ECLI:NL:RBUTR:2009:BI9798

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
256676 / HA ZA 08-2154
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor restschuld na gedwongen verkoop van woning

In deze zaak vorderden eiseressen, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], een bedrag van € 71.456,13 van gedaagde, [gedaagde], als gevolg van de financiële gevolgen van de gedwongen verkoop van een woning. De rechtbank Utrecht oordeelde dat gedaagde aansprakelijk was voor de restschuld van de hypothecaire lening, ondanks dat de gedwongen verkoop niet expliciet in de overeenkomst was opgenomen. De overeenkomst, die op 1 juli 2003 was gesloten, hield in dat gedaagde eiseressen vrijwaart voor alle financiële gevolgen van de aankoop van de woning. De rechtbank concludeerde dat de gedwongen verkoop, die plaatsvond op last van de hypotheeknemer Achmea, niet was voorzien in de overeenkomst, maar dat dit de aansprakelijkheid van gedaagde niet uitsloot. De rechtbank oordeelde dat gedaagde, die de woning had verlaten en niet meer de hypotheekrente betaalde, verantwoordelijk was voor de restschuld die voortvloeide uit de verkoop van de woning. De rechtbank wees de vordering van eiseressen toe en veroordeelde gedaagde in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 17 juni 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 256676 / HA ZA 08-2154
Vonnis van 17 juni 2009
in de zaak van
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. T. Bogers,
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] gemeente [gemeente],
eiseres,
advocaat mr. M.R.P. Hoppenbrouwers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.J.E.M. Wielinga-van Dillen.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 17 december 2008
• het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2009
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 28 maart 2003 hebben [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [gedaagde] gezamenlijk de woning [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning) gekocht voor € 395.000,00. In de akte van levering van 1 juli 2003 is de eigendom van de woning overgedragen aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], ieder voor de onverdeelde helft. Voor de financiering van de woning hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] voor een bedrag van € 435.000,00 een hypotheeklening gesloten met Achmea Hypotheekbanken N.V. (in de akte aangeduid met haar handelsnaam “Woonfonds Hypotheken” hierna: Achmea). In de hypotheekakte van 1 juli 2003 is onder meer het volgende bepaald:
“Eigen Bewoning
De schuldenaar en/of de hypotheekgever verklaart dat het onderpand niet is verhuurd en niet zal worden verhuurd, maar geheel door hemzelf en zijn gezin zal worden bewoond.
(…)
A. VERBODSBEPALINGEN
Het onderpand mag zonder toestemming van Woonfonds Hypotheken:
(…)
• niet worden verhuurd of verpacht
- niet onder welke andere titel ook in gebruik of genot worden afgestaan
(…).”
2.2. In een overeenkomst, gedateerd 1 juli 2003, (hierna: de overeenkomst) tussen [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] en [gedaagde] is het volgende bepaald:
“Achtergrond van de overeenkomst:
[gedaagde] wil een eigen huis kopen en dit kan hij niet financieren door vermelding bij het BKR te Tiel
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zijn bereid [gedaagde] hierbij te helpen door met hun financiële gegevens een hypotheek aan te vragen en aan te gaan waarmee het eigen huis van [gedaagde] gefinancierd kan worden.
(…)
Overeengekomen wordt dat:
• in feite [gedaagde] de eigenaar en rechthebbende van dit pand met grond is
• [gedaagde] draagt zorg voor alle financiële verplichtingen, voortvloeiende uit de koop van dit pand
• [gedaagde] vrijwaart [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] voor alle financiële gevolgen van de aankoop van dit pand
• Indien [gedaagde] niet in staat is of meer is om de financiële verplichtingen na te komen zal het pand direct te koop gezet worden om zo snel als mogelijk de hypotheek verplichtingen op te heffen. Tussentijds blijft [gedaagde] aansprakelijk voor de financiële gevolgen
(…)
• [gedaagde] is als enige gerechtigd het pand te bewonen en te gebruiken en vrijwaart [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] van de gevolgen hiervan
• Bij tussentijdse verkoop aangegeven door [gedaagde] zal een eventuele meeropbrengst door drieën gedeeld worden en aan genoemde personen ten goede komen
• [gedaagde] zal zich inspannen om overschrijving van het eigendomsrecht en de hypotheek op zijn naam te krijgen
• Tussentijdse verkoop door [eiseres sub 1] en/of [eiseres sub 2] is alleen mogelijk indien de andere partij al of niet in combinatie met [gedaagde] in staat is het volledige eigendomsrecht met hypotheek te verkrijgen binnen redelijke marges bedoelende dat de overnemende partij niet benadeeld wordt. In een dergelijk geval is de overnemende partij gerechtigd dit te doen tegen maximaal de oorspronkelijke verkrijgingsprijs van het over te nemen gedeelte”
2.3. [gedaagde] betaalde de hypotheekrente aan Achmea.
