dat zij daarvoor werden geworven en een beloning en onkostenvergoeding ontvingen van [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2].
3.2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat er hasj vervoerd is met de camper, omdat er geen inbeslagname van de verdovende middelen is geweest en er zodoende ook geen test heeft kunnen plaatsvinden. De enige activiteit die [verdachte] heeft verricht is dat hij het contact tussen [medeverdachte 6] en [betrokkene 1] heeft gelegd. Het gegeven dat hij veel weet over en van de transporten, hetgeen blijkt uit de door hem afgelegde verklaringen, maakt hem nog niet betrokken bij het feit. De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot en een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit. Ten aanzien van het in oktober 2007 uitgevoerde transport ontbreken in het dossier aanwijzingen dat [verdachte] met anderen heeft samengewerkt en uitvoeringshandelingen heeft verricht om het transport tot stand te brengen. In het dossier komt weliswaar naar voren dat [verdachte] het contact tussen de chauffeur [medeverdachte 6] en [betrokkene 1] tot stand heeft gebracht, maar nu dit het enige is levert dit onvoldoende bewijs op voor het medeplegen van het vervoeren van een grote hoeveelheid hasj. De rechtbank zal [verdachte] van het primair tenlastgelegde vrijspreken.
Ook ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] voor het transport in oktober 2007 aan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] een financiële vergoeding in het vooruitzicht heeft gesteld, een vervoermiddel heeft verschaft, hun reis- en verblijfkosten heeft betaald dan wel
aanwijzingen of inlichtingen heeft gegeven over de wijze van uitvoering van het transport. Integendeel, uit de verklaring van [medeverdachte 3] volgt dat hij door [medeverdachte 2] is overgehaald om tegen een vergoeding de camper naar Marokko te brengen, dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] de camper hebben verschaft die op [medeverdachte 3] naam werd gezet, dat [medeverdachte 4] zijn onkosten betaalde voor onderweg naar Marokko en dat [medeverdachte 4] tijdens zijn verblijf in Marokko zorgde dat hij zakgeld kreeg. Uit het dossier komt wel naar voren dat [verdachte] nauw contact had met [medeverdachte 6] en ook geld aan haar overmaakte ten tijde van haar verblijf in Marokko, maar niet vast te stellen is dat dit uitlokkingshandelingen waren ten behoeve van dit transport. [verdachte] zal dan ook ten aanzien van dit feit worden vrijgesproken.
3.3. Ten aanzien van feit 3 (zaaksdossier T04: transport december 2007)
3.3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft aangevoerd dat uit diverse verklaringen, met name die van [medeverdachte 4], [G], [betrokkene 2] en [verdachte] zelf, naar voren komt dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] in december 2007 een hasjtransport hebben verricht en dat zij daarvoor werden geworven en een beloning en onkostenvergoeding ontvingen van [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2].
3.3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat er hasj vervoerd is met de camper, omdat er geen inbeslagname van de verdovende middelen is geweest en er zodoende ook geen test heeft kunnen plaatsvinden. De enige activiteit die [verdachte] heeft verricht is dat hij contacten heeft gelegd. De betaling die [verdachte] aan [medeverdachte 3] heeft gedaan was om [medeverdachte 3] -die in de problemen zat- te helpen. Ook het veelvuldige telefooncontact van [verdachte] met [medeverdachte 6] in de periode van 5 december 2007 tot en met 20 december 2007 zegt niets over zijn betrokkenheid bij het transport. Dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] belastende verklaringen over [verdachte] hebben afgelegd valt te verklaren vanuit hun angst voor de echte bazen [M] en [betrokkene 1] in de criminele organisatie. De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.3.3. Het oordeel van de rechtbank
[medeverdachte 6] heeft op 12 januari 2008 bij de politie verklaard dat zij onlangs, in december 2007, samen met ([medeverdachte 3], Rb.) met een witte Fiat van Rabat naar Tanger is gereden. [medeverdachte 6] heeft daarover het volgende verklaard:
(P1= verbalisant [verbalisant 2], V: verdachte [medeverdachte 6])
P1: Wat zit daar dan in die camper?
V: Nou wat ik hoorde iets van achttienhonderd kilo.
P1: En wat concreet?
V: Nou Hasjies had hij het over.
[medeverdachte 6] heeft in hetzelfde verhoor bij de politie verklaard dat zij niet met de veerboot is overgegaan en dat ‘ze’ twee ton kwijt zijn aan de douane. Zij heeft voorts verklaard dat de camper in Tanger is overgenomen door mensen en dat ze vanaf Ramadal gevolgd zijn door dezelfde mensen:
P1: En over hoeveel mensen heb je het dan?
