ECLI:NL:RBUTR:2009:BI8512

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
572218 UC EXPL 08-6094 LH
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van gewezen werknemers van FNV Bondgenoten inzake premiecompensatie ziektekostenverzekering na vroegpensioen

In deze zaak vorderen vier gewezen werknemers van FNV Bondgenoten dat hun voormalige werkgever wordt veroordeeld om bij te dragen aan de premie van hun particuliere ziektekostenverzekering, overeenkomstig een eerdere toeslag- en compensatieregeling. De werknemers, die met vroegpensioen zijn gegaan vóór de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet, stellen dat de werkgever de regeling eenzijdig heeft beëindigd, wat volgens hen niet toegestaan was. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW. De rechter oordeelt dat de beëindiging van de regeling niet in overeenstemming was met de redelijkheid en billijkheid, en dat de gewezen werknemers niet onterecht hebben vertrouwd op de voortzetting van hun aanspraken. De rechter wijst de vordering gedeeltelijk toe, waarbij FNV Bondgenoten wordt veroordeeld tot betaling van een maandelijkse bijdrage van € 77,50 aan elk van de eisers, met wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 3 juni 2009 door kantonrechter N.V.M. Gehlen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 572218 UC EXPL 08-6094 LH
vonnis d.d. 3 juni 2009
inzake
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
verder samen ook te noemen [eisers],
eisende partij,
gemachtigde: mr. P.S. van Minnen,
tegen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV Bondgenoten,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen FNV Bondgenoten,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.J.M.H. Willems.
Verloop van de procedure
[eisers] hebben een vordering ingesteld.
FNV Bondgenoten heeft geantwoord op de vordering.
[eisers] hebben voor repliek en FNV Bondgenoten heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eisers] zijn tot aan hun vervroegde pensionering in dienst geweest van (een rechtsvoorgangster van) FNV Bondgenoten. In 1998 is een viertal FNV-bonden, daaronder de Industriebond FNV, de toenmalige werkgeefster van [eisers], gefuseerd in FNV Bondgenoten. Vanaf 1 mei 2000 is op de arbeidsovereenkomsten van partijen de CAO FNV-Organisaties van toepassing. Van die CAO maakte een pensioenreglement deel uit, dat met ingang van 1 januari 2003 ook voor [eisers] van toepassing is geworden. De pensioenvoorziening is met ingang van 1 januari 2000 ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds FNV. De CAO biedt geen grondslag voor de aanspraak van (vroeg)gepensioneerden op een bijdrage in de door hen aan hun particuliere ziektekostenverzekeraar verschuldigde premie.
1.2. De vier bonden, waaruit FNV Bondgenoten is ontstaan, hanteerden tot de fusie verschillende (niet-CAO-)regelingen die hun werknemers en gewezen werknemers aanspraak verleenden op een periodieke bijdrage in de premie van hun particuliere ziektekostenverzekering. FNV Bondgenoten heeft deze regelingen geharmoniseerd. Dit heeft geleid tot de op 1 januari 2002 in werking getreden ‘Toeslagregeling FNV Bondgenoten’ (verder de toeslagregeling te noemen). Deze regeling, die de eerdere toeslagregelingen van de vier fusiebonden verving, is van toepassing op ‘alle gewezen deelnemers en pensioengerechtigden die op 1 januari 2002 als zodanig geregistreerd staan in de pensioenadministratie van de bond, dan wel van Reaal (bij welke verzekeraar de pensioenvoorziening vóór 1 januari 2000 was ondergebracht, ktr.), en die een ingegane of uitgestelde toeslag ontvangen.’ Paragraaf 4 van de toeslagregeling, hierna ook de (premie)compensatieregeling te noemen, luidt: ‘De deelnemers die tijdens hun dienstverband met de bond gebruik maakten van de collectieve ziektekostenverzekering en aansluitend aan hun dienstverband met de bond zijn gepensioneerd, kunnen deze verzekering onder dezelfde condities en bijdrageregeling voorzetten als de actieve deelnemers aan deze verzekering.’ FNV Bondgenoten heeft deze compensatie niet bij haar pensioenfonds ondergebracht, maar de kosten ervan steeds uit de eigen middelen voldaan.