2.4. In augustus/september 2005 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Achmea, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] en [gedaagde].
2.5. Bij brief van 6 september 2005 heeft [gedaagde] aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] het volgende meegedeeld:
“(…) Onlangs hebben jullie mij aangegeven na een gesprek met Achmea Hypotheekbank (…) dat het huis (…) per 1 januari 2006 in de verkoop gaat. Ik ben niet in staat, na diverse geldverstrekkers en bemiddelaars geraadpleegd te hebben, om dit huis op mijn naam te krijgen. (…)
Indien jullie toch bij je besluit blijven het huis in de verkoop te doen schenden jullie de voorwaarden van dit contract en plegen daarmee eenzijdige contractbreuk.
In een dergelijk geval beschouw ik dan ook onze overeenkomst/contract als geëindigd en zeg bij deze in dat geval mijn vrijwaring tegenover jullie wat de financiële verplichtingen betreft op.
(…)”
2.6. Bij brief van 11 oktober 2005 aan [eiseres sub 1] heeft Achmea het volgende meegedeeld:
“Naar aanleiding van ons persoonlijk onderhoud zenden wij u een overzicht van de gemaakte afspraken. Tevens ontvang u een getekend exemplaar van de verkoopvolmacht (…).
Het navolgende is met u overeengekomen:
-De huurder heeft kenbaar gemaakt dat deze de mogelijkheid wil bekijken om de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] te kopen. Voor 31 december 2005 dient hierover uitsluitsel te zijn.
- Indien de woning niet aan de huurder voor 31 december 2005 is verkocht, dient de woning bij een NVM-makelaar in de verkoop te worden gezet voor 15 januari 2006.
(…)
• Wanneer de woning voor 15 januari 2006 niet in de verkoop staat, zal Achmea Hypotheekbank N.V. door middel van de getekende verkoopvolmacht de verkoop van de woning opstarten (…)”
2.7. Op 1 januari 2006 heeft [gedaagde] de woning verlaten. Vanaf die datum heeft hij niet langer de hypotheekrente aan Achmea betaald.
2.8. Op 7 januari 2006 hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een makelaar de opdracht gegeven de woning te verkopen.
2.9. In een brief van 28 november 2006 hebben partijen de stand van zaken aan Achmea meegedeeld. Deze brief is als volgt ondertekend:
“Hoogachtend
i.o.
[eiseres sub 1] en M. [eiseres sub 2]
J.J. [gedaagde]”
2.10. De woning is op 26 januari 2007 verkocht voor € 395.00,00. De overdracht heeft op 3 juli 2007 plaatsgevonden. Uit de afrekening van de notaris blijkt dat uit de verkoopopbrengst na betaling van de courtage aan de makelaar en het honorarium van de notaris een schuld aan Achmea resteerde.
2.11. Op 20 augustus 2007 heeft Achmea aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een betalingsbevel laten betekenen voor een bedrag van € 71.456,13, zijnde de hoofdsom van € 68.820,69 vermeerderd met rente en invorderingskosten. In december 2007 heeft Achmea beslag laten leggen op de Wajong-uitkering van [eiseres sub 1] en loonbeslag laten leggen onder de werkgever van [eiseres sub 2].
2.12. Op 25 januari 2008 hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor alle door hen geleden en nog te lijden schade die het gevolg is van de aan- en verkoop van de woning.