V: Een hele groep. Dan zie je een witte auto, dan zie je een blauwe auto dan een zwarte auto. En overal waar je loopt zie je mensen. Misschien omdat zoveel waarde in die auto zit.
[medeverdachte 6] heeft ook verklaard dat zij in september-oktober 2007 al met [G] voor zijn veiligheid was meegegaan naar Marokko, omdat hij daar hasj zou gaan halen. Ze heeft verklaard dat hij in een Fiat Ducato reed en dat het busje in Rabat bleef bij de mensen die de hasj in de auto hadden gestopt en dat zij € 1.000,-- van die mensen kregen om hun hotel van te betalen. Van ‘die mensen’ moest zij ook met [medeverdachte 3] mee, omdat die zijn been had gebroken. Ze moest met [medeverdachte 3] de auto overbrengen naar Malaga met 1700-1800 kilo hash. Wanneer zij dat niet zou doen, zou het haar € 150.000,-- kosten.
[verdachte] heeft bevestigd dat de camper die door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] gereden werd bedoeld was voor het vervoeren van hasj. Toen ([medeverdachte 3], Rb.) hem in Malaga een Fiat Ducato camper toonde, hoorde hij van hem dat de camper leeg was en klaar was om weer terug te gaan naar Marokko. Over deze camper heeft [verdachte] het volgende verklaard:
[medeverdachte 3] vertelde mij dat hij vanuit Marokko naar Spanje was gereden met [medeverdachte 6]. Dit was een transport geweest met de camper. Dit betreft een Fiat Ducato camper. Deze camper stond op naam van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] vertelde mij dat er 1700 kg hash mee vervoerd was. Ik geloofde dit niet. Deze hash was “gestasht”. Ik heb gehoord dat ze in Marokko het gehele interieur verwijderen, de hash inbrengen en dan het interieur weer inbouwen. [medeverdachte 3] vertelde dat de camper speciaal was, de camper had dubbellucht achter, om het wiebelen tegen te gaan als de camper zwaar beladen zou zijn. De camper zou door [medeverdachte 3] alleen teruggebracht worden naar Marokko. [medeverdachte 3] zou dan een paar weken in Marokko blijven en dan samen met [medeverdachte 6] weer teruggaan naar Spanje, net als de eerste keer.
Ook [medeverdachte 4] heeft verklaard dat ([medeverdachte 6], Rb.) en een andere persoon het spul, waarvan hij onomwonden verklaart dat dat hasjies betrof, met een camper van Rabat naar Tanger heeft gereden. Hij heeft voorts over dit transport verklaard dat het geript is en dat [verdachte] dat zou hebben gedaan:
M= verdachte [medeverdachte 4] K= verbalisant [verbalisant 3]
M: “D’r is 1700 (zeventienhonderd) kilo eeh, hash eeh, bij meneer [verdachte] z’n achtertuin ingereeen, terwijl dat de hele afspraak niet was. Enne…ja, dat is eigenlijk eeh, een kwalijke zaak, vin ik
K: waar is de achtertuin van meneer [verdachte]?
M: in Marokko”
Ook [betrokkene 2] heeft verklaard over de betrokkenheid van [verdachte] bij dit transport. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 3] hem vertelde dat hij samen was met [medeverdachte 6] en dat hij niet met de camper de veerboot op zou rijden. [medeverdachte 3] vertelde hem dat hij de camper aan [H] of anderen zou afgeven. Als reden daarvoor gaf [medeverdachte 3] op dat de vorige keer dat [medeverdachte 6] en hij hadden gereden, zij daarvoor niets of heel weinig hadden gekregen.
De verklaring van [betrokkene 2] wordt ondersteund door een overzicht dat zich in het dossier bevindt van de telefonische contacten die tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] hebben plaatsgevonden op 7 december 2007 , op de dag waarvan [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 6] en hij in de namiddag zijn gaan rijden met de camper, waarna deze van hen werd afgepakt . Uit dit overzicht blijkt dat er tussen de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 6] die dag veelvuldig telefonisch contact heeft plaatsgevonden, dat het eerste contact rond 18:20 uur tot stand kwam en de laatste contacten te 23:02:3 uur (op 7 december) en te 0:10:16 uur (op 8 december) waren. Na een pauze van enkele uren begonnen de telefonisch contacten tussen [medeverdachte 6] en [verdachte] weer vanaf 9:11:49 uur, waarbij tot diep na middernacht (4:09:36 uur) telefonisch verkeer tussen hun mobiele telefoons plaatsvond. Ook de dagen daarna vond er veelvuldig contact plaats tussen de telefoon van [verdachte] en de telefoon van [medeverdachte 6]. Daarnaast bevindt zich een overzicht in het dossier waaruit de contacten blijken tussen de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 3]. Hieruit blijkt dat er op 7 december 2007 13 contacten tussen hen tot stand zijn gekomen en dat er ook de daaropvolgende dagen veelvuldig contact is geweest tussen hun telefoons.