1.3. [eiser sub 4], geboren op 25 februari 1943, is op 1 februari 2003 met vroegpensioen gegaan. [eiser], geboren op 4 september 1943, ging op 1 september 2003 met vroegpensioen. FNV Bondgenoten heeft aan beiden vanaf hun vervroegde pensionering en tot 1 maart 2006 een bijdrage in de premie van hun particuliere ziektekostenverzekering betaald, zoals zij die premiebijdrage ook voldeed aan haar andere gewezen werknemers die tussen 1 januari 2002 en 1 januari 2005 met vroegpensioen gingen. Deze bijdrage bedroeg 2/3 deel van de aan de ziektekostenverzekeraar verschuldigde premie.
1.4. [eiser sub 1], geboren op 9 juni 1945, en [eiser sub 2], geboren op 26 december 1944, zijn beiden op 1 juni 2005 met vroegpensioen gegaan. FNV Bondgenoten heeft hun aanvankelijk meegedeeld geen bijdrage in de ziektekostenverzekering meer te zullen betalen, zoals zij ook aan haar andere gewezen werknemers die in 2005 met vroegpensioen gingen deze bijdrage niet meer betaalde. FNV Bondgenoten had het voornemen om het vraagstuk van de premiebijdrage aan gepensioneerden aan de orde te stellen in het CAO-overleg in de tweede helft van 2005, waar de gevolgen van de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel per 1 januari 2006 zouden worden besproken. Aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is in augustus 2005 meegedeeld dat was besloten hun de bijdrage gedurende het jaar 2005 alsnog toe te kennen, maar dat over de periode vanaf 1 januari 2006 geen toezegging kon worden gedaan.
1.5. In een informatiebijeenkomst op 22 december 2005 heeft FNV Bondgenoten haar (vroeg)gepensioneerden, onder wie [eisers], meegedeeld dat en waarom zij zich genoopt zag de premiecompensatieregeling te beëindigen. Zij verklaarde zich bereid met een delegatie van de groep (vroeg)gepensioneerden te overleggen over de inkomensgevolgen die wijziging van het ziektekostenstelsel en afschaffing van de compensatieregeling voor hun zouden hebben.
1.6. Op 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet van kracht geworden. Hierdoor is het onderscheid tussen verplicht (ziekenfonds-)verzekerden en vrijwillig (particulier) tegen ziektekosten verzekerden komen te vervallen. Sindsdien is in beginsel iedereen die in Nederland woont of belasting betaalt verplicht een individuele basisziektekostenverzekering af te sluiten bij een private zorgverzekeraar. Daarvoor is aan de verzekeraar een nominale premie verschuldigd. Werknemers zijn aan de belastingdienst een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd, die de werkgever hun dient te vergoeden. Ten behoeve van werkgevers zijn compenserende maatregelen genomen, in die zin dat de WW-premie en de vennootschapsbelasting zijn verlaagd. Gepensioneerden die een AOW-uitkering (en een aanvullend pensioen) ontvangen betalen eveneens een inkomenafhankelijke bijdrage. Voor hen geldt, anders dan voor werknemers, geen wettelijke vergoedingsplicht. Om hen voor de effecten van het nieuwe zorgstelsel te compenseren, is onder meer de AWBZ-premie verlaagd en is de AOW-uitkering verhoogd. FNV Bondgenoten betaalt sinds 1 januari 2006 aan haar werknemers, naast de wettelijke vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage, nog alleen een bijdrage in de ziektekosten van € 15,-- per maand.
1.7. Op 8 februari 2006 heeft FNV Bondgenoten met een delegatie van haar gewezen werknemers, die vóór 1 januari 2006 met (vroeg)pensioen waren gegaan, overeenstemming bereikt over de beëindiging van de premiecompensatieregeling per 1 januari 2006 en over de in verband daarmee toe te kennen tegemoetkoming, bestaande in een eenmalige financiële tegemoetkoming van 425% van het door financiële deskundigen te berekenen jaarlijkse verschil tussen de kosten van de ziektekostenverzekering in 2005 (inclusief bijdrage in de ziektekosten) en die in 2006 (na afschaffing van de compensatieregeling en mede rekening houdend met de van overheidswege ten behoeve van gepensioneerden getroffen compenserende maatregelen). Gelet op de hoogte van hun inkomen, werden [eisers] voor de berekening van de eenmalige tegemoetkoming ingedeeld in de categorie gepensioneerden voor wie de inkomensachteruitgang werd begroot op € 930,-- bruto per jaar. De door FNV Bondgenoten bij brief van 18 april 2006 toegezonden concept-overeenkomst, waarin een en ander was vastgelegd en de tegemoetkoming voor ieder hunner was gesteld op € 3.448,12 bruto (zijnde € 3.952,50 minus het over het eerste kwartaal van 2006 betaalde voorschot van € 504,38) hebben [eisers], anders dan de 476 anderen, niet getekend.