3. Het geschil
3.1. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen, bij voorraad uitvoerbaar vonnis, [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 71.456,13 zijnde de hoofdsom van € 68.820,69 aan hen te betalen, te vermeerderen met de hierover verschuldigde rente van 12% per jaar en de tot 15 augustus 2007 in rekening gebrachte kosten alsmede alle nog door Achmea bij [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in rekening te brengen overige kosten en/of rente welke verband houden met de incassering van de hoofdsom van € 68.820,69 bij [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2].Voorts vorderen zij [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.788,00 aan [eiseres sub 1] en € 714,00 aan [eiseres sub 2] en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] leggen aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst omdat hij weigert de achterstallige schuld aan Achmea te betalen, dan wel het financiële nadeel dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] lijden als gevolg van hun aansprakelijkheid ten opzichte van Achmea te compenseren.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] stellen dat Achmea hen heeft gedwongen de woning te verkopen. Volgens hen is [gedaagde] aansprakelijk voor de gevolgen van deze gedwongen verkoop. Hij heeft zich immers bij de overeenkomst verplicht hen te vrijwaren van elke aansprakelijkheid voor- en de financiële gevolgen van de aankoop van de woning. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] stellen dat Achmea hen op enig moment heeft bericht dat de maandelijkse hypotheekrente niet meer werd betaald en dat zij de woning, in strijd met de hypothecaire geldlening, hadden verhuurd. In verband hiermee hebben zij, in opdracht van [gedaagde], met Achmea afgesproken dat zij zich zullen inspannen de woning aan [gedaagde] te verkopen. Als deze verkoop aan hem niet voor 31 oktober 2005 zou lukken, zou de woning door inschakeling van een NVM Makelaar worden verkocht. Bij niet nakoming van deze afspraak zou Achmea de woning zelf verkopen, gebruikmakend van de door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] verstrekte machtiging.
4.2. [gedaagde] verweert zich door te stellen dat niet hij, maar [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] tekort zijn gekomen in de nakoming van de overeenkomst door de woning te koop aan te bieden. In de overeenkomst zijn partijen immers uitdrukkelijk overeengekomen dat de woning niet tussentijds kan worden vervreemd, tenzij [gedaagde] in staat zou zijn om de woning te financieren. Volgens [gedaagde] is hij niet langer aansprakelijk voor de financiële verplichtingen van de woning, nu hij de overeenkomst wegens de tekortkoming in de nakoming door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] heeft ontbonden met de brief van 6 september 2005.
4.3. De rechtbank stelt vast dat de in de overeenkomst gebruikte constructie dat de woning niet wordt bewoond door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], maar door [gedaagde] die geen contractspartij is bij de hypotheeklening, in strijd is met de onder A. van de hypotheeklening opgenomen verbodsbepaling. Ook wordt vastgesteld dat in de overeenkomst geen bepaling is opgenomen voor de situatie dat de woning op last van Achmea moet worden verkocht.
4.4. De rechtbank zal in de eerste plaats beoordelen of sprake is van een gedwongen verkoop van de woning op last van Achmea.
4.5. Bij het persoonlijk onderhoud in augustus/september 2005 met Achmea waren [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [gedaagde] aanwezig. In de brief van 11 oktober 2005 zijn de bij dat gesprek gemaakte afspraken vastgelegd. [gedaagde] heeft de inhoud van deze brief niet betwist. Uit deze brief blijkt dat [gedaagde] in deze brief aangeduid als “de huurder” kenbaar heeft gemaakt dat hij de mogelijkheid wil bekijken om de woning te kopen. Voorts blijkt uit deze brief dat is besproken dat de woning bij een NVM-Makelaar te koop moet worden gezet indien deze niet voor 31 december 2005 aan [gedaagde] is verkocht. De zin “wanneer de woning voor 15 januari 2006 niet in de verkoop staat, zal Achmea (…) door middel van de getekende verkoopvolmacht de verkoop van de woning opstarten” wijst op verkoop op last van Achmea. Ook in de brief van 28 november 2006 van partijen aan Achmea wordt gerefereerd aan het gesprek met Achmea. De ondertekening duidt erop dat deze brief (ook) van [gedaagde] afkomstig is. [gedaagde] heeft dit ook niet betwist. In deze brief hebben partijen onder meer het volgende aan Achmea meegedeeld:
“Medio najaar 2005 is ons in een gesprek bij U op kantoor te kennen gegeven dat bovenstaand pand per 1 januari 2006 in de verkoop moest daar U niet bereid was de hypotheek te continueren. Een en ander was gebaseerd op de veronderstelling dat het pand verhuurd zou zijn hetgeen U baseerde op niet nader aan ons verstrekte informatie.
Ondanks onze ontkenning en toelichting wat de werkelijke situatie was, wilde Woonfonds Hypotheken deze gang van zaken doorzetten
(…)
Wij voelen ons door Uw handelwijze sterk benadeeld en beschouwen Uw handelwijze als onrechtmatig. Tot 1 januari 2006 is altijd betaald en vanaf het begin door Dhr [gedaagde], dit heeft U ook al die tijd geaccepteerd en vervolgens dwingt U ons om tot verkoop over te gaan met bovenstaand gevolg. In het gesprek is duidelijk aangegeven dat Dhr [gedaagde] breid was te blijven betalen, mits hij daar kon blijven wonen en zelfs breid was zich als mede verantwoordelijke te laten registreren. U heeft dit geweigerd.