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande verklaringen en genoemde gegevens naar voren komt dat de rol van [verdachte] bij dit transport veel groter was dan hij zelf doet voorkomen. Weliswaar blijkt uit het overzicht van de telefonische contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] en [verdachte] en [medeverdachte 3] niet de inhoud van hun gesprekken, maar wel blijkt uit de samenhang van deze gegevens met de verklaringen van [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] dat de camper is geript en dat op het bewuste moment van het rippen en de dagen daarna [verdachte] heel veel telefonische contacten heeft gehad met de chauffeurs van deze camper. De verklaring die [verdachte] ter terechtzitting heeft gegeven voor dit telefoonverkeer, namelijk dat er iets was met de telefoon van [medeverdachte 6] en dat [medeverdachte 6] hem veelvuldig gebeld zou hebben over een taxi waarmee ze naar Casablanca moest, is naar het oordeel van de rechtbank allerminst afdoende nu blijkt dat de telefooncontacten meerdere dagen, tot ver na middernacht, hebben plaatsgehad met [medeverdachte 6] en met [medeverdachte 3], zij het in iets mindere mate. Dit maakt ook de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] dat zij in Marokko door mensen zouden zijn overvallen en dagenlang vast zouden hebben gezeten zonder contactmogelijkheden met de buitenwereld ongeloofwaardig.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank dan ook een nauwe en bewuste samenwerking af van [verdachte] met anderen ([medeverdachte 6] en [medeverdachte 3]) en een gezamenlijke uitvoering van het hasjtransport in december 2007.
De omstandigheid dat geen hasj is aangetroffen, staat niet in de weg aan de bewezenverklaring dat een grote hoeveelheid hasj is vervoerd. Zoals hiervoor weergegeven, spreken direct betrokkenen allen over hasj, die verborgen zou zijn in de camper die volgens [medeverdachte 3] en [verdachte] speciaal was geprepareerd. Voorts ondersteunen de hoogte van de ‘boete’ die [medeverdachte 6] zou moeten betalen bij het niet rijden van de camper, alsmede het omkopen van de Spaanse en Marokkaanse douane de bewezenverklaring op dit punt.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primaire feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 3.4. aangegeven.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
1.
omstreeks 01 januari 2007 tot en met 08 april 2008 in Nederland en in Marokko en in Spanje heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, zijnde handelen in strijd met in artikel 11, tweede en/of vierde lid van de Opiumwet, in verband met artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
- het opzettelijk vervoeren van grote hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet; en/of
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote
hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet.
3. Primair:
in de periode van 1 december 2007 tot en met 31 december 2007 te Marokko tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 vijfde lid van de Opiumwet;
3. Primair : medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de periode die [verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan de door de officier van justitie geëiste straf. De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke gevolgen die deze strafzaak voor [verdachte] heeft gehad.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte].
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de feiten.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van een grote hoeveelheid softdrugs. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade aan de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van [verdachte] wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Gelet op zijn leidinggevende rol ten aanzien van de chauffeurs in de criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden is. De rechtbank houdt in geringe mate rekening met de bedreigingen en mishandeling die [verdachte] zou hebben ondervonden en die afkomstig zouden zijn van leden van de criminele organisatie. Uit de hoeveelheid van informatie die [verdachte] heeft over de criminele organisatie leidt de rechtbank af dat [verdachte] wist met wat voor soort mensen hij te maken had en wat de (financiële) belangen waren. Hij is daar willens en wetens ingestapt en heeft leidinggevende activiteiten binnen deze organisatie te ontplooid.
Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank ermee rekening gehouden dat [verdachte] geen recidive heeft op het gebied van deze feiten.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 510,-- bij wijze van voorschot op de immateriële schade die zij heeft geleden als gevolg van de ontvoering.
De vermeende schade vloeit niet rechtstreeks voort uit de feiten die aan [verdachte] ten laste zijn gelegd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt [verdachte] vrij van het onder feit 2 primair en subsidair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
? feit 1: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet;
? feit 3 Primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Strafoplegging
- veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. J.F. Dekking en mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 juli 2009.