ECLI:NL:RBUTR:2009:BI9958

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/500794-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 juni 2009 uitspraak gedaan over het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, € 660,-- bedraagt. De officier van justitie had aanvankelijk een vordering ingediend voor een bedrag van € 15.277,--, maar de verdachte is niet verschenen tijdens de zitting. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen in het strafvonnis. De ontnemingsvordering is gebaseerd op de cumulatie van bedragen uit twee strafzaken met de parketnummers 16/500794-05 en 16/500163-08.

De verdediging heeft aangevoerd dat, indien de vorderingen van de benadeelde partij worden toegewezen, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de toegewezen vorderingen van de benadeelde partij moeten worden afgetrokken van het te vorderen ontnemingsbedrag. Dit leidde tot de conclusie dat er enkel een bedrag resteert dat toebehoort aan een medereiziger van de benadeelde partij, die zijn reiskosten zelfstandig aan de verdachte heeft betaald.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de verdachte om een bedrag van € 660,-- te betalen aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie voor het overige is afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/500794-05
beslissing van de rechtbank d.d. 23 juni 2009
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1957] te [geboorteplaats],
wonende in Spanje,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Nieuwegein.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde
termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/500794-05 waaruit blijkt dat verdachte op 23 juni
2009 door de meervoudige kamer in deze rechtbank is veroordeeld terzake van oplichting,
meermalen gepleegd, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het strafdossier onder parketnummer 16/500163-08 waaruit blijkt dat verdachte op 23 juni
2009 door de meervoudige kamer in deze rechtbank is veroordeeld terzake van oplichting,
meermalen gepleegd;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Zij heeft daarbij haar vordering gewijzigd en heeft het te vorderen bedrag gesteld op € 15.277,--.
De verdachte is behoorlijk opgeroepen maar niet ter terechtzitting verschenen.
2 De beoordeling.
Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de bewijsmiddelen genoemd in het strafvonnis, evenals de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaat dat zij door verdachte zijn begaan.
De rechtbank merkt op dat de ontnemingsvordering is gebaseerd op de cumulatie van de in de tenlastelegging genoemde bedragen in zowel de strafzaak met gelijkluidend parketnummer als de strafzaak met parketnummer 16/500163-08.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, bij toewijzing van de vorderingen benadeelde partij, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard bij gebrek aan belang bij de vordering ontneming.
De rechtbank is van oordeel dat de in voornoemde strafdossiers toegewezen vorderingen benadeelde partij moeten worden afgetrokken van het te vorderen ontnemingsbedrag.
Dientengevolge resteert enkel het bedrag toebehorende aan de medereiziger van benadeelde partij [benadeelde], genaamd [naam] , die zijn reiskosten zelfstandig aan verdachte heeft betaald onder hetzelfde notanr als [benadeelde] en geen aparte vordering benadeelde partij heeft ingediend. Aannemelijk is immers dat deze [naam] op dezelfde manier tot betaling is bewogen als [benadeelde].
Dit bedrag wordt genoemd in de tenlastelegging als betaald door [benadeelde], maar de rechtbank heeft dit niet bewezenverklaard en heeft ook de vordering van [benadeelde] ter zake afgewezen.
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag derhalve vaststellen op € 660,--, en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
3 De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 660,--.
Zij legt verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 660,--, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier H.A.M. Blom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 juni 2009.
Mr. Veldhuijzen is niet in de gelegenheid deze beslissing mee te ondertekenen.