Uit deze brief blijkt duidelijk dat partijen, dus ook [gedaagde] als (mede)opsteller van de brief, er van uitgaan dat Achmea de koop dwingend heeft opgelegd en weigert daarvan terug te komen. Bovendien blijkt dat aan Achmea toestemming is gevraagd om de bestaande situatie te continueren, eventueel met “registratie van [gedaagde] als mede verantwoordelijke” maar dat Achmea dit heeft geweigerd. Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake was van een gedwongen verkoop van de woning.
4.6. [gedaagde] betoogt dat een betalingsachterstand niet de reden kan zijn van de gedwongen verkoop, aangezien hij steeds de hypotheekrente heeft voldaan. Volgens hem wilden [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] van de woning af en hebben zij in strijd met de waarheid aan Achmea meegedeeld dat hij de woning huurde.
4.7. Voor zover [gedaagde] hiermee heeft willen betogen dat de gedwongen verkoop van de woning het gevolg is van de mededeling van [eiseres sub 1] en/of [eiseres sub 2] aan Achmea dat de woning verhuurd zou zijn en dat zij daarom zijn tekort gekomen in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, slaagt dit betoog niet. Aan dit oordeel legt de rechtbank het volgende ten grondslag.
4.8. Uit de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften blijkt dat de hypotheekrente tot en met juni/juli 2004 werd betaald van girorekening [rekeningnummer] op naam van [eiseres sub 1] en/of J.J. [gedaagde] (hierna: de en/of rekening), met het adres [adres 1] te [woonplaats], met uitzondering van de betaling op 27 april 2004 die is gedaan van rekeningnummer [rekeningnummer] bij de Fortisbank (hierna: de Fortisrekening) op naam van Green Support (het bedrijf van [gedaagde]) met het adres [adres 2] te [woonplaats]. Laatstgenoemd adres is het in de hypotheekakte genoemde woonadres van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]. Vanaf augustus 2004 tot en met december 2004 zijn de betalingen eveneens gedaan van de Fortisrekening met het adres [adres 2]. In de eerste periode werd de hypotheekrente dus betaald vanaf het adres van de woning waarop de hypotheek rust en van een rekening die (ook) op naam stond van een van de hypotheekgevers. In de tweede periode werd de hypotheekrente betaald vanaf het adres waar volgens de hypotheekakte de hypotheekgevers woonden, zodat er nog enige band was tussen de hypotheekgevers en de betalingen. In de daarop volgende periode februari 2005 tot en met november 2005 zijn de betalingen eveneens gedaan van de Fortisrekening op naam van Green Support, maar met het adres [adres 3] te [woonplaats]. Voor deze betalingen was er dus geen enkele relatie meer met de woning of de hypotheekgevers. De rechtbank acht het alleszins aannemelijk dat Achmea, hoewel er geen betalingsachterstand was, in de wijzigingen in bankrekening en het adres waar vandaan de betalingen van de hypotheekrente werden overgemaakt aanleiding heeft gezien te onderzoeken of [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], in overeenstemming met hun verklaring in de hypotheekakte, zelf de woning bewoonden. Zoals [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ter comparitie naar voren hebben gebracht kon Achmea door de Gemeentelijke Basis Administratie te raadplegen eenvoudig vaststellen door wie de woning werd bewoond. Gelet op het voorgaande is hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd onvoldoende ter onderbouwing van zijn stelling dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] op eigen initiatief Achmea zouden hebben geïnformeerd dat hij de woning van hen huurde.
4.9. Er van uitgaande dat Achmea bij haar onderzoek heeft kunnen constateren dat de woning werd bewoond door [gedaagde], en daarna [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] telefonisch met deze bevindingen heeft geconfronteerd, is het niet van belang of [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in dat telefoongesprek en/of tijdens het daarop volgende persoonlijk onderhoud met Achmea in strijd met de waarheid zouden hebben meegedeeld dat de woning aan [gedaagde] is verhuurd. Op grond van de voorwaarden van de hypotheeklening is immers zowel verhuur als het onder andere titel in gebruik geven van de woning zonder toestemming van Achmea verboden. Zoals hiervoor in 4.5 reeds is overwogen kan uit de brief van partijen van 26 november 2006 worden afgeleid dat Achmea ook niet bereid was deze toestemming te geven.