De vordering en de standpunten van partijen
2.1. [eisers] vorderen, na vermeerdering van de eis, dat wordt verklaard voor recht dat het FNV Bondgenoten niet was toegestaan de bijdrage in de kosten van ziektekostenverzekering met ingang van 1 januari althans 1 maart 2006 te staken en dat [eisers] niet gehouden waren het afkoopvoorstel te aanvaarden. Voorts vorderen [eisers] dat FNV Bondgenoten wordt veroordeeld aan ieder hunner maandelijks te voldoen een bijdrage van 2/3 deel van de door hen en hun eventuele partner gemaakte totale kosten van hun ziektekostenverzekering althans een bedrag ter grootte van de op de AOW-uitkering en/of het (aanvullende) pensioen ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage in de zin van de Zorgverzekeringswet, te vermeerderen met € 15,-- per maand, zulks met ingang van 1 maart 2006 en zolang zij, dan wel - bij hun vooroverlijden - hun partners nog in leven zijn. [eisers] vorderen tevens dat FNV Bondgenoten wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over deze maandelijkse termijnen, vanaf de opeisbaarheid tot de voldoening, met veroordeling van FNV Bondgenoten in de proceskosten.
2.2. [eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat FNV Bondgenoten niet gerechtigd was de toeslag- en compensatieregeling, die tot 1 januari 2006 op hen is toegepast, te beëindigen. De daaruit voortvloeiende arbeidsvoorwaarde dient te worden geduid als een verworven recht dat aan [eisers], na hun vervroegde pensionering, niet zonder hun instemming kon worden ontnomen. Die instemming hebben zij niet gegeven en in redelijkheid ook niet hoeven te geven. Noch de financiële consequenties die voor FNV Bondgenoten aan voortzetting van de regeling of onderbrenging van de premiecompensatie bij het pensioenfonds of een verzekeraar verbonden waren, noch haar bedrijfsresultaten in de jaren vóór 2006, noch de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 kan hun recht op een bijdrage in de ziektekosten aantasten, zo menen [eisers]
3. FNV Bondgenoten betwist de vordering. De op 1 januari 2002 in werking getreden toeslagregeling is op [eisers] niet van toepassing geworden, omdat zij op dat moment niet als pensioengerechtigde of gewezen deelnemer geregistreerd stonden. De regeling gold in die zin alleen voor ‘nieuwe gevallen’. Aan degenen die sinds 1 januari 2002 met (vroeg) pensioen gingen, onder wie [eiser sub 4] en [eiser], heeft FNV Bondgenoten onverplicht de bijdrage in de ziektekostenpremie betaald. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben er bij hun vervroegde pensionering in 2005 niet op mogen vertrouwen dat zij na 1 januari 2006 nog aanspraak op de bijdrage konden maken. De vordering van [eisers] is voorts niet toewijsbaar, omdat de compensatieregeling sinds 1 januari 2006 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tussen partijen niet meer van toepassing is, althans omdat [eisers] op grond van onvoorziene omstandigheden instandhouding ervan sindsdien niet meer mochten verwachten. Ter gelegenheid van de invoering van de Zorgverzekeringswet was FNV Bondgenoten genoodzaakt de compensatieregeling ten behoeve van gepensioneerden in te trekken, allereerst omdat er sinds 2004 rekening mee moest worden gehouden dat de Stichting Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK), de toenmalige toezichthoudende instantie, de premiecompensatie als een pensioen(toezegging) in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) zou aanmerken en deze - zo al verzekerbaar - niet dan tegen een onevenredig hoge koopsom, door een actuaris van Watson Wyatt indertijd indicatief begroot op € 19.708.000,--, kon worden ondergebracht bij het pensioenfonds of een verzekeraar. Aan beëindiging van de regeling viel voorts niet te ontkomen, omdat het bedrijfsresultaat van FNV Bondgenoten in sinds 2000 slecht was. De kosten van de premiecompensatieregeling bedroegen tot en met 2005 op jaarbasis € 800.000,-- en zouden daarna aanzienlijk kunnen toenemen. Tenslotte noopte ook de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel, dat de financieringsstructuur ingrijpend veranderde, tot afschaffing van de regeling. Bij ongewijzigde voorzetting van de compensatieregeling zouden [eisers] er, mede tengevolge van de compenserende overheidsmaatregelen in de premie- en uitkeringssfeer, financieel aanzienlijk op vooruit zijn gegaan. FNV Bondgenoten heeft met een delegatie van de groep (vroeg) gepensioneerden overlegd en overeenstemming bereikt over een eenmalige tegemoetkoming. Dat die tegemoetkoming redelijk is blijkt uit het feit dat 99% van de (vroeg)gepensioneerden zich daarmee heeft verenigd. Alleen [eisers] deden dat niet.
