ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ1681

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
257830 / HA ZA 08-2295
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot nakoming van vaststellingsovereenkomst in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 juli 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Hun huwelijk was ontbonden bij echtscheidingsbeschikking op 19 januari 2005, en de ontbinding was op 24 juni 2005 ingeschreven. Aangezien partijen niet tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap konden komen, hebben zij in deze procedure vorderingen ingediend. De vrouw vorderde nakoming van een vaststellingsovereenkomst die op 31 maart 2008 was gesloten, terwijl de man in reconventie verzocht om een bevel tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen tijdens een comparitie op 6 maart 2009 erkenden dat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst geldig waren. De man voerde aan dat hij zich niet had gerealiseerd dat de opbrengst van de woning door de kredietcrisis aanzienlijk zou dalen, maar de rechtbank oordeelde dat dit risico voor zijn rekening kwam. De rechtbank verwierp ook het beroep van de man op dwaling en onvoorziene omstandigheden, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de overeenkomst.

De rechtbank heeft de vordering van de vrouw tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst toegewezen, met een termijn van zeven dagen voor de man om aan de verplichtingen te voldoen. De vordering tot het opleggen van een dwangsom werd afgewezen, en de rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A. van Maanen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 257830 / HA ZA 08-2295
Vonnis van 1 juli 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. van Andel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.A. de Koningh.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 september 2007
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 10 december 2007
- het verzoek van de zijde van de vrouw van 6 november 2008 om een (voortgezette)
comparitie
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 6 maart 2009 (waarin abusievelijk is
vermeld dat deze comparitie is gehouden op 6 maart 2008)
- de akte wijziging eis aan de zijde van de vrouw
- de antwoordakte aan de zijde van de man.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Dit huwelijk is bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 19 januari 2005 ontbonden welke beschikking in de daartoe bestemde registers is ingeschreven op 24 juni 2005.
2.2. Aangezien partijen in onderling overleg niet tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap konden komen hebben zij in de onderhavige procedure, de vrouw in conventie en de man in reconventie, gevorderd dat de rechtbank de verdeling zou vaststellen.
2.3. Na de comparitie van partijen op 10 december 2007 hebben partijen in onderling overleg op 31 maart 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten betreffende de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en betreffende de partneralimentatie. De gemaakte afspraken zijn neergelegd in een brief welke de advocaat van de vrouw diezelfde dag aan de advocaat van de man heeft toegezonden.
2.4. Tot op heden is aan (een gedeelte van) deze vaststellingsovereenkomst geen gevolg gegeven.
3. De vordering in conventie
3.1. De vrouw vordert, na wijziging van eis, dat:
a- de man wordt veroordeeld tot nakoming van de op 31 maart 2008 getroffen vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder tot nakoming van de afspraken zoals die per fax van 31 maart 2008 aan de man zijn bevestigd en zoals die door de man blijkens het proces-verbaal van 6 maart 2009 zijn erkend, alles op straffe van het verbeuren van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de man daaraan niet voldoet, alsook
b- wordt bepaald dat de vrouw gemachtigd zal zijn om, indien de man zal weigeren om zijn medewerking te verlenen, het in dezen te wijzen vonnis in de plaats te (doen) stellen van de benodigde wilsverklaring(en) van de man, strekkende tot medewerking aan de formele effectuering van hetgeen bepaald en overeengekomen is in de vaststellingsovereenkomst als hiervoor aangegeven.
3.2. De man heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4. De vordering in reconventie
4.1. De man vordert dat de vrouw wordt bevolen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap op de wijze als in de conclusie van eis in reconventie is omschreven, dit op straffe van een dwangsom van EUR 250,- per dag voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen en haar te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2. De vrouw heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vordering.
5. De beoordeling
in conventie
5.1. De rechtbank stelt vast dat tijdens de comparitie van partijen op 6 maart 2009 door beide partijen is erkend dat de afspraken zoals die in de brief van de advocaat van de vrouw van 31 maart 2008 zijn opgenomen, de afspraken zijn zoals die die ochtend tussen de vrouw en haar advocaat en de man en zijn advocaat zijn gemaakt.