4.10. Hetgeen in 4.7 tot en met 4.9 is overwogen leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] die de ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde] met zijn brief van 6 september 2005 kan rechtvaardigen. De overeenkomst geldt dan ook onverkort tussen partijen.
4.11. Betreffende het betoog van [gedaagde] dat in de overeenkomst niet is overeengekomen dat hij bij verkoop van de woning aansprakelijk zou zijn voor een eventuele restschuld overweegt de rechtbank als volgt.
4.12. Niet in geschil is dat [gedaagde], ten tijde van de aankoop van de woning door partijen, niet in staat was de woning te financieren omdat hij geregistreerd stond bij het Bureau Krediet Registratie (BKR). Onder het kopje “Achtergrond van de overeenkomst” is dit ook expliciet vermeld. Daarbij is opgenomen dat [gedaagde] een eigen huis wilde kopen en dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] bereid zijn hem hierbij te helpen “door met hun financiële gegevens een hypotheek aan te vragen”. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat hij destijds een affectieve relatie had met [eiseres sub 1] en dat het de bedoeling was dat [eiseres sub 2] het huis na aankoop ook als toevluchtsoord zou kunnen gebruiken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan het feit dat uit de aanhef van de overeenkomst blijkt dat deze is aangegaan om [gedaagde] een (eigen) woning te verschaffen. Deze aanhef van de overeenkomst is niet voor meerdere uitleg vatbaar. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vrijwaart voor alle financiële gevolgen van de aankoop van het pand. Naar het oordeel van de rechtbank moet daar onder ook worden verstaan de negatieve financiële gevolgen als gevolg van het feit dat bij verkoop van het pand niet de gehele hypotheekschuld kon worden voldaan. De omstandigheid dat partijen de gedwongen verkoop met als gevolg een restschuld niet expliciet in de overeenkomst hebben benoemd, kan daar niet aan afdoen. Deze omstandigheid is immers ook een - wellicht door partijen niet voorzien - gevolg van de aankoop van de woning met behulp van een hypotheeklening waarin de door partijen gekozen constructie uitdrukkelijk was verboden.
4.13. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst aansprakelijk is voor de voldoening van de restschuld van de hypotheeklening. Het gevorderde bedrag komt overeen met het op 20 augustus 2008 aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] betekende dwangbevel. [gedaagde] heeft de hoogte van de vordering niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 71.456,13 dan ook toewijzen.
4.14. [gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde rente van 12 % per jaar. Nu in het dwangbevel van Achmea aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een rentebedrag is begrepen van 12% per jaar berekend tot en met 13 augustus 2007, zal de rechtbank de vordering tot vermeerdering van de hoofdsom van € 68.820,69 met 12 % rente per jaar dan ook toewijzen met ingang van 14 augustus 2007.
4.15. [gedaagde] heeft evenmin afzonderlijk verweer gevoerd tegen de vordering tot vergoeding van de door Achmea bij [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] nog in rekening te brengen overige kosten en/of rente die verband houden met de incassering van de hoofdsom bij hen van € 68.820,69. Deze vordering zal daarom eveneens worden toegewezen.
4.16. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten gevorderd van € 1.788,00 respectievelijk € 714,00. De door hen genoemde werkzaamheden als het aanleggen van een dossier, het doen van sommaties het inwinnen van inlichtingen en het voeren van correspondentie met debiteur en opdrachtgever en een gesprek met [gedaagde] als poging tot schikking zijn echter kosten waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. Voor deze werkzaamheden kan dan ook geen vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden toegekend, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.17. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 92,44
- vast recht 3.680,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 5.560,44
Omdat [eiseres sub 1] met een toevoeging procedeert, zal 0,5 deel van dit bedrag, derhalve € 2.780,22, aan de griffier moeten worden betaald.
4.18. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] te betalen een bedrag van € 71.456,13, te vermeerderen met de rente van 12% over de hoofdsom van € 68.820,69 met ingang van 14 augustus 2007 tot de dag der algehele betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] te betalen de overige door Achmea nog bij hen in rekening te brengen kosten en/of rente die verband houden met de incassering van de hoofdsom bij hen van € 68.820,69,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] tot op heden begroot op € 5.560,44, waarvan € 2.780,22 te voldoen aan de griffier,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2009.
w.g. de griffier w.g. de rechter