De beoordeling van het geschil
4.1. Het beroep dat FNV Bondgenoten heeft gedaan op de nietigheid van de dagvaarding slaagt niet. Mede gezien de wijze waarop zij zich tegen de vordering van [eisers] heeft verweerd, was het haar duidelijk waartegen zij zich had te verdedigen.
4.2. [eisers] baseren hun vordering op de per 1 januari 2002 in werking getreden toeslag- en compensatieregeling van FNV Bondgenoten. Het meest vergaande verweer ten gronde dat FNV Bondgenoten tegen de vordering heeft gevoerd, houdt in dat [eisers] niet binnen het toepassingsgebied van die regeling vielen en daaraan daarom geen rechten konden (en kunnen) ontlenen. Dit verweer wordt verworpen. Ofschoon niet in geschil is dat zij bij de inwerkingtreding van de regeling nog in actieve dienst waren, heeft FNV Bondgenoten ten aanzien van [eiser sub 4] en [eiser], die in 2003 - toen van een mogelijke intrekking van de compensatieregeling nog geen sprake was - met vroeg pensioen zijn gegaan, de regeling toegepast, als ware deze ook op hen van toepassing. Daarmee heeft FNV Bondgenoten niet alleen bij hen, maar ook bij haar werknemers die in 2005 met vroeg pensioen zouden gaan, onder wie [eiser sub 1] en [eiser sub 2], het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat de regeling ook bij (vervroegde) pensionering ná 1 januari 2002 aanspraak gaf op (voortzetting van) de bijdrage in de ziektekostenpremie. Op de beperkte reikwijdte die de regeling naar de bewoordingen ervan had, kan FNV Bondgenoten zich daarom niet meer beroepen.
4.3. Dat [eisers], net als hun vóór 1 januari 2002 (vroeg)gepensioneerde collega’s, rechten konden ontlenen aan de premiecompensatieregeling, staat er evenwel niet aan in de weg dat FNV Bondgenoten zich harerzijds, onder relevante omstandigheden, met succes kan beroepen op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) of op de gevolgen die onvoorziene omstandigheden voor de (post-) contractuele rechtsverhouding van partijen kunnen hebben, als bedoeld in artikel 6:258 BW. Van een gedane toezegging of een opgewekte verwachting die daaraan in de weg zou staan, is niet gebleken. Deze kan niet worden gelezen in de gevoerde correspondentie en volgt evenmin uit het ‘Principeakkoord CAO FNV-Organisaties’ van januari 2003. Feiten en omstandigheden die FNV Bondgenoten thans aan haar beroep op de genoemde wetsbepalingen ten grondslag legt, hadden zich begin 2003 nog niet in relevante mate gemanifesteerd. Ook het feit dat de arbeidsovereenkomsten van partijen eind 2005 reeds waren geëindigd, brengt op zichzelf niet mee dat [eisers], zolang zij leven en onder alle denkbare omstandigheden, een onverminderd recht op premiecompensatie behouden. De kantonrechter laat in het midden of het bepaalde in artikel 7:613 BW, dat in de verhouding tussen werkgever en werknemer de eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden regelt, in de rechtsverhouding tussen de gewezen werkgever en zijn (vroeg)gepensioneerde ex-werknemers van overeenkomstige toepassing is, nu niet is gesteld of gebleken dat van de arbeidsovereenkomsten tussen partijen indertijd een schriftelijk eenzijdig wijzigingsbeding onderdeel heeft uitgemaakt. De werkingssfeer van het bepaalde in de artikelen 6:248 en 258 BW is echter zo ruim dat daardoor ook de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst.