5.2. Daarmee staat vast dat partijen op dat moment een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten welke, ingevolge het bepaalde in artikel 7:904 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar is indien gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.3. De man heeft ter onderbouwing van zijn verweer strekkende tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst aangegeven dat hij zich bij het aangaan daarvan natuurlijk wel realiseerde dat hij enig risico zou lopen ten aanzien van de opbrengst van de woning maar dat hij niet had kunnen vermoeden dat opbrengst van de woning, mede ten gevolge van de kredietcrisis, minimaal EUR 100.000,- minder zou bedragen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit niet kan leiden tot de door de man verzochte vernietiging van deze vaststellingsovereenkomst. Onbetwist is immers gebleven de stelling van de vrouw dat tijdens de onderhandelingen op 31 maart 2008 de mogelijke waardevermindering ter sprake is gekomen. Daarmee staat vast, zoals ook door de man erkend, dat hij zich heeft gerealiseerd dat er mogelijk een lagere opbrengst voor de woning zou worden verkregen en bezien tegen die achtergrond dient het feit dat er geen afspraken zijn gemaakt over een minimum prijs voor de woning, dan ook voor rekening van de man te blijven. Deze stelling kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat gebondenheid aan de vaststellingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.4. Voor zover de man dit deel van zijn vordering heeft gebaseerd op een beroep op dwaling kan dit evenmin tot het door hem gewenste resultaat leiden. Artikel 6:228, lid 2 BW bepaalt immers dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft, waarvan in casu sprake is.
5.5. Aangezien reeds is geoordeeld dat een mogelijke lagere verkoopopbrengst voor rekening van de man dient te blijven kan de man evenmin een geslaagd beroep doen op het bepaalde in artikel 6:258 BW op grond waarvan - kort gezegd - de rechter de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen (of ontbinden) op grond van onvoorziene omstandigheden. In het tweede lid van dat artikel is immers bepaald dat een wijziging (of ontbinding) van een overeenkomst niet wordt uitgesproken voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van de degene die zich erop beroept en daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake.
5.6. Ook de mogelijkheid dat het inkomen van de man sedert eind maart 2008 drastisch is gedaald kan niet tot het door de man gewenste resultaat leiden. Nog daargelaten het feit dat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd is ook dit een omstandigheid die voor rekening en risico van de man dient te blijven.
5.7. Voor zover de man nog stelt dat in de onderhavige procedure geen veroordeling tot betaling van enige onderhoudsbijdrage of afkoop daarvan kan worden gevorderd stelt de rechtbank vast dat daarvan geen sprake is. Door de vrouw wordt immers gevorderd dat de man wordt veroordeeld de vaststellingsovereenkomst na te komen.
5.8. Gelet op het vorenstaande zal de vordering van de vrouw als omschreven in 3.1 onder a- worden toegewezen. Teneinde de man in de gelegenheid te stellen daartoe de benodigde stappen te ondernemen zal daarbij een termijn van zeven dagen na heden worden bepaald.
5.9. De vordering strekkende tot het opleggen van een dwangsom zal worden afgewezen. Hoewel de rechtbank in dit vonnis geen veroordeling tot het betalen van een geldsom zal uitspreken betekent de toewijzing van het gevorderde met name dat de man zal dienen over te gaan tot het (maandelijks) betalen van een geldsom. In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in artikel 611a, lid 1, laatste volzin van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, aan het toewijzen van dat deel van de vordering in de weg staat.
5.10. De vordering als omschreven in 3.1 onder b. zal worden afgewezen. Zoals door de man terecht is opgemerkt behoeven van de overeengekomen handelingen geen aktes te worden opgemaakt behoudens betreffende de overdracht van de woning. Bij dat deel van de vordering, niet betreffende de overdracht van de woning, heeft de vrouw dan ook geen belang. Voor wat betreft de overdracht van de woning is het duidelijk dat ook de man belang heeft bij een snelle verkoop van de woning tegen een zo hoog mogelijke prijs. Tot het moment van overdracht dient hij immers de kosten van de woning, de overeengekomen partneralimentatie en de kosten van de auto te betalen. In dat licht bezien komt het de rechtbank niet redelijk voor de vrouw in staat te stellen zelfstandig de woning te kunnen verkopen hetgeen het gevolg zou zijn van het toewijzen van dit deel van de vordering.
5.11. De rechtbank ziet geen aanleiding de door de vrouw gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen nu de man het gestelde restitutierisico op een geen enkele wijze heeft onderbouwd.
5.12. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
5.13. Uit hetgeen in conventie is overwogen en bepaald volgt dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
5.14. Ook de proceskosten in reconventie zullen tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. veroordeelt de man om binnen één week na heden, na te komen de op 31 maart 2008 getroffen vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder na te komen de afspraken zoals die per fax van 31 maart 2008 aan de man zijn bevestigd en zoals die door de man blijkens het proces-verbaal van 6 maart 2009 zijn erkend,
6.2. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5. wijst de vorderingen af,
6.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.?
wg griffier wg rechter