ECLI:NL:RBUTR:2009:BI9958
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.J. Grapperhaus
- M.J. Veldhuijzen
- J. Schwillens
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 juni 2009 uitspraak gedaan over het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, € 660,-- bedraagt. De officier van justitie had aanvankelijk een vordering ingediend voor een bedrag van € 15.277,--, maar de verdachte is niet verschenen tijdens de zitting. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen in het strafvonnis. De ontnemingsvordering is gebaseerd op de cumulatie van bedragen uit twee strafzaken met de parketnummers 16/500794-05 en 16/500163-08.
De verdediging heeft aangevoerd dat, indien de vorderingen van de benadeelde partij worden toegewezen, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de toegewezen vorderingen van de benadeelde partij moeten worden afgetrokken van het te vorderen ontnemingsbedrag. Dit leidde tot de conclusie dat er enkel een bedrag resteert dat toebehoort aan een medereiziger van de benadeelde partij, die zijn reiskosten zelfstandig aan de verdachte heeft betaald.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de verdachte om een bedrag van € 660,-- te betalen aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie voor het overige is afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.