4.4. Behalve op de artikelen 6:248 en 258 BW heeft FNV Bondgenoten zich bij dupliek ‘voor de volledigheid’ ook nog beroepen op de norm van het goed werknemerschap van artikel 7:611 BW, zoals deze in de rechtspraak (onder meer Hoge Raad 26 juni 1998
NJ 1998,767 en 11 juli 2008 JAR 2008,204) tot ontwikkeling is gekomen. Dit beroep kan niet slagen, omdat bedoelde norm veeleer ziet op een wijziging in de arbeid of de arbeidsomstandigheden van een enkele werknemer. Nu het in het onderhavige geschil gaat om de - jegens [eisers] eenzijdige - wijziging van een regeling met een collectief karakter, welke wijziging gevolgen heeft voor de groep van gewezen werknemers die vóór 1 januari 2006 met (vroeg)pensioen zijn gegaan, dient het geschil te worden beoordeeld aan de hand van de in de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW gegeven toetsingsnorm. Het komt er daarom op aan of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was dat de compensatieregeling, zoals FNV Bondgenoten die tot en met 31 december 2005 heeft toegepast, ook op en na 1 januari 2006 zijn gelding behield, respectievelijk of [eisers] sindsdien de (ongewijzigde) instandhouding van die regeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer mochten verwachten. Bij de toetsing aan deze norm dient de rechter terughoudendheid te betrachten. Dit klemt temeer in een situatie als de onderhavige, waarin de rechtspositie van (vroeg)gepensioneerden aan de orde is. Het recht op betaling van een bijdrage in de ziektekostenpremie is aan te merken als een wezenlijk onderdeel van die rechtspositie. Zij behoeven dan ook niet dan onder zeer bijzondere omstandigheden te verwachten dat hun aanspraken, waarop zij hun uitgavenpatroon hebben afgestemd, zullen verminderen. Doordat hun band met de gewezen werkgever is verbroken, zijn zij ook niet meer, zoals de werknemers, in de positie om een verslechtering van hun inkomenspositie te mitigeren door te trachten overige voorwaarden te verbeteren. Dit noopt bij de beoordeling van het geschil tot een vergaande behoedzaamheid.
4.5. FNV Bondgenoten heeft betoogd dat van [eisers] mag worden verlangd dat zij zich solidair tonen met de 476 andere gepensioneerden, die wèl hebben ingestemd met het op 8 februari 2006 bereikte resultaat van het overleg tussen FNV Bondgenoten en de delegatie van gepensioneerden. De kantonrechter acht [eisers] evenwel daaraan niet gebonden. Gesteld noch gebleken is dat degenen die dat overleg voor de groep gepensioneerden hebben gevoerd door [eisers] gemachtigd waren om namens hen op te treden. Ook de solidariteitsgedachte leidt er niet toe dat [eisers] zich dienden neer te leggen bij dat akkoord. De vergelijking met de situatie dat een enkele werknemer zich dient te conformeren aan de bereidheid van de meerderheid van het personeel om bijvoorbeeld ter voorkoming van het verlies van arbeidsplaatsen af te zien van een deel van de arbeidsvoorwaarden, gaat mank. Dat de andere gepensioneerden hun eigen belang aan een dergelijk ondernemingsbelang hebben opgeofferd, is niet gebleken.
4.6. FNV Bondgenoten heeft ter onderbouwing van haar beroep op de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW betoogd dat zij door een drietal omstandigheden genoodzaakt was de premiecompensatieregeling te beëindigen. Ten eerste zou haar in de loop van 2004 zijn gebleken dat de bijdrage in de ziektekosten door PVK zou kunnen worden aangemerkt als een pensioen(toezegging) in de zin van de PSW, hetgeen zou meebrengen dat zij de rechten van haar (gewezen) werknemers uit de compensatieregeling zou moeten onderbrengen in het pensioenfonds of bij een pensioenverzekeraar. Volgens FNV Bondgenoten was dit niet mogelijk althans waren hieraan onevenredig hoge kosten verbonden. De kantonrechter verwerpt dit standpunt. Nu het ook volgens FNV Bondgenoten en de door haar geraadpleegde actuaris niet geheel onmogelijk was de premiecompensatie, die steeds uit de eigen middelen was voldaan, in de pensioensfeer te betrekken, kan in het midden blijven of van FNV Bondgenoten op grond van de haar indertijd ter beschikking staande gegevens niet kon worden gevergd dat zij nog langer het risico liep dat de PVK zou ingrijpen. Wèl zij opgemerkt dat gesteld noch gebleken is dat de PVK FNV Bondgenoten ooit op de onjuistheid van haar handelwijze heeft geattendeerd, terwijl bovendien opvalt dat niet eerder dan in 2005 tot actie is overgegaan. Zo groot en acuut werd de dreiging van ingrijpen door de toezichthouder kennelijk niet ingeschat.
4.7. Bij beantwoording van de vraag of FNV Bondgenoten er een gerechtvaardigd belang bij had om door middel van de beëindiging van de premiecompensatie bedoeld risico af te weren, komt het erop aan welke financiële consequenties verbonden waren aan de andere optie, te weten de onderbrenging bij het pensioenfonds of een verzekeraar. De adviseur van FNV Bondgenoten heeft de daartoe benodigde koopsom destijds indicatief begroot op bijna € 20 miljoen. Met [eisers] is de kantonrechter van oordeel dat daarbij ten onrechte ook de kosten zijn betrokken, gemoeid met het verzekeren van de premiecompensatie van de werknemers die op 1 januari 2006 nog voor FNV Bondgenoten werkzaam waren. Deze werknemers verkeerden in een wezenlijk andere positie dan hun 480 collega’s die inmiddels met (vroeg)pensioen waren gegaan. Anders dan deze werknemers, hebben [eisers] op het moment dat zij kozen voor vervroegde pensionering geen rekening kunnen of hoeven houden met de beëindiging van de premiecompensatie per 1 januari 2006. Ook de werknemers die ziekenfondsverzekerd waren, aan wie FNV Bondgenoten nimmer een bijdrage heeft betaald, zijn ten onrechte in de berekening betrokken.
4.8. Ten slotte geldt in dit verband nog het volgende. Toen in de loop van het voorjaar 2006 was gebleken dat 476 van de 480 (vroeg)gepensioneerden hadden ingestemd met de beëindiging van de premiecompensatie en tegen finale kwijting genoegen hadden genomen met de aangeboden eenmalige tegemoetkoming, kon FNV Bondgenoten in redelijkheid niet langer volhouden dat het gehele, eerder door Watson Wyatt ten behoeve van de particulier verzekerde gepensioneerden meegenomen bedrag van ruim € 7 miljoen, in de afweging moesten worden betrokken. FNV Bondgenoten behoefde toen, naast de kosten ten behoeve van [eisers], nog slechts rekening te houden met de geschatte kans dat een of meer van de bedoelde 476 gepensioneerden met succes in rechte zou kunnen terugkomen op de gegeven instemming met de getroffen minnelijke regeling. Ook nu zich inmiddels een actiegroep heeft opgeworpen ter behartiging van hun belangen, is de kans dat de groep van 476 ‘een vuist kan maken’ op voorhand niet groot. Bepaald niet uitgesloten is dat een deel van die groep bewust heeft gekozen voor een eenmalige financiële tegemoetkoming in plaats van de onzekerheid van een vordering in rechte tot nakoming van de compensatieregeling. Het gevaar van precedentwerking van een veroordelend vonnis is dan ook beperkt. De kantonrechter concludeert dat niet is komen vast te staan dat de kosten, verbonden aan het verzekeren van de premiecompensatie, zodanig hoog waren dat van FNV Bondgenoten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kon worden gevergd dat zij daartoe over ging.
4.9. FNV Bondgenoten heeft voorts aangevoerd dat haar bedrijfsresultaat sinds 2000 zodanig slecht was dat van haar niet kon worden verlangd de premiecompensatieregeling voort te zetten. Ook hierin volgt de kantonrechter haar niet. Weliswaar heeft FNV Bondgenoten enige tijd in een moeilijke bedrijfseconomische situatie verkeerd - in de jaren 2000 tot en met 2002 werd verlies geleden -, doch uit de in het geding gebrachte jaarcijfers valt af te leiden dat zij kennelijk het tij heeft weten te keren door de bedrijfsvoering te reorganiseren. Vanaf 2003 maakt zij weer winst. Een prognose voor de komende jaren ontbreekt. Dat zij de financiële middelen ontbeert om [eisers] verder tegemoet te komen dan zij heeft aangeboden te doen, is dan ook niet komen vast te staan.
4.10. Resteert de vraag of, zoals FNV Bondgenoten stelt maar [eisers] betwisten, de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 meebracht dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was dat de compensatieregeling werd gecontinueerd en dat [eisers] dat ook niet mochten verwachten. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hieromtrent het volgende.
4.11. Vooropgesteld wordt dat FNV Bondgenoten, voor zover zij zou hebben willen betogen dat de compensatieregeling tengevolge van de Zorgverzekeringswet is komen te vervallen, daarin niet wordt gevolgd. Blijkens de parlementaire geschiedenis van de wet heeft de wetgever er weliswaar tegen willen waken dat werkgevers door de wijziging van het zorgstelsel met ‘dubbele lasten’ worden geconfronteerd, maar aan de contractuele rechten van (gewezen) werknemers heeft de wetgever niet willen afdoen.
4.12. FNV Bondgenoten heeft zich er niet over uitgelaten welke financiële gevolgen de enkele invoering van de Zorgverzekeringswet bij handhaving van de compensatieregeling zou hebben gehad. Daarom kan er niet van worden uitgegaan dat de kostenstijging vanaf begin 2006 aanmerkelijk zou zijn geweest. Door overlijden zullen de kosten in de jaren daarna (verder) zijn afgenomen. Onder deze omstandigheden maakt de invoering van de Zorgverzekeringswet het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat FNV Bondgenoten de nadelige gevolgen draagt die de gewijzigde financieringsstructuur van het zorgstelsel voor [eisers] heeft. Dat [eisers] bij voortzetting van de eerdere compensatieregeling vanaf 1 januari 2006 in een aanmerkelijk gunstiger inkomenspositie zouden zijn komen te verkeren, is hierbij slechts in zoverre van belang dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat FNV Bondgenoten ook daarvan de kosten zou moeten dragen. De bescherming van de rechtspositie van de gepensioneerden gaat niet zover dat [eisers] onverminderde instandhouding van de premiecompensatieregeling mochten verwachten.
4.13. [eisers] hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat, zoals FNV Bondgenoten stelt, de deskundigen van de zijde van FNV Bondgenoten en van de kant van de groep van gepensioneerden het verschil tussen hun inkomenspositie per ultimo 2005 (met inbegrip van de premiecompensatie) en die met ingang van 1 januari 2006 (na beëindiging van de compensatieregeling) in redelijkheid op € 930,-- bruto per jaar hebben kunnen stellen. Hun vordering wordt daarom (slechts) toegewezen, in die zin dat FNV Bondgenoten wordt veroordeeld aan [eiser sub 1], [eiser sub 2], [eiser] en [eiser sub 4], vanaf 1 maart 2006 en tot aan hun overlijden, maandelijks een bedrag van € 77,50 bruto te betalen. De wettelijke rente is niet afzonderlijk betwist en wordt toegewezen, zoals hierna omschreven. Bij een verklaring voor recht, zoals gevorderd, hebben [eisers] hiernaast geen belang.
4.14. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter reden de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt FNV Bondgenoten om aan [eiser sub 1], aan [eiser sub 2], aan [eiser] en aan [eiser sub 4], over de periode van 1 maart 2006 tot hun overlijden, tegen bewijs van kwijting te betalen een bijdrage van € 77,50 bruto per maand, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de opeisbaarheid van de onderscheiden termijnen tot de voldoening;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